De beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal

DOI: 10.5553/VenO/092596432015025007008001
Artikel

De beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal

Trefwoorden bmvk, open-end beleggingsmaatschappij, closed-end beleggingsmaatschappij, icbe, abi
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • Inleiding

      Voor veel juristen is de rechtsfiguur beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal (hierna: bmvk) geen bekend fenomeen. In de praktijk komt de bmvk echter regelmatig voor. Een bmvk is een naamloze vennootschap die als beleggingsmaatschappij functioneert en aan bepaalde vereisten voldoet. Voor de bmvk wordt uitzondering gemaakt op enkele bepalingen uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die op een gewone naamloze vennootschap van toepassing zijn. Met name open-end beleggingsmaatschappijen profiteren van deze uitzonderingen.

      Ter introductie stip ik in de hiernavolgende paragraaf de kenmerken van een bmvk kort aan (art. 2:76a lid 1 BW). Vervolgens ga ik in op het onderscheid tussen open-end en closed-end beleggingsmaatschappijen en op de historie en achtergrond van de bmvk. Een en ander is noodzakelijk voor een goed begrip van het doel van de rechtsfiguur bmvk. Daarna behandel ik drie van de kenmerken uit lid 1 van artikel 2:76a BW uitgebreider in het licht van de huidige wet- en regelgeving, maak ik een koppeling met de praktijk en plaats ik enkele kanttekeningen.

    • Kenmerken

      Artikel 2:76a lid 1 BW bepaalt dat een bmvk een naamloze vennootschap is:

      ‘a. die uitsluitend ten doel heeft haar vermogen zodanig te beleggen dat de risico’s daarvan worden gespreid, teneinde haar aandeelhouders in de opbrengst te doen delen,
      b. waarvan het bestuur krachtens de statuten bevoegd is aandelen in haar kapitaal uit te geven, te verwerven en te vervreemden,
      c. waarvoor aan een beheerder een vergunning of verklaring van ondertoezichtstelling is verleend als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht voor plaatsing van haar aandelen, en
      d. waarvan de statuten bepalen dat de vennootschap beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal is.’

      Het voordeel van de bmvk ten opzichte van een gewone naamloze vennootschap zit hem met name in de doorlopende bevoegdheid van het bestuur tot uitgifte en inkoop van aandelen. Deze bevoegdheid wordt eenvoudiger gemaakt doordat voor de bmvk uitzonderingen gelden op de toepasselijkheid van een aantal wettelijke bepalingen uit Boek 2 BW. De volgende uitzonderingen staan in deze bijdrage centraal: (1) de regels omtrent de bevoegdheid tot uitgifte van aandelen en het voorkeursrecht bij uitgifte van de artikelen 2:96 en 2:96a BW gelden niet voor de bmvk (art. 2:96b BW), en (2) de bmvk heeft een ruimere mogelijkheid tot inkoop van eigen aandelen doordat er geen periodieke machtiging tot inkoop van de aandeelhoudersvergadering aan het bestuur is vereist en slechts een tiende deel van het maatschappelijk kapitaal bij derden hoeft uit te staan (art. 2:98 lid 8 BW). Hierdoor kan het bestuur slagvaardig optreden en op een gewenst moment aandelen inkopen of uitgeven.

    • Open-end en closed-end beleggingsmaatschappijen

      Belegging door bmvk’s geschiedt vaak in onroerend goed, aandelen en andere effecten die op de beurs worden verhandeld.1xVan Schilfgaarde/Winter, Van de BV en de NV, Deventer: Kluwer 2013, p. 116. Zowel open-end als closed-end beleggingsmaatschappijen kunnen als bmvk kwalificeren. Open-end beleggingsmaatschappijen beleggen over het algemeen in courante waarden en geven op aanvraag van het publiek aandelen uit of kopen deze in. De mogelijkheid tot inkoop is in het belang van de deelnemers, het biedt hun de gelegenheid om ‘uit te stappen’.2xC.M. Grundmann-van de Krol, Koersen door de Wet op het financieel toezicht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p. 106-107. Courante waarden zijn bijvoorbeeld aandelen en effecten die zo nodig snel van de hand kunnen worden gedaan en waarvan de prijs vrij nauwkeurig kan worden vastgesteld omdat er een markt bestaat voor de goederen waarin wordt belegd.3xKamerstukken II 1978/79, 15304, 3, p. 14 (MvT). Bij open-end bmvk’s kan het bestuur zijn bevoegdheid aanwenden om door middel van inkoop of uitgifte van aandelen de beurskoers te beïnvloeden, zodat deze gelijk blijft aan de intrinsieke waarde van de aandelen. Closed-end beleggingsmaatschappijen beleggen over het algemeen in meer vaste waarden, zoals vastgoed. Bij closed-end beleggingsmaatschappijen vindt geen doorlopende uitgifte en inkoop van eigen aandelen plaats. Toch kunnen closed-end maatschappijen een reden hebben om voor de rechtsvorm bmvk te kiezen. Zij kunnen dan handig gebruik maken van het soepele regime op het gebied van het kapitaalbeschermingsrecht.

      Een voorbeeld hiervan is de grote onderhandse aandelenplaatsing die het bestuur van NSI N.V. in november 2013 (toen was zij nog een closed-end bmvk) heeft uitgevoerd. Dit betrof een aandelenplaatsing voor een totaal van EUR 300 miljoen met als hoofddoel om haar balans te versterken en te voldoen aan de eis van de banken om haar ‘loan-to-value’ (beleningsgraad) te verlagen tot onder de 55%. NSI N.V. kon bij de plaatsing haar zittende aandeelhouders passeren en de aandelen bij grote (buitenlandse) beleggers plaatsen doordat het voorkeursrecht van aandeelhouders bij bmvk’s niet geldt. De zittende aandeelhouders waren niet tevreden met deze gang van zaken. De VEB heeft namens hen een procedure ingesteld waarin zij zich beriep op onrechtmatig handelen door NSI N.V. vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 2:8 BW en schadevergoeding eiste. De VEB stelde zich onder meer op het standpunt dat de aandeelhouders onevenredig in hun belangen waren geschaad, doordat hun belang aanzienlijk was verwaterd nu zij gepasseerd waren bij de aandelenplaatsing en dat een verlaging van de ‘loan-to-value’ ook bereikt had kunnen worden door een kleinere plaatsing. De Rechtbank Amsterdam heeft, naar mijn mening terecht, de vorderingen afgewezen omdat de VEB niet voldoende aannemelijk maakte dat NSI N.V. onredelijk heeft gehandeld door te kiezen voor de plaatsing van aandelen.4xRb. Amsterdam 26 november 2014, JOR 2015/3 (VEB/NSI).

    • Historie en achtergrond

      De bmvk is in 1981 in de Nederlandse vennootschapswetgeving geïntroduceerd met de Aanpassingswet Tweede EEG-richtlijn.5xWet van 15 mei 1981 tot aanpassing van de wetgeving aan de tweede richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht, Stb. 1981, 332. Vóór inwerkingtreding van de Aanpassingswet Tweede EEG-richtlijn waren bijzondere bepalingen met betrekking tot beleggingsmaatschappijen niet nodig. Onder de toenmalige wettelijke regeling kon aan het bestuur van de vennootschap de bevoegdheid worden toegekend om aandelen in de vennootschap uit te geven en in te kopen, waarbij weinig beperkingen golden.6xR.P. Voogd, De bescherming van beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal, in: J.M.M. Maeijer e.a. (red.), De bankier als jurist tegen wil en dank (Langman-bundel), Deventer: Kluwer 1991, p. 206-207. De Tweede EEG-richtlijn richtte zich op de bescherming van de belangen van aandeelhouders en schuldeisers met betrekking tot de oprichting en de instandhouding van naamloze vennootschappen, en de verhoging en vermindering van hun kapitaal.7xTweede Richtlijn 77/91/EEG, considerans. Onderdeel daarvan was dat de bevoegdheid tot uitgifte en inkoop van aandelen door het bestuur aan beperkende bepalingen werd onderworpen en in beginsel bij de algemene vergadering werd neergelegd met een mogelijkheid tot aanwijzing van het bestuur als bevoegd orgaan voor een beperkte periode.8xVoogd 1991, p. 206-207. Voor bmvk’s kon een uitzondering worden gemaakt op de werking van de richtlijn (art. 1 lid 2 Tweede EEG-richtlijn).

    • Doel: risicospreiding ten behoeve van opbrengst aandeelhouders

      Artikel 2:76a lid 1 onderdeel a BW stelt als eerste vereiste dat de bmvk als doel moet hebben het spreiden van het beleggingsrisico teneinde de aandeelhouders in de opbrengst te doen delen. Een bmvk neemt dit doel in de statuten op. Zij mag geen nevendoelstellingen hebben. Bmvk’s dienen ernaar te streven hun beleggingen op zo’n wijze samen te stellen dat verliezen op bepaalde van hun beleggingen voor de maatschappij als totaal slechts van beperkte betekenis zullen zijn.9xJ.B. Huizink, Rechtspersonen (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 2:76a BW, aant. 2. Je kunt je afvragen of met het doel van de bmvk tevens het vennootschappelijk belang gegeven is. In de praktijk geldt dat de meeste bmvk’s open-end maatschappijen zijn die in courante waarden beleggen, waarbij weinig andere belanghebbenden betrokken zijn dan de aandeelhouders en zodoende met het aandeelhoudersbelang tevens het vennootschappelijk belang is gegeven. Een bmvk die in minder courante waarden belegt, heeft meestal een groter aantal werknemers dan een open-end maatschappij en daarnaast ook crediteuren, zodoende moet het bestuur ook rekening houden met deze belanghebbenden.10xR.A.F. Timmermans, Preferente beschermingsaandelen bij de beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal, in: D. Busch & M.P. Nieuwe Weme (red.), Christels koers: liber amicorum prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol, Deventer: Kluwer 2013, p. 716. Ik meen wel dat het belang van de aandeelhouders (bij het delen in de opbrengsten) ook bij deze entiteiten vooropgesteld moet worden. Het uitoefenen van een bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor zij gegeven is, is immers ongeoorloofd. In tegenstelling tot bij een gewone naamloze vennootschap, geldt bij een bmvk dat sprake kan zijn van doeloverschrijding op het moment dat het bestuur het aandeelhoudersbelang niet in acht neemt.

    • Het bestuur is bevoegd tot uitgifte en inkoop van eigen aandelen

      Zoals ik al eerder aanstipte, zit de crux van de bmvk in het feit dat het bestuur bevoegd is tot uitgifte en inkoop van eigen aandelen, waarbij een vrijstelling geldt van een aantal beperkende (kapitaal)beschermende regels. In het eerdergenoemde voorbeeld van NSI N.V. zagen we al dat het bestuur deze bevoegdheden kan inzetten bij een aandelenuitgifte ten behoeve van het aantrekken van kapitaal. Maar hoe zit het met de mogelijkheden tot uitgifte van beschermingsaandelen in geval van een potentiële vijandige overname? In de praktijk geldt dat open-end bmvk’s die in courante waarden beleggen geen interessante overnameobjecten zijn omdat de portefeuille die zij houden gemakkelijk opgebouwd kan worden door een andere entiteit. Bovendien hoeven de aandeelhouders van een open-end maatschappij niet zozeer te worden beschermd, aangezien zij toch op elk moment uit kunnen stappen (de open-end maatschappij is dan immers verplicht de aandelen terug te kopen). Dit zijn tevens de redenen voor het feit dat open-end beleggingsmaatschappijen zijn uitgezonderd van de biedplicht van artikel 5:70 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) (zie art. 5:71 lid 1 onderdeel a Wft). De biedplicht houdt – kort gezegd – in dat de aandeelhouder die meer dan 30% van de stemrechten kan uitoefenen in de algemene vergadering van een beursgenoteerde naamloze vennootschap, verplicht is om een openbaar bod uit te brengen op alle aandelen. Voor een persoon die overwegende zeggenschap verkrijgt in een closed-end beleggingsmaatschappij geldt de biedplicht wel.11xKamerstukken II 2005/06, 30419, 3, p. 27-28. Aandeelhouders in een closed-end maatschappij kunnen niet zomaar uitstappen. In tegenstelling tot open-end bmvk’s kunnen closed-end bmvk’s, die bijvoorbeeld in vastgoed beleggen, wel een interessant overnameobject vormen.12xTimmermans 2013, p. 720; Voogd 1991, p. 211.

      Als een bmvk in haar statuten niet voorziet in beschermingspreferente aandelen, kan het bestuur bij een vijandig bod in beginsel slechts overgaan tot uitgifte van gewone aandelen aan een bevriende partij. De bmvk wordt hierbij weliswaar niet gehinderd door een voorkeursrecht van aandeelhouders, maar de bevriende partij moet wel bereid zijn tot volstorting van de aandelen. Als algemene regel bij de gewone naamloze vennootschap geldt dat als het bestuur de aan hem gedelegeerde bevoegdheid tot emissie gebruikt voor een ander doel dan voor het aantrekken van vermogen, het aannemelijk moet maken dat het hiertoe, gelet op de omstandigheden van het geval, de objectieve strekking van de statuten, het delegatiebesluit en het vennootschapsbelang, in redelijkheid heeft kunnen besluiten.13xVan Schilfgaarde/Winter 2013, p. 119. Maatstaf is of de status quo van de vennootschap gezien de omstandigheden van het geval in gevaar is, zo blijkt uit de RNA-uitspraak.14xHR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.7. Het bestuur van RNA, een bmvk, had aandelen uitgegeven aan een bevriende stichting tegen de nominale waarde (uiteraard lager dan de koersprijs). De Hoge Raad merkte de uitgifte niet als wanbeleid aan, omdat niet kon worden geoordeeld dat de uitgifte geen adequate en proportionele reactie op het dreigende overnamegevaar was.15xHR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.9. Het bestuur van RNA werd wel wanbeleid aangerekend op een andere grond, te weten de ruimhartige toepassing van ‘completion payments’ bij een ‘change of control’ in arbeidsovereenkomsten met de leden van het bestuur van RNA en in een serviceovereenkomst met Freeland Corporate Advisors N.V.16xHR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.19-3.26.

      Wat is nu van belang bij een uitgifte van aandelen ter bescherming door een bmvk? Timmermans stelt dat het bestuur van de bmvk dezelfde maatstaf moet hanteren als de gewone naamloze vennootschap.17xTimmermans 2013, p. 719. Echter, terwijl het bij een gewone naamloze vennootschap voorkomt dat de emissiebevoegdheid aan het bestuur is gedelegeerd met als doel een wapen te hebben tegen een vijandige overname, is dit bij de bmvk niet het geval. Het doel van een bmvk is altijd risicospreiding ten behoeve van de opbrengst van de aandeelhouders. Het bestuur van een bmvk kan het uitgeven van beschermingsaandelen eventueel wel onder die noemer brengen. Een vijandige overname kan wel of niet tot een hogere opbrengst voor de aandeelhouders leiden. Wanneer een goede prijs wordt geboden op de aandelen, zal het voor het bestuur van een bmvk lastig worden om een dergelijk bod aan zijn aandeelhouders te ontraden en beschermingsaandelen uit te geven.18xVgl. Voogd 1991, p. 212. Vice versa is het bij een lage biedprijs mijns inziens minder makkelijk om géén beschermingsaandelen uit te geven, aangezien de opbrengst voor de aandeelhouders hoog in het vaandel moet staan. Vergelijk het oordeel van de door de Ondernemingskamer aangestelde onderzoekers in de RNA-zaak, die menen dat in een situatie waarbij duidelijk schade kan optreden voor aandeelhouders, zelfs sprake kan zijn van een verplichting voor het bestuur om beschermingsmaatregelen te treffen, maar dat dit bij een bmvk met een open structuur (zonder statutaire beschermingsconstructie) wel een ultimum remedium betreft.19xHR 18 april 2003, conclusie A-G Wesseling-van Gent, nr. 3.46.

    • Vergunning beheerder

      Het vereiste uit artikel 2:76a lid 1 onderdeel c BW is gebaseerd op de voorwaarde uit artikel 1 lid 2 van de Tweede EEG-richtlijn dat de bmvk een beroep moet doen op het publiek voor de plaatsing van haar eigen aandelen. In 1981 implementeerde onze wetgever deze voorwaarde door als artikel 2:76a lid 1 onderdeel c BW op te nemen dat – kort gezegd – de aandelen moesten worden opgenomen in de prijscourant van een beurs. Hiermee werd volgens de wetgever voldaan aan de eis dat de bmvk een beroep op het publiek doet voor de plaatsing van haar aandelen.20xKamerstukken II 1978/79, 15304, 3, p. 15 (MvT). In 2005 is onderdeel c gewijzigd naar de huidige vorm, inhoudende dat aan de beheerder van de bmvk een vergunning of verklaring van ondertoezichtstelling is verleend als bedoeld in de Wft voor plaatsing van haar aandelen. Het vereiste van beursnotering werd onnodig belemmerend geacht, omdat dit aanzienlijke (administratieve) lasten zou veroorzaken voor de (beheerders van) bmvk’s.21xKamerstukken II 2003/04, 29998, 7 (amendement van het lid Heemskerk).

      Onderdeel c verwijst naar de vergunningsplicht krachtens de artikelen 2:65 en 2:69b Wft. Artikel 2:69b Wft bepaalt dat het verboden is in Nederland een recht van deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten (hierna: icbe) aan te bieden zonder dat de beheerder een door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) verleende vergunning bezit. Artikel 2:65 Wft ziet op alternatieve beleggingsinstellingen (hierna: abi’s) en hieruit volgt dat het verboden is om één of meer abi’s te beheren of deelnemingsrechten in een abi aan te bieden indien de beheerder geen door de AFM verstrekte vergunning bezit. Icbe’s kennen sinds de inwerkingtreding van de eerste icbe-richtlijn in 1985 al een geharmoniseerd Europees regelgevend kader, welke regels met name zien op de aanbieding van deelnemingsrechten in icbe’s aan niet-professionele beleggers. Beheerders van abi’s waren tot de komst van de AIFM-richtlijn niet onderworpen aan Europese regels.22xAFM, Veelgestelde vragen/Q&A AIFM-richtlijn, editie maart 2015, p. 2. Op 22 juli 2013 is de AIFM-richtlijn (2011/61/EG) in werking getreden in Nederland. De AIFM-richtlijn beoogt maximumharmonisatie voor (beheerders van) abi’s – zoals bijvoorbeeld private equity funds en hedge funds – die enkel rechten van deelneming aanbieden aan professionele beleggers en biedt lidstaten de mogelijkheid om ten aanzien van beheerders van abi’s die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers aanvullende nationale regels te stellen (art. 43 AIFM-richtlijn).23xJ. Kerkvliet, Toegang voor beheerders van beleggingsinstellingen tot de Nederlandse markt, na implementatie van de AIFM-richtlijn, O&F (20) 2012, afl. 1, p. 35.

      Door implementatie van de AIFM-richtlijn in de Nederlandse wetgeving is er ook een vergunningsplicht ontstaan voor een (beheerder van een) beleggingsmaatschappij die een beroep doet op professionele beleggers voor de plaatsing van eigen aandelen. Hierdoor kunnen beleggingsmaatschappijen die louter aan professionele beleggers aanbieden, kwalificeren als bmvk. Dit stemt niet overeen met het vereiste uit de Tweede EEG-richtlijn, te weten dat een beroep op het publiek wordt gedaan voor het plaatsen van aandelen. Van den Nieuwenhuijzen betoogt dat artikel 2:76a BW weer in overeenstemming moet worden gebracht met de Tweede EEG-richtlijn.24xM. van den Nieuwenhuijzen, Artikel 2:76a BW behoeft aanpassing, Ondernemingsrecht 2014/28, p. 147-148. Ik sluit me bij Van den Nieuwenhuijzen aan, abi’s die niet aan het publiek aanbieden, dienen te worden uitgesloten van de werking van artikel 2:76a BW. Wel vraag ik mij af in hoeverre een abi die slechts aan professionele beleggers aanbiedt baat heeft bij de rechtsvorm bmvk. De hoeveelheid aandeelhouders is bij een abi die aan professionele beleggers aanbiedt lager dan bij een abi die aan het publiek aanbiedt. Het is zelfs mogelijk dat een abi maar één belegger als aandeelhouder heeft, want om als abi te kwalificeren is het niet nodig om bij meerdere beleggers geld op te halen, zolang de abi de mogelijkheid tot het bijeenbrengen van kapitaal bij meer beleggers niet juridisch (bij reglement of statuten) uitsluit.25xS.N. Hooghiemstra, Wat is een beleggingsinstelling onder de AIFM-richtlijn?, Ondernemingsrecht 2014/24, p. 131. Besluitvorming door de algemene vergadering leidt dan niet tot meer administratieve lasten. Daar staat tegenover dat professionele beleggers over het algemeen actiever gebruik maken van hun zeggenschapsrechten. Het kan om die reden voor abi’s, die wel een grotere groep professionele beleggers tot hun aandeelhouders rekenen, toch wenselijk zijn dat het bestuur de aandeelhouders bijvoorbeeld bij een aandelenuitgifte buiten spel kan houden door te profiteren van de soepele rechtsfiguur die de bmvk biedt.

      Tot slot merk ik op dat er naamloze vennootschappen zijn die niet meer als bmvk kwalificeren als gevolg van het invoeren van de AIFM-richtlijn. Dit betreft vastgoedfondsen zoals onder andere Corio N.V., Vastned Retail N.V. en NSI N.V., die vóór het invoeren van de richtlijn nog kwalificeerden als beleggingsinstelling (niet-icbe) en waarvan de beheerder een Wft-vergunning bezat. Van 22 juli 2013 tot 22 juli 2014 gold een overgangsjaar, waarna de Wft-vergunning al dan niet van rechtswege zou overgaan in een AIFMD-vergunning. Deze vastgoedfondsen vallen waarschijnlijk onder de vrijstelling voor holdingmaatschappijen (art. 2 lid 3 AIFM-richtlijn), waardoor de vergunning van hun beheerders niet is omgezet. Als gevolg daarvan voldoen ze niet meer aan alle vereisten en verliezen ze van rechtswege de status bmvk, waardoor ze terugvallen op de gewone wettelijke bepalingen voor naamloze vennootschappen, ongeacht hetgeen in de statuten is bepaald.26xE.J.J. van der Heijden, Handboek voor de naamloze en besloten vennootschap, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2013, nr. 164; Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/111, p. 138. Sommige fondsen hebben getracht te voorkomen dat de bevoegdheid tot uitgifte en inkoop van aandelen weer bij de aandeelhoudersvergadering zou komen te liggen. Zij hebben, vooruitlopend op het onzekere feit dat hun Wft-vergunning per 22 juli 2014 niet van rechtswege zou worden omgezet in een AIFMD-vergunning en zij zodoende de status van bmvk zouden verliezen, een voorwaardelijk besluit door de algemene vergadering laten nemen waarbij de bevoegdheid tot uitgifte en inkoop aan het bestuur wordt gedelegeerd voor een periode van achttien maanden (art. 2:96 lid 1 BW). Ik zet vraagtekens bij deze gang van zaken. Immers, deze besluiten door de aandeelhoudersvergaderingen werden genomen vóór 22 juli 2014, voordat de status van bmvk verloren was en er op de wettelijke bevoegdheidsverdeling teruggevallen zou worden. Op het moment dat de aandeelhoudersvergadering dit voorwaardelijke besluit nam, was zij hiertoe niet het bevoegde orgaan (noch op grond van de wet, noch op grond van de statuten). Sterker nog, op dat moment was het bestuur nog bevoegd tot het besluit tot uitgifte en inkoop van aandelen. Het besluit van de algemene vergadering waarbij de bevoegdheden gedelegeerd worden, is naar mijn mening dan ook aan te merken als een nietig besluit (art. 2:14 lid 1 BW).

    • Afsluiting

      Met deze bijdrage heb ik getracht de rechtsfiguur bmvk meer inzichtelijk te maken. Door de bijzondere kenmerken en vrijstellingen functioneert de bmvk in de praktijk anders dan de gewone naamloze vennootschap. Zo leidt de expliciete doelstelling ‘risicospreiding teneinde aandeelhouders in de opbrengsten te laten delen’ van een bmvk naar mijn mening tot een andere inkleuring van het vennootschappelijk belang en daarmee tot een andere belangenafweging wanneer het bestuur wil overgaan tot uitgifte van beschermingsaandelen. Daarnaast heeft de implementatie van de AIFM-richtlijn in de Nederlandse wetgeving in ieder geval op twee punten haar weerslag gevonden op de bmvk. Ten eerste is onderdeel c van artikel 2:76a BW niet meer in overeenstemming met het vereiste uit de Tweede EEG-richtlijn dat een bmvk moet aanbieden aan het publiek. Ten tweede zijn er vastgoedfondsen die niet meer als bmvk kwalificeren omdat hun beheerder geen AIFMD-vergunning heeft. Van de juistheid van de wijze waarop sommige van deze entiteiten hebben getracht om reeds vooruitlopend op een onzeker feit de bevoegdheid tot inkoop en uitgifte van aandelen aan het bestuur toe te bedelen, ben ik niet overtuigd.

    Noten

    • 1 Van Schilfgaarde/Winter, Van de BV en de NV, Deventer: Kluwer 2013, p. 116.

    • 2 C.M. Grundmann-van de Krol, Koersen door de Wet op het financieel toezicht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p. 106-107.

    • 3 Kamerstukken II 1978/79, 15304, 3, p. 14 (MvT).

    • 4 Rb. Amsterdam 26 november 2014, JOR 2015/3 (VEB/NSI).

    • 5 Wet van 15 mei 1981 tot aanpassing van de wetgeving aan de tweede richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht, Stb. 1981, 332.

    • 6 R.P. Voogd, De bescherming van beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal, in: J.M.M. Maeijer e.a. (red.), De bankier als jurist tegen wil en dank (Langman-bundel), Deventer: Kluwer 1991, p. 206-207.

    • 7 Tweede Richtlijn 77/91/EEG, considerans.

    • 8 Voogd 1991, p. 206-207.

    • 9 J.B. Huizink, Rechtspersonen (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 2:76a BW, aant. 2.

    • 10 R.A.F. Timmermans, Preferente beschermingsaandelen bij de beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal, in: D. Busch & M.P. Nieuwe Weme (red.), Christels koers: liber amicorum prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol, Deventer: Kluwer 2013, p. 716.

    • 11 Kamerstukken II 2005/06, 30419, 3, p. 27-28.

    • 12 Timmermans 2013, p. 720; Voogd 1991, p. 211.

    • 13 Van Schilfgaarde/Winter 2013, p. 119.

    • 14 HR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.7.

    • 15 HR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.9.

    • 16 HR 18 april 2003, NJ 2003/286 m.nt. Ma (RNA), r.o. 3.19-3.26.

    • 17 Timmermans 2013, p. 719.

    • 18 Vgl. Voogd 1991, p. 212.

    • 19 HR 18 april 2003, conclusie A-G Wesseling-van Gent, nr. 3.46.

    • 20 Kamerstukken II 1978/79, 15304, 3, p. 15 (MvT).

    • 21 Kamerstukken II 2003/04, 29998, 7 (amendement van het lid Heemskerk).

    • 22 AFM, Veelgestelde vragen/Q&A AIFM-richtlijn, editie maart 2015, p. 2.

    • 23 J. Kerkvliet, Toegang voor beheerders van beleggingsinstellingen tot de Nederlandse markt, na implementatie van de AIFM-richtlijn, O&F (20) 2012, afl. 1, p. 35.

    • 24 M. van den Nieuwenhuijzen, Artikel 2:76a BW behoeft aanpassing, Ondernemingsrecht 2014/28, p. 147-148.

    • 25 S.N. Hooghiemstra, Wat is een beleggingsinstelling onder de AIFM-richtlijn?, Ondernemingsrecht 2014/24, p. 131.

    • 26 E.J.J. van der Heijden, Handboek voor de naamloze en besloten vennootschap, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2013, nr. 164; Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/111, p. 138.

Reageer

Tekst