Google, Facebook & Instagram: internetonderzoek door verzekeraars

DOI: 10.5553/TVP/138820662016019003004
Jurisprudentie

Google, Facebook & Instagram: internetonderzoek door verzekeraars

Rb. Den Haag 25 mei 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5695

Trefwoorden fraude, feitenonderzoek, social media
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. De uitspraak

      In dit deelgeschil staat de vraag centraal of Nationale-Nederlanden rechtmatig persoonlijk onderzoek heeft ingesteld. Verzoeker is als bromfietser aangereden door een personenauto. Nationale-Nederlanden heeft als WAM-verzekeraar van de automobilist aansprakelijkheid erkend. Bij onderzoek in de FISH-databank en vervolgens navraag bij de (in de FISH-databank genoemde) andere verzekeraar kwam naar voren dat verzoeker reeds enkele maanden voor het ongeval wegens waterschade onder zijn inboedelverzekering laminaat vergoed had gekregen, terwijl hij bij Nationale-Nederlanden vergoeding vroeg van de arbeidskosten voor het leggen van het laminaat (nu hij dit door het ongeval niet meer zelf kon doen). Hierna is meerdere malen internetonderzoek gedaan, afgewisseld met andere pogingen om opheldering te krijgen (zoals het opvragen van facturen en het inschakelen van een verzekeringsarts). Bij het internetonderzoek zijn op social media – Facebook en Instagram – foto’s gevonden van verzoeker, terwijl hij aan het werk was. Bij het laatste internetonderzoek zijn ook twee filmpjes gevonden waarop verzoeker dansend te zien leek. De medisch adviseur constateerde een grote discrepantie tussen de onderzoeksbevindingen van het klein geneeskundig onderzoek en de (dans)bewegingen op de filmpjes. Uiteindelijk heeft de fraudecoördinator besloten om tot een persoonlijk onderzoek over te gaan.

      Verzoeker verzoekt de Rechtbank Den Haag onder meer voor recht te verklaren dat het persoonlijk onderzoek op grond van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek 2011 (GPO 2011) onrechtmatig is en de inhoud daarvan buiten beschouwing dient te worden gelaten. De Rechtbank Den Haag wijst dit verzoek af. Anders dan verzoeker stelt, lag een confrontatie met de resultaten van het feitenonderzoek niet voor de hand, omdat verzoeker tegenstrijdige en niet-sluitende verklaringen had afgelegd in verband met het leggen van het laminaat. Hierdoor kon verdere informatie van verzoeker niet langer zonder meer als betrouwbaar worden aangemerkt en was gerede twijfel ontstaan over de juistheid en volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek. De Rechtbank Den Haag is van oordeel dat gelet op

      ‘de financiële belangen van Nationale-Nederlanden, de gerede twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verzoeker], en de beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verzoeker] (een observatie van uur in een openbare ruimte, waarvan slechts een klein gedeelte is gefilmd), het belang van Nationale-Nederlanden bij waarheidsvinding zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer’.

    • 2. Commentaar

      2.1 Inleiding

      Feitenonderzoek, deskresearch, internetonderzoek. Er zijn veel termen die duiden op het onderzoek dat verzekeraars instellen voordat zij al dan niet besluiten om tot persoonlijk onderzoek over te gaan. In deze deelgeschilprocedure voor de Rechtbank Den Haag stond de vraag centraal of het persoonlijk onderzoek rechtmatig had plaatsgevonden of dat de verzekeraar anders had moeten handelen naar aanleiding van de uitkomsten van het feitenonderzoek.

      Zoals ook in dit deelgeschil, komt het feitenonderzoek meestal slechts aan de orde als de voorfase van het persoonlijk onderzoek. Ging het persoonlijk onderzoek vooraf door een deugdelijk feitenonderzoek? En gaf dit feitenonderzoek onvoldoende uitsluitsel dan wel was het aanleiding voor een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van verzekeringsproducten of -diensten (art. 1 GPO 2011)? Terwijl deze vragen en aldus de rechtmatigheid van persoonlijk onderzoek met regelmaat onderwerp van procedures zijn, staat de rechtmatigheid van het daaraan voorafgaande feitenonderzoek zelden ter discussie. Dit roept de vraag op of feitenonderzoek verzekeraars kennelijk zonder meer vrijstaat, en de rechtmatigheid hiervan om die reden zelden in geschil is.

      2.2 Persoonlijk onderzoek ≠ feitenonderzoek

      Het Verbond van Verzekeraars heeft met de GPO 20111x Te raadplegen op de site van het Verbond van Verzekeraar <www.verzekeraars.nl/overhetverbond/zelfregulering/Paginas/Gedragscodes/Gedragscode-Persoonlijk-Onderzoek.aspx>. een kader gegeven voor het persoonlijk onderzoek door verzekeraars. In de GPO 2011 wordt naast het persoonlijk onderzoek ook het feitenonderzoek genoemd en gedefinieerd.

      In de GPO 2011 is een expliciet onderscheid aangebracht tussen feitenonderzoek en persoonlijk onderzoek. Het feitenonderzoek wordt gedefinieerd als ‘het onderzoek dat wordt ingesteld naar de feiten, omstandigheden en gedragingen van betrokkene die nodig zijn voor de beoordeling van een verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie’. Persoonlijk onderzoek wordt omschreven als ‘het onderzoek, volgend op een feitenonderzoek, naar gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene’. Ook in de rechtspraak wordt het onderscheid tussen het feitenonderzoek en het persoonlijk onderzoek onderschreven.2x Zie bijv. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942; Hof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1698; Rb. Noord-Nederland 26 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6661; Rb. Noord-Holland 26 juni 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5555; Rb. Den Haag 5 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3581; Rb. Amsterdam 2 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:10 (inclusief wenk).

      De heersende opinie is dat de ‘Gedragscode Persoonlijk Onderzoek’ – de naam zegt het al – slechts op het persoonlijk onderzoek van toepassing is. Last, Oskam en De Vries3x C. Last, P. Oskam & H.H. de Vries, Fraudeonderzoek en googelende verzekeraars, PIV-Bulletin juni 2015, p. 8 e.v. zijn echter van mening dat een feitenonderzoek op internet zeer indringend en zelfs dusdanig intensief kan zijn dat het onderzoek kwalificeert als persoonlijk onderzoek in de zin van de GPO. Zij zijn het dan ook niet eens met het door het Verbond van Verzekeraars gehanteerde onderscheid tussen feitenonderzoek en persoonlijk onderzoek. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overwoog in een arrest uit 20154x Hof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6816. dat inderdaad wellicht sprake is van een persoonlijk onderzoek bij het doen van een internetonderzoek, gezien de brede definitie van persoonlijk onderzoek in de in die zaak toepasselijke GPO 2004. Anders dan in de GPO 2011 werd persoonlijk onderzoek gedefinieerd als ‘een deel van het feitenonderzoek dan wel een (zelfstandig) onderzoek naar de gedragingen van betrokkene, dat wordt ingesteld in verband met (uitkomsten van) het feitenonderzoek’. Desalniettemin overwoog het hof ook bij toepassing van de GPO 2004 dat deze wijze van onderzoek niet sterk ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer, aangezien het gaat om algemeen toegankelijke informatie die met Google eenvoudig voor eenieder te vinden is, en geen gebruik wordt gemaakt van bijzondere onderzoeksmethoden. Het door de verzekeraar uitgevoerde internetonderzoek werd aldus niet onrechtmatig geacht.

      Het Verbond van Verzekeraars maakt in de huidige GPO 2011 duidelijk onderscheid tussen persoonlijk onderzoek en feitenonderzoek. Uit de GPO 2011 volgt dat alleen bij bijzondere onderzoeksmiddelen sprake is van persoonlijk onderzoek. Dit lijkt mij juist. Bij internetonderzoek gaat het immers slechts om het verzamelen van publiek toegankelijke informatie op internet of om het raadplegen van interne bronnen. De voor derden toegankelijke informatie is doorgaans ook door de betrokkene zelf op het internet geplaatst. Dit is een veel minder ingrijpende onderzoeksmethode dan wanneer de betrokkene in de persoonlijke levenssfeer wordt geobserveerd, interviews worden afgenomen of informatie wordt ingewonnen bij derden. De GPO 2011 is terecht slechts van toepassing op het meer ingrijpende persoonlijk onderzoek.

      De hernieuwde versie van de GPO is per 21 december 2011 in werking getreden. De voorgaande versie uit januari 2004 is per die datum komen te vervallen, zo is in de GPO 2011 te lezen. Het moment van het persoonlijk onderzoek is logischerwijs bepalend voor de vraag of de GPO 2004 of 2011 van toepassing is; op basis van de op dat moment geldende GPO heeft de verzekeraar immers moeten beoordelen of hij tot het persoonlijk onderzoek over kon gaan. In een vonnis van Rechtbank Den Haag uit 20145x Rb. Den Haag 5 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3581. werd daarom voor de rechtmatigheid van een interview met verzekerde op 20 september 2011 getoetst aan de GPO 2004 en ook de Hoge Raad6x HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942. beoordeelde in 2014 een persoonlijk onderzoek uit 2006 in het licht van de GPO 2004.

      2.3 De grens tussen feiten- en persoonlijk onderzoek

      In het licht van de toepasselijkheid van de GPO 2011 is aldus van belang wanneer sprake is van feitenonderzoek en wanneer van persoonlijk onderzoek. Deze toepasselijkheid was ook de achtergrond van de eerder aan de Rechtbank Den Haag7x Rb. Den Haag 5 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3581. voorgelegde vraag of een interview met de expert van CED Forensic als feiten- of persoonlijk onderzoek moest worden gekwalificeerd. De betrokken opstalverzekeraar had expertisebureau CED Forensic opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de brand in het pand van verzekerde. Onderdeel van dit onderzoek vormde een interview met verzekerde. Uit ‘administratief onderzoek’ was gebleken dat enkele jaren daarvoor conservatoir beslag op het pand was gelegd door de officier van justitie, terwijl verzekerde in zijn aanvraagformulier op de bekende vraag naar het strafrechtelijk verleden ‘nee’ had ingevuld. De expert had verzekerde hier in het interview naar gevraagd. Verzekerde meende dat het interview als persoonlijk onderzoek kwalificeerde en de GPO was geschonden. De Rechtbank Den Haag oordeelde anders. Zij oordeelde dat geen gebruik was gemaakt van de genoemde persoonlijke onderzoeksmethoden en dat het interview aldus onder het feitenonderzoek viel. In de op dat moment toepasselijke GPO 20048x In de huidige GPO 2011 worden als onderzoeksmethoden genoemd: ‘interview van betrokkene, inwinnen van informatie bij derden en observeren van betrokkene’. werden slechts twee onderzoeksmethoden genoemd (observaties en informatie inwinnen bij derden), waaronder niet het interviewen van de betrokkene.

      Deze uitkomst verbaast niet onder de GPO 2004. Ik meen echter dat de beantwoording naar de letter van de GPO 2011 anders zou moeten luiden. In de huidige GPO 2011 wordt persoonlijk onderzoek gedefinieerd als ‘het onderzoek (…) waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene’. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de in de GPO 2011 genoemde onderzoeksmethoden – (a) interview van betrokkene, (b) inwinnen van informatie bij derden en (c) observeren van betrokkene – zal aldus geen sprake zijn van persoonlijk onderzoek en toepasselijkheid van de GPO 2011. Vergelijkbare geschillen over de vraag of bepaald onderzoek onder de (huidige) GPO 2011 valt of als feitenonderzoek kwalificeert, zijn mij niet bekend.

      Voor zover discussie bestaat over het onderscheid tussen het feiten- en persoonlijk onderzoek, betreft dit doorgaans een situatie waarin de verzekeraar beide onderzoeksvormen heeft ingezet en in geschil is op of vanaf welk moment sprake is van toepasselijkheid van de GPO 2011. Meestal is in die situatie een specifiek moment in de tijd aan te wijzen waarop het feitenonderzoek overgaat in persoonlijk onderzoek. In de onderhavige uitspraak van de Rechtbank Den Haag was dit bijvoorbeeld het geval: ‘Uiteindelijk heeft een fraudecoördinator van Nationale-Nederlanden besloten om over te gaan tot een persoonlijk onderzoek.’ De daarop volgende observaties vormden het persoonlijk onderzoek.

      Maar wat als na dit moment ook nog onderzoek op internet plaatsvindt? Omdat in die situatie reeds opdracht is gegeven tot persoonlijk onderzoek en aldus sprake is van onderzoek volgend op een feitenonderzoek, valt ook dit internetonderzoek onder de GPO 2011, zo oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden9x Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004, r.o. 6.8. recent over internetonderzoek door de verzekeraar gedurende het persoonlijk onderzoek. Met dit criterium sloot het hof strikt aan bij de definitie van het persoonlijk onderzoek in de GPO 2011.10x Namelijk: ‘het onderzoek, volgend op een feitenonderzoek, naar gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene’. Het hof gaf daarbij als toelichting dat vanaf het moment dat opdracht is gegeven tot persoonlijk onderzoek, sprake zal zijn van ‘een wisselwerking tussen het resultaat van de observaties en de onderwerpen waarnaar op internet wordt gezocht’.

      Als vervolgens het persoonlijk onderzoek als onrechtmatig wordt aangemerkt en het verkregen bewijsmateriaal buiten beschouwing wordt gelaten, geldt dit dus ook voor het gelijktijdig verrichte internetonderzoek. Uiteraard kan na afloop van het persoonlijk onderzoek nogmaals een nieuw internetonderzoek plaatsvinden en valt het daarmee verkregen bewijs niet onder het persoonlijk onderzoek. Daarvoor is wel van belang exact het moment aan te kunnen duiden waarop het persoonlijk onderzoek is gestopt. Om die reden is het voor de verzekeraar raadzaam zekerheidshalve in het dossier vast te leggen wanneer het persoonlijk onderzoek is beëindigd. Deze datum komt bovendien ook vast te liggen wanneer de verzekeraar de betrokkene na afloop van het persoonlijk onderzoek informeert over de uitkomst daarvan (gezien zijn informatieplicht ex art. 9.5 GPO 2011).

      2.4 De (on)rechtmatigheid van feitenonderzoek

      Als het feiten- en persoonlijk onderzoek twee afgescheiden onderzoeksvormen zijn en de kaders voor het persoonlijk onderzoek zijn geschetst in een gedragscode en uitvoerige rechtspraak, is een logische vervolgvraag wat de kaders zijn voor het feitenonderzoek. Dat de rechtmatigheid van feitenonderzoek zelden ter discussie staat in een procedure, betekent niet dat verzekeraars vrij zijn om zonder meer feitenonderzoek te doen. Los van de conclusie dat feitenonderzoek niet onder de GPO 2011 valt, geldt immers dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is zodra een verzekeraar op Google de naam van een betrokkene intypt.11x Zie voor een uitvoerige bespreking van de Wbp en de verwerking van persoonsgegevens in frauderegisters: B.I. Bethlehem & M. van Pelt, Registratie van persoonsgegevens door verzekeraars in geval van verzekeringsfraude, NTHR 2016, afl. 1, p. 1 e.v. Uit de Wbp volgt dat persoonsgegevens op zorgvuldige en behoorlijke wijze moeten worden verwerkt. Dit houdt onder andere in dat persoonsgegevens slechts voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden (art. 7 Wbp) en slechts in geval van een van de in artikel 8 Wbp genoemde situaties mogen worden verzameld.

      Wat houdt dit nu concreet in? De rechtspraak biedt hiervoor maar beperkte handvatten. Voor zover mij bekend is slechts in een paar uitspraken expliciet de rechtmatigheid van het feitenonderzoek beoordeeld.12x In andere uitspraken was de rechtmatigheid van het feitenonderzoek niet door de betrokkene ter discussie gesteld en wordt hoogstens overwogen dat het raadplegen van social media de verzekeraar vrijstond, zoals in Rb. Noord-Holland 26 juni 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5555. De Rechtbank Midden-Nederland13x Rb. Midden-Nederland 5 februari 2015, C/16/3 673 79 / HA ZA 14-337, gepubliceerd op <www.stichtingpiv.nl> en te kennen uit o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004. overwoog in 2014 dat de verzekeraar niet kon worden tegengeworpen dat hij gegevens en foto’s van zijn verzekerde had verkregen via Hyves en Facebook, ‘aangezien deze gegevens en foto’s door [verzekerde] welbewust aan de openbaarheid zijn prijsgegeven’. De rechtbank wees daarbij ook op de mogelijkheid van betrokkene om deze gegevens af te schermen, ‘in die zin dat hij deze foto’s en gegevens alleen met de door hem aan te wijzen personen zou delen en niet met iedereen die een account heeft bij de betreffende site (Facebook en Hyves)’. Het beroep op het recht op privacy in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door verzekerde werd daarom verworpen.

      Ook in de eerdergenoemde uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden14x Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004. werd ingegaan op de privacygevoeligheid van de verkregen informatie en foto’s. Het hof overwoog dat de betrokkene de verzekeraar niet kon verwijten dat hij tijdens zijn internetonderzoek privacygevoelige informatie had gevonden. Het was immers een keuze van de betrokkene zelf om privacygevoelige informatie en foto’s van haarzelf en haar gezin openbaar toegankelijk op Facebook te plaatsen. Dit kon de verzekeraar niet worden tegengeworpen. Zie vergelijkbaar hetzelfde Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het eerdergenoemde arrest uit 201515x Hof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6816. en uit 2014.16x Hof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1698. In dit arrest uit 2014 benadrukte het hof daarbij bovendien dat indien de publieke mededelingen door de betrokkene geen juiste voorstelling van zaken zouden geven, hij verzekeraar hierover had moeten informeren, zodat hij zich niet bloot zou stellen aan de kans dat deze mededelingen tot een (onterecht) vermoeden van fraude zouden leiden.

      Een belangrijk criterium voor internetonderzoek is aldus of het openbare, voor derden toegankelijke informatie betreft. Uit de rechtspraak volgt dat relevant is dat de verzekeraar om toegang te krijgen tot de informatie niet onder een pseudoniem een account aanmaakt op social media en zich vervolgens aanmeldt als ‘vriend’ van de betrokkene, zodat hij vanwege die status toegang krijgt tot anders niet-toegankelijke informatie. De verzekeraar moet geen ‘bijzondere moeite’ behoeven te doen, hetgeen niet alleen geldt voor openbare informatie, maar ook voor raadpleging van interne bronnen.17x Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004; Hof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1698. Opvallend is de overweging van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2014,18x Hof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1698. dat de verzekeraar geen verwijt kon worden gemaakt dat hij op internet onderzoek had gedaan, omdat hij dit pas deed toen de betrokkene zelf bij herhaling niet reageerde op een informatieverzoek. Het hof formuleerde dit mijns inziens echter niet als een vereiste voor de start van feitenonderzoek, maar wel als een voor de verzekeraar sprekende omstandigheid.

      2.5 Checklist online onderzoek

      Aldus biedt de jurisprudentie weinig kaders voor het feitenonderzoek. Duidelijk is in ieder geval dat ook het feitenonderzoek valt onder de Wbp. Het Verbond van Verzekeraars heeft al diverse richtlijnen en gedragscodes geschreven die een uitwerking vormen van de Wbp en net als met de GPO heeft het met een ‘Checklist online onderzoek’ en ‘Handleiding online onderzoek naar klanten of relaties door verzekeraars’19x Te raadplegen op de website van het Verbond van Verzekeraars <www.verzekeraars.nl/verzekeringsbranche/dossiers/Privacy/Paginas/Wat%20doet%20het%20Verbond/Checklist-online-onderzoek-naar-klanten-of-relaties.aspx>. een kader voor het feitenonderzoek geschetst.

      Anders dan de GPO 2011 is de Checklist vrij algemeen geformuleerd. Uit de Checklist volgt dat verzekeraars een helder privacybeleid moeten voeren, dat duidelijk extern en intern moet worden gecommuniceerd. Het moet voor klanten dus bekend zijn dat de verzekeraar mogelijk feitenonderzoek uitvoert voorafgaand aan het aangaan van een verzekeringsovereenkomst of bij de uitvoering daarvan. Uit de Wbp volgt dat altijd verantwoording moet kunnen worden afgelegd over de verwerking van persoonsgegevens. In de Checklist is dan ook opgenomen dat een verzekeraar een duidelijk en voorafgaand bepaald doel moet hebben met het onderzoek, dat hij daarmee gerichte vragen wenst te beantwoorden en dat deze vragen niet op een andere wijze kunnen worden beantwoord. Een zogenaamde ‘fishing expedition’ is niet toegestaan.

      Met de Checklist heeft het Verbond van Verzekeraars de branche zelf enkele algemene kaders geboden voor het doen van feitenonderzoek. Legt de branche zichzelf hiermee niet meer beperkingen op dan uit de wet volgt? Deze vraag is logischerwijs wel gesteld in het kader van de GPO.20x Annotatie M. Mendel en H.B. Krans bij HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942, NJ 2015/20. In de rechtspraak is immers met regelmaat geoordeeld dat wanneer verzekeraars een eigen gedragscode overtreden, het resultaat daarvan niet mee kan wegen in de procedure.21x HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942. Geldt dit niet ook voor de Checklist? Ik meen dat dit niet het geval is. De Checklist is slechts een uitwerking van de Wbp en gaat niet verder dan waartoe het recht noopt. De Checklist zorg daarom met name voor de bewustwording in de verzekeringsbranche dat ook een internetonderzoek een verwerking van persoonsgegevens is (‘Invoer van de naam van een persoon in een zoekmachine is een geautomatiseerde verwerking volgens de Wet bescherming persoonsgegevens’, aldus de Handleiding bij de Checklist). Met de Checklist wordt aldus hoofdzakelijk – en terecht – aangespoord tot een deugdelijke vastlegging van het doel, de vragen en de resultaten van het feitenonderzoek. Dit komt de bewijspositie van de verzekeraars ook ten goede.

      2.6 Terug naar de beschikking

      Terug naar het deelgeschil van de Rechtbank Den Haag. Uit de uitspraak blijkt dat de dossiervorming, waar de Checklist mijns inziens toe aanspoort, hier heeft plaatsgevonden. Uit de geschetste feiten blijkt duidelijk in welke stappen het feitenonderzoek heeft plaatsgevonden, wat de resultaten waren van het (herhaaldelijk) feitenonderzoek, welke twijfels hierdoor ontstonden en wat vervolgens is gedaan om deze twijfels weg te nemen (zoals het opvragen van facturen voor het laminaat, het inschakelen van een verzekeringsarts en het raadplegen van de medisch adviseur). De rechtmatigheid van dit feitenonderzoek is daarom naar mijn mening terecht niet ter discussie gesteld en daarmee is deze zaak een mooie illustratie van het belang van het volgen van de Checklist en van een goede dossiervorming.

    Noten

Reageer

Tekst