Corporate opportunities nader gedefinieerd

DOI: 10.5553/VenO/092596432015025004002
Artikel

Corporate opportunities nader gedefinieerd

Trefwoorden corporate opportunity, bestuurdersaansprakelijkheid, vrijgeven
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • Inleiding

      Kenmerkend voor ondernemers pur sang is dat zij overal kansen zien om zaken te doen. Van belang is daarbij dat zij onderscheid maken tussen kansen die aan hun vennootschap toekomen en kansen die zij ten behoeve van zichzelf kunnen oppakken. Immers, een bestuurder die op persoonlijke titel aan de haal gaat met een aan de vennootschap toebehorende kans riskeert vergaande consequenties, nu hij feitelijk zijn eigen vennootschap besteelt. Steeds vaker wordt daarom expliciet vastgelegd, met name in de dynamische start-upwereld, wanneer ondernemerskansen aan de vennootschap toekomen en er – anders gezegd – sprake is van corporate opportunities van de vennootschap.

      In deze bijdrage zal worden besproken wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van corporate opportunities, waarna een uiteenzetting volgt van de grondslag van dit leerstuk. Tot slot zal worden bezien hoe er voor zowel de vennootschap als de bestuurder houvast geboden kan worden en of het inderdaad aanbeveling verdient een en ander omtrent corporate opportunities specifiek vast te leggen.

      De corporate opportunity-problematiek zal in deze bijdrage worden bekeken vanuit een vennootschapsrechtelijke invalshoek en slechts ten aanzien van de bestuurder. Arbeidsrechtelijke normen worden buiten beschouwing gelaten, evenals de mogelijke verplichtingen van commissarissen en aandeelhouders.1xZie m.b.t. commissarissen bijv. A.F. Verdam, Corporate opportunities, De NV 1996, afl. 11, par. 8 en m.b.t. aandeelhouders bijv. M.W.E. Evers, Aandeelhouders en ongeschreven non-concurrentienormen, TOP 2011, afl. 5, p. 200-204.

    • Kwalificatie

      Tot op heden kent het Nederlandse recht geen vastomlijnde omschrijving van het begrip corporate opportunity. Het van oorsprong Anglo-Amerikaanse leerstuk van de corporate opportunity is 35 jaar geleden door Uniken Venema in de Nederlandse rechtsliteratuur geïntroduceerd. In zijn navolging hebben ook Verdam en Schreurs en Van Driel antwoord op de vraag trachten te geven wat onder een dergelijke opportunity moet worden verstaan.2xVgl. C.Æ. Uniken Venema, Corporate opportunities; aspecten van loyaliteit in het kader van een onderneming naar Amerikaans en Nederlands recht, in: B. Baardman, M.M. Mendel & M.J.G.C. Raaijmakers (red.), Jurist in bedrijf, Deventer: Kluwer 1980, p. 168, A.F. Verdam, Corporate opportunities: over de toe-eigening door functionarissen van aan de vennootschap toebehorende business opportunities, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 100, respectievelijk Ph.W. Schreurs & L.A. van Driel, Corporate opportunity: (nog steeds) wachten op de doorbraak, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2011-2012, Deventer: Kluwer 2012, p. 241. Allen lijken aan te nemen dat niet elke zakenkans als een corporate opportunity kwalificeert, maar dat het gaat om een kans waarbij de betreffende vennootschap belang heeft.

      In de rechtspraak werd enkele malen geconcludeerd dat er sprake was van een corporate opportunity.3xZie bijv. Hof Amsterdam (OK) 22 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6587 (Boevé/Cliënt First) en Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110 m.nt. N.R.M. Huijben & S.J. Bais (Direkt Mail). Tot afgelopen jaar had echter alleen de Rechtbank Zwolle-Lelystad4xRb. Zwolle-Lelystad 30 januari 2008, JOR 2009/30 m.nt. P.M. Storm (Dyna Music Systems). in 2008 een definitie geformuleerd die algemeen toepasbaar was, maar deze werd in hoger beroep niet overgenomen.5xHof Arnhem 29 maart 2011, JOR 2011/216 m.nt. P.M. Storm (Dyna Music Systems). Uit de casuïstiek van deze zaken blijkt dat het etiket corporate opportunity werd geplakt op activiteiten die ‘aanverwant’ of ‘nagenoeg hetzelfde zijn als, althans ten dele overlappend en in ieder geval aanpalend zijn’ aan die van de (gelaedeerde) vennootschap.

      Vorig jaar heeft zowel de rechtbank als de Ondernemingskamer enige opheldering gegeven over de vraag wanneer een zakenkans als een corporate opportunity kwalificeert. De Rechtbank Midden-Nederland heeft zich in een tussenvonnis van 19 februari 2014 aan een definitie gewaagd. Ook de beschikking van 1 augustus 2014 getuigt van indicatoren die de Ondernemingskamer van belang lijkt te achten.6xRb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 m.nt. Ph.W. Schreurs en L.A. van Driel (Nipparts), respectievelijk Hof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 m.nt. J. van der Kraan (Quintel Intelligence). Beide uitspraken zullen hierna worden besproken.

      Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014

      Twee bestuurders en tevens voormalig indirect aandeelhouders van Nipparts B.V. (hierna: Nipparts), een groothandel in auto-onderdelen, hebben jarenlang (potentiële) klanten doorverwezen c.q. door laten verwijzen naar met Nipparts concurrerende vennootschappen. Deze vennootschappen werden door beide bestuurders gecontroleerd, hetgeen via indirect aandeelhouderschap verborgen gehouden werd. Met gebruikmaking van knowhow die de bestuurders bekend was uit hoofde van hun bestuurderschap konden de concurrerende vennootschappen vervolgens telkens lagere prijzen aanbieden dan Nipparts. Gesteld werd dat de bestuurders dit klantenpotentieel vanwege hun functie volledig ten gunste van Nipparts hadden moeten laten komen. Dat de bestuurders deze zakenkansen in plaats daarvan bedongen voor de aan hen gelieerde vennootschappen, zou onrechtmatig jegens Nipparts zijn geweest.

      Hoewel het in de onderhavige zaak voor zich lijkt te spreken dat er sprake was van zakenkansen die ten behoeve van Nipparts ontplooid hadden moeten worden, ging de rechtbank juist in deze zaak expliciet in op de toets die zij aanlegt ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een corporate opportunity. Dit was volgens de rechtbank het geval als zich voor de vennootschap

      ‘een mogelijkheid voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen binnen het kader van haar bedrijfsvoering, en waarvan kenbaar is dat de vennootschap daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben’.7xRb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11.

      De Rechtbank Midden-Nederland lijkt bij haar formulering aansluiting te hebben gezocht bij de wijze waarop het leerstuk zich in de Amerikaanse rechtspraak heeft ontwikkeld, zij het dat de rechtbank niet toetst of de opportunity aan de bestuurder ter kennis gekomen is in zijn formele bestuurdersrol.8xZie Schreurs & Van Driel 2012, p. 235. Dat laatstgenoemde toets ook niet relevant zou zijn, lijkt impliciet te zijn bevestigd door de uitspraak van de Hoge Raad inzake Ontvanger/Wesselman.9xZie HR 11 februari 2011, NJ 2011/305 m.nt. P. van Schilfgaarde (Ontvanger/Wesselman). Een gelijkluidende mening is aangedaan in Schreurs & Van Driel 2012, p. 241. In deze uitspraak werd bepaald dat de ‘bijzondere hoedanigheid van bestuurder en grootaandeelhouder’, die tot een extra zorgplicht kan leiden, ook op de betrokkene blijft rusten indien hij handelt in een andere hoedanigheid. In tegenstelling tot de advocaat-generaal gaat de Hoge Raad in dit arrest niet in op het leerstuk van de corporate opportunity en in hoeverre de zorgplicht in dat kader een rol speelt. Evenmin volgt uit de uitspraak of de vastgestelde zorgplicht ook geldt voor bestuurders die niet tevens (groot)aandeelhouder zijn. Toch trekt Van Schilfgaarde in zijn noot bij dit arrest de meer algemene conclusie dat bestuurders door het opzetten van een ‘andere pet’ niet aan de geldende gedragsregels kunnen ontkomen – hoe deze ook mogen luiden in geval van een corporate opportunity-situatie. Gelet op het voorgaande kan aldus ook van een corporate opportunity worden gesproken indien het gaat om een aan een bestuurder in privé onder de aandacht gekomen kans, mits deze past binnen de bedrijfsvoering van de vennootschap en de vennootschap daarbij kenbaar een redelijk belang heeft.

      De door de Rechtbank Midden-Nederland gegeven omschrijving van een corporate opportunity is overigens exact de definitie die, zoals eerder aangegeven, door de Rechtbank Zwolle-Lelystad in 2008 werd geformuleerd. Het Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden), dat in 2011 in hoger beroep over de zaak oordeelde, kwam echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit – overigens ook in het Amerikaanse recht – 'niet onomstreden leerstuk van de corporate opportunity’. De bestuurder in casu werd niettemin aansprakelijk gehouden; niet het feit dat hij de vennootschap een corporate opportunity ontnam noopte tot schadeplichtigheid, maar – een stap verder – het uitbaten van die kans. Het hof oordeelde dat de artikelen 2:8 en 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meebrengen dat het een bestuurder niet vrijstaat een onderneming in het leven te roepen die rechtstreeks met de door hem bestuurde vennootschap concurreert.

      In 2013 is bovengenoemde definitie wederom aan het Hof Arnhem-Leeuwarden voorgehouden.10xHof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JOR 2013/304 m.nt. Holtzer (Meren Vastgoed). Het hof erkende ditmaal weliswaar dat er sprake was van een corporate opportunity, maar ging weer niet in op de validiteit van de definitie. In dit licht bezien is de hierboven geciteerde definitie van de Rechtbank Midden-Nederland, hoewel nu al herhaaldelijk opgedoken en in beginsel nuttig, nog tamelijk broos. Dit geldt temeer nu de meest recente beschikking van de Ondernemingskamer met betrekking tot dit onderwerp – hierna besproken – een andersluidende toets toepast.

      Hof Amsterdam 1 augustus 2014

      In 2009 hebben A, B, C en D Quintel Intelligence B.V. (hierna: Quintel) opgericht. Allen zijn aandeelhouder en vormen gezamenlijk het managementteam. B is enig statutair bestuurder. Quintels missie – een nadere invulling van haar statutaire doelomschrijving – is het leveren van adviesdiensten op het gebied van drie onderwerpen: energie, water en voedsel. In de praktijk werd echter alleen de eerstgenoemde activiteit ontplooid. De samenwerking bleek maar van korte duur; binnen één jaar na oprichting werd A’s arbeidsovereenkomst ontbonden. A blijft wel aan als aandeelhouder. Eind 2013 richtten B, C en D (hierna: B c.s.) een nieuwe vennootschap op, Swike B.V. (hierna: Swike), die zich eveneens richtte op het geven van adviesdiensten, maar dan slechts op het gebied van twee onderwerpen: water en voedsel.

      Ontstemd met de oprichting van Swike diende A een enquêteverzoek in bij de Ondernemingskamer, onder meer stellende dat Swikes onderneming voortkwam uit zakenkansen die aan Quintel toebehoorden. De Ondernemingskamer wees A’s verzoek af; de binnen Swike ontplooide activiteiten werden niet als corporate opportunities van Quintel aangemerkt.11xHof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 m.nt. J. van der Kraan (Quintel Intelligence), r.o. 3.5 en 3.6. De Ondernemingskamer kwam tot dit oordeel door drie elementen aan de kaak te stellen. Allereerst toetste zij of de onderhavige zakenkansen binnen de doelstellingen van Quintel vielen en aansloten bij haar feitelijk uitgevoerde activiteiten. Ten tweede werd meegewogen of B c.s. een relevant voordeel genoten bij het ontplooien van die kansen, doordat zij bepaalde kennis en ervaring bij Quintel hadden opgedaan. Ten derde werd beoordeeld of Quintel nadeel ondervond van het feit dat B c.s. energie staken in het aangrijpen van die kansen.

      Het eerste element lijkt overeen te komen met het door de Rechtbank Midden-Nederland gestelde vereiste dat de zakenkans moet passen binnen de bedrijfsvoering van de vennootschap. Opvallend is dat de Ondernemingskamer toetste of de kansen binnen de doelstelling én binnen de daadwerkelijke activiteiten van de vennootschap vallen. Men kan zich afvragen of je toekomt aan een kwalificatie als corporate opportunity, indien aan een van beide eisen niet is voldaan. Nu geoordeeld werd dat de binnen Swike ontplooide activiteiten niet aansloten bij de feitelijke activiteiten van Quintel, zou dit betekenen dat de Ondernemingskamer de kansen dus niet als corporate opportunity zou kunnen bestempelen. Toch ging zij nog over tot het toetsen van twee nadere elementen, hetgeen impliceert dat van een cumulatieve toets geen sprake kan zijn. Dit lijkt mij juist; een dergelijke interpretatie zou de potentiële corporate opportunities van een vennootschap immers aanzienlijk beperken. Zodoende zou het oordeel van de Ondernemingskamer kunnen impliceren dat zelfs kansen die slechts aansluiten bij de beoogde activiteiten van een vennootschap onder omstandigheden als corporate opportunities te kwalificeren zijn. Feitelijk zou de Ondernemingskamer daarmee aan de eerdergenoemde definitie van de Rechtbank Midden-Nederland toevoegen dat een corporate opportunity een zakenkans is die past ‘binnen het kader van [de] bestaande en/of beoogde bedrijfsvoering’.12xZie Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11 en cursief de door mij voorgestelde toevoeging. In dit licht bezien kan het dus inderdaad zinvol zijn om schriftelijk vast te leggen wat de corporate opportunities van een bepaalde vennootschap zijn.

      Het tweede element komt erop neer dat indien er bij het ontplooien van een zakenkans geprofiteerd wordt van bepaalde opgedane kennis, deze kans mogelijk toebehoort aan de vennootschap waar die kennis is opgedaan. Hoewel dit een valide element is, lijkt dit in de praktijk moeilijk te bepalen. In welke mate de binnen Quintel vergaarde kennis is gebruikt om Swike te ontplooien, blijkt niet uit de casus.

      Het derde element suggereert dat een opportunity aan Quintel toebehoort wanneer B c.s. hun taken binnen Quintel ernstig verwaarlozen, omdat zij die opportunity oppakken buiten Quintel om. Dit doet mij vreemd aan: dat bestuurder B in dat geval schadeplichtig jegens Quintel kan zijn in de zin van artikel 2:9 BW is begrijpelijk. Dat de kans daarom echter aan Quintel zou toebehoren, is niet geheel logisch.13xZie in dit kader ook par. 7.5 van de noot van J. van der Kraan bij Hof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 (Quintel Intelligence). De vraag is ook of de vaststelling dat Quintel geen nadeel ondervonden heeft als zodanig door het hof bedoeld is om te toetsen of een kans als een corporate opportunity kwalificeert. Mogelijk dient zij in het kader van A’s overige stellingen te worden gelezen, ter onderbouwing van het ontbreken van gegronde redenen om aan een juist beleid van Quintel te twijfelen.

      Opvallend is dat de Ondernemingskamer, anders dan de Rechtbank Midden-Nederland, niet expliciet toetste of Quintel een ‘redelijk belang’ had of had kunnen hebben bij de opportunities die Swike thans ontplooit. De vraag rijst of zij de twee laatstgenoemde elementen bedoeld heeft als nadere invulling van die open norm: een vennootschap die een voordeel heeft bij het oppakken van een opportunity omdat zij bepaalde kennis in huis heeft, en benadeeld wordt als haar functionarissen die kans oppakken, lijkt althans een (redelijk) belang te hebben. Deze vraag alsmede eerder vermelde kritiek op de overwegingen van de Ondernemingskamer en het niet verankeren van de definitie van de Rechtbank Midden-Nederland maken dat er nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat over wanneer er precies sprake is van een corporate opportunity. De titel van het reeds aangehaalde artikel uit 2012 van Schreurs en Van Driel ‘Corporate opportunity: (nog steeds) wachten op de doorbraak’ blijft derhalve (onverhoopt) actueel.

    • Rechtsgrond ten aanzien van bestuurders

      Hoewel de definitie van een corporate opportunity aldus nog steeds niet vastomlijnd is, is inmiddels in de (lagere) rechtspraak in zekere mate uitgekristalliseerd wat de gevolgen kunnen zijn wanneer een bestuurder een corporate opportunity ten behoeve van zichzelf of een door hem beheerste vennootschap ontplooit. Conform jurisprudentie van de Ondernemingskamer kan het aan de vennootschap onthouden van een corporate opportunity een gegronde reden opleveren om aan een juist beleid van de vennootschap te twijfelen en derhalve een onderzoek te gelasten.14xZie bijv. Hof Amsterdam (OK) 31 augustus 2001, JOR 2001/208 (Van Tricht/De Merwede), Hof Amsterdam (OK) 24 februari 2006, JOR 2006/125 (Maasland), Hof Amsterdam (OK) 22 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6587 (Boevé/Cliënt First) en Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110 m.nt. N.R.M. Huijben en S.J. Bais (Direkt Mail). Voorts lijkt in de (civielrechtelijke) rechtspraak te zijn aanvaard dat een dergelijk handelend bestuurder zich onder omstandigheden aan onbehoorlijk bestuur schuldig maakt.15xZie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JOR 2013/304 m.nt. M. Holtzer (Meren Vastgoed) en de conclusie van A-G Timmerman voor HR 11 februari 2011, NJ 2011/305 m.nt. P. van Schilfgaarde (Ontvanger/Wesselman). Schadeplichtigheid volgt indien hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan is in beginsel sprake indien de bestuurder zijn eigen belang heeft laten prevaleren boven dat van de vennootschap.16xRb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts).

      De grondslag voor aansprakelijkheid voor het onterecht toe-eigenen van een corporate opportunity ten aanzien van bestuurders is gelegen in de normen van artikel 2:8 en 2:9 BW. De daarin schuilgaande loyaliteitsplicht, tevens vastgelegd in artikel 2:129/239 lid 5 BW, eist dat bestuurders zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Zij dienen het vennootschapsbelang boven hun eigen belang te laten prevaleren. Als ervan wordt uitgegaan dat een corporate opportunity in essentie een zakenkans is waarbij de vennootschap een (redelijk) belang heeft, dan is het logische gevolg dat die kans primair aan de vennootschap dient toe te komen. Bestuurders zijn bovendien gehouden zich jegens (onder meer) de aandeelhouders te gedragen naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid vordert (ex art. 2:8 BW). Interessant in dit kader is een uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2007. Daarin is bepaald dat hetgeen door de redelijkheid en billijkheid van het bestuur van beursvennootschappen wordt gevorderd, mede wordt ingekleurd door hetgeen is neergelegd in de Corporate Governance Code (hierna: de Code).17xHR 13 juli 2007, JOR 2007/178, r.o. 4.8. In best practice bepaling II.3.1 onder d van de Code is expliciet bepaald dat bestuurders geen zakelijke kansen die aan de vennootschap toekomen voor zichzelf of bloed- of aanverwanten tot in de tweede graad mogen benutten.18xZie de opmerkingen die in dit kader gemaakt zijn in D.R.A. Goris, Corporate opportunity leer aanvaard?, V&O 2006, p. 214. Aangenomen wordt dat de Code ook algemeen aanvaarde inzichten bevat die van toepassing zijn op niet-beursvennootschappen,19xZie bijv. Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/30. reden waarom te betogen is dat ook hun zorg(vuldigheids)plicht wordt ingekleurd aan de hand van dit verbod.

      Het hiervoor besproken tussenvonnis van 19 februari 2014 is in dit kader bijzonder interessant vanwege de toevoeging door de Rechtbank Midden-Nederland dat bestuurdersaansprakelijkheid uitblijft indien een bestuurder een corporate opportunity oppakt nádat de vennootschap die opportunity heeft ‘vrijgegeven’.20xRb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11. De rechtbank verduidelijkt deze term niet. ‘Vrijgeven’ lijkt in ieder geval door middel van een vooraf genomen (schriftelijk) besluit te kunnen geschieden. Daarnaast is niet uitgesloten dat van vrijgeven gesproken kan worden als de vennootschap anderszins blijk geeft dat zij de kans niet zal benutten (ex art. 3:35 BW), welke mogelijkheid echter om redenen van bewijslast niet de voorkeur geniet. Beide opties impliceren hoe dan ook dat de vennootschap op de hoogte is gebracht van de corporate opportunity, waarbij een recente beschikking van de Ondernemingskamer verduidelijkt dat het daarbij moet gaan om ‘adequaat’ c.q. volledig informeren.21xHof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110, r.o. 3.6. Nu deze beschikking alleen rept over ‘informeren’ (in plaats van ‘vrijgeven’), zou deze ook zodanig kunnen worden uitgelegd, dat reeds het informeren van de vennootschap de bestuurder legitimeert om een corporate opportunity ten behoeve van zichzelf te ontplooien. Dit lijkt mij een onjuiste lezing.22xEen gelijkluidende mening is aangedaan in de noot van Ph.W. Schreurs en L.A. van Driel bij Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts). Aannemelijker is mijns inziens dat de vennootschap de bestuurder eerst van zijn loyaliteitsplicht moet kwijten door expliciete besluitvorming of haar gedragingen. Niet uitgekristalliseerd is of deze besluitvorming c.q. gedraging als inhoud moet hebben dat de vennootschap een bepaalde kans niet wil ontplooien, of dat de vennootschap daarenboven moet goedkeuren dat die kans (wél) door haar bestuurder ontplooid wordt. Hoewel dit laatste aanvaardbaar klinkt, spreekt de rechtbank strikt genomen niet van een aan de bestuurder vrijgegeven opportunity.

      Van belang is voorts wie de corporate opportunity kan vrijgeven. Het antwoord hierop lijkt te vinden in het leerstuk van het tegenstrijdig belang. Immers valt te beargumenteren dat een bestuurder die besluit een kans ten behoeve van zichzelf te ontplooien, tegelijkertijd een besluit als bestuurder neemt om de kans niet ten behoeve van de vennootschap op te pakken. Een en ander heeft op zijn minst elementen van een tegenstrijdig belang, vanwaar het plausibel lijkt dat de medebestuurder(s), de RvC of – afhankelijk van de statuten – de AVA tot vrijgave besluiten. Dit beantwoordt voorts wie adequaat over de corporate opportunity geïnformeerd dient te worden. Echter, in het licht van artikel 2:8 BW zou ook kunnen gelden dat de AVA altijd geïnformeerd dient te worden. Uit de bewoording en casuïstiek van voornoemde uitspraken is dit evenwel niet duidelijk op te maken.

    • Gevolgen voor de praktijk

      Door de huidige juridische stand van zaken is het begrijpelijk en bijna onoverkomelijk dat er geregeld twijfel zal bestaan of een bestuurder al dan niet gebonden is om een zakenkans aan de vennootschap toe te laten komen. Gaat een bestuurder echter over tot het ontplooien van een niet-vrijgegeven corporate opportunity, dan zijn de consequenties mogelijk niet gering: schadevergoeding kan de vorm nemen van winstafdracht (art. 6:104 BW) en/of het overdragen van de corporate opportunity (art. 6:103 BW). In dit licht bezien biedt het expliciet vastleggen en uitschrijven van de corporate opportunities van de vennootschap een (begin van een) oplossing voor de onduidelijkheid. De vraag is waar dit vastgelegd kan worden. De corporate opportunity-problematiek speelt een rol indien de enig bestuurder een ander is dan de enig aandeelhouder, of indien er meerdere bestuurders en/of aandeelhouders zijn. In al deze gevallen zou bijvoorbeeld in de statuten kunnen worden verwezen naar een reglement waarin de corporate opportunities zijn opgesomd. Praktisch zal het echter moeilijk zijn om vooraf in te schatten en vast te leggen wat de relevante opportunities van een onderneming zijn. Bovendien is niet gezegd dat een in bedoeld reglement ontbrekend onderwerp niet toch als corporate opportunity zou kunnen kwalificeren onder de (nog nader te concretiseren c.q. ontwikkelen) uitleg van het leerstuk in de rechtspraak. Een alternatief is om een eigen definitie of toetsingskader vast te leggen in het reglement.

      Een meer volledige en veilige aanpak zou zijn om in of krachtens de statuten te bepalen dat de bestuurder voor elke zakenkans die hij ten behoeve van zichzelf wenst te ontplooien, expliciete goedkeuring van de AVA behoeft. Daarmee is meteen de onduidelijkheid ondervangen omtrent het te informeren orgaan. Zowel de vennootschap als de bestuurder weet dan waar hij aan toe is, hetgeen (het besturen van) de vennootschap ten goede zal komen.

    Noten

    • 1 Zie m.b.t. commissarissen bijv. A.F. Verdam, Corporate opportunities, De NV 1996, afl. 11, par. 8 en m.b.t. aandeelhouders bijv. M.W.E. Evers, Aandeelhouders en ongeschreven non-concurrentienormen, TOP 2011, afl. 5, p. 200-204.

    • 2 Vgl. C.Æ. Uniken Venema, Corporate opportunities; aspecten van loyaliteit in het kader van een onderneming naar Amerikaans en Nederlands recht, in: B. Baardman, M.M. Mendel & M.J.G.C. Raaijmakers (red.), Jurist in bedrijf, Deventer: Kluwer 1980, p. 168, A.F. Verdam, Corporate opportunities: over de toe-eigening door functionarissen van aan de vennootschap toebehorende business opportunities, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 100, respectievelijk Ph.W. Schreurs & L.A. van Driel, Corporate opportunity: (nog steeds) wachten op de doorbraak, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2011-2012, Deventer: Kluwer 2012, p. 241.

    • 3 Zie bijv. Hof Amsterdam (OK) 22 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6587 (Boevé/Cliënt First) en Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110 m.nt. N.R.M. Huijben & S.J. Bais (Direkt Mail).

    • 4 Rb. Zwolle-Lelystad 30 januari 2008, JOR 2009/30 m.nt. P.M. Storm (Dyna Music Systems).

    • 5 Hof Arnhem 29 maart 2011, JOR 2011/216 m.nt. P.M. Storm (Dyna Music Systems).

    • 6 Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 m.nt. Ph.W. Schreurs en L.A. van Driel (Nipparts), respectievelijk Hof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 m.nt. J. van der Kraan (Quintel Intelligence).

    • 7 Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11.

    • 8 Zie Schreurs & Van Driel 2012, p. 235.

    • 9 Zie HR 11 februari 2011, NJ 2011/305 m.nt. P. van Schilfgaarde (Ontvanger/Wesselman). Een gelijkluidende mening is aangedaan in Schreurs & Van Driel 2012, p. 241.

    • 10 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JOR 2013/304 m.nt. Holtzer (Meren Vastgoed).

    • 11 Hof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 m.nt. J. van der Kraan (Quintel Intelligence), r.o. 3.5 en 3.6.

    • 12 Zie Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11 en cursief de door mij voorgestelde toevoeging.

    • 13 Zie in dit kader ook par. 7.5 van de noot van J. van der Kraan bij Hof Amsterdam (OK) 1 augustus 2014, JIN 2014/190 (Quintel Intelligence).

    • 14 Zie bijv. Hof Amsterdam (OK) 31 augustus 2001, JOR 2001/208 (Van Tricht/De Merwede), Hof Amsterdam (OK) 24 februari 2006, JOR 2006/125 (Maasland), Hof Amsterdam (OK) 22 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6587 (Boevé/Cliënt First) en Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110 m.nt. N.R.M. Huijben en S.J. Bais (Direkt Mail).

    • 15 Zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JOR 2013/304 m.nt. M. Holtzer (Meren Vastgoed) en de conclusie van A-G Timmerman voor HR 11 februari 2011, NJ 2011/305 m.nt. P. van Schilfgaarde (Ontvanger/Wesselman).

    • 16 Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts).

    • 17 HR 13 juli 2007, JOR 2007/178, r.o. 4.8.

    • 18 Zie de opmerkingen die in dit kader gemaakt zijn in D.R.A. Goris, Corporate opportunity leer aanvaard?, V&O 2006, p. 214.

    • 19 Zie bijv. Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/30.

    • 20 Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts), r.o. 4.11.

    • 21 Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2014, JIN 2014/110, r.o. 3.6.

    • 22 Een gelijkluidende mening is aangedaan in de noot van Ph.W. Schreurs en L.A. van Driel bij Rb. Midden-Nederland 19 februari 2014, JOR 2014/124 (Nipparts).

Reageer

Tekst