-
Van zelfregulering naar een wettelijke verplichting
De wettelijke verplichting voor banken om een betaalrekening aan te bieden aan particuliere cliënten komt niet uit de lucht vallen. Naar aanleiding van een waarschuwing van het Leger des Heils dat een grote groep daklozen geen bankrekening kon krijgen door hoge schulden heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de NVB) na overleg met het ministerie van Financiën en het Leger des Heils in 2001 een convenant opgesteld (hierna: het Convenant).4x Het Convenant inzake pakket primaire betaaldiensten, te raadplegen op <www.nvb.nl>. Een aantal banken (ABN AMRO, ING, Rabobank en SNS) heeft het Convenant ondertekend en daarmee de verplichting op zich genomen in principe iedere meerderjarige (particuliere cliënt) een ‘pakket primaire betaaldiensten’ (onder meer een betaalrekening, bankpas en rekeningafschriften) aan te bieden, mits de cliënt een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, en zich kan identificeren. De verplichtingen die op een bank rusten op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) zijn van toepassing op het aanbieden van het pakket primaire betaaldiensten.
Het Convenant is in 2004 geëvalueerd.5x NVB en Leger des Heils, Een bankrekening voor iedereen; evaluatierapport inzake de werking van het NVB Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten september 2001 – september 2004, september 2004, te raadplegen via <www.nvb.nl>. Hieruit bleek dat relatief vaak aanvragen worden afgewezen vanwege negatieve antecedenten van aanvragers. Daarnaast bleek dat banken oude schulden met inkomsten op de betaalrekening verrekenden. De kosten vormden een ander knelpunt. Banken hanteerden hun normale tarieven en daarnaast moesten de aanvragers vaak ook een identiteitsbewijs aanvragen. De totale kosten konden dus flink oplopen. Gelet op deze evaluatie werd een wettelijke verankering van het recht op een betaalrekening noodzakelijk geacht.6x Kamerstukken II 2010/11, 32 291, nr. 50, p. 2-3.
Om deze wettelijke verankering te realiseren worden in het deel Gedragstoezicht van de Wft twee artikelen toegevoegd. In het toekomstige artikel 4:71f Wft zal komen te staan dat een bank een ‘basisbankrekening’ verstrekt, mits de aanvrager (kort gezegd) i) tevens een verzoek tot schuldhulpverlening heeft ingediend bij de gemeente, ii) geen basisbankrekening (of een aanvraag daarvoor) heeft lopen bij een andere bank, iii) zich niet wendt tot een andere bank dan waarbij hij al een betaalrekening heeft en bepaalde informatie heeft verstrekt aan de door hem aangezochte bank. In artikel 1:1 Wft wordt een basisbankrekening gedefinieerd als ‘een betaalrekening, met inbegrip van bijbehorend betaalinstrument, waarbij debetstand niet mogelijk is’. Als een bank artikel 4:71f Wft niet naleeft, kan de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) handhavend optreden. Zij kan bijvoorbeeld een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.
In het toekomstige artikel 4:71g Wft zullen de opzeggings- en weigeringsmogelijkheden voor de aangezochte bank worden opgenomen. Deze zijn beperkt. Opzegging of weigering van een basisbankrekening is mogelijk indien de aanvrager onherroepelijk is veroordeeld voor bepaalde misdrijven (oplichting, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte of het witwassen van geld) of onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt bij de aanvraag. In geval van weigering of opzegging kunnen bepaalde personen, zoals bewindvoerders of hulpverleningsorganisaties, ten behoeve van de aanvrager alsnog een basisbankrekening verkrijgen waarover zij bij uitsluiting van anderen gemachtigd zijn het beheer te voeren (art. 4:71g lid 2 jo. art. 3:5 lid 3 en 4 Wft).
-
Een maatschappelijke functie met conflicterende verplichtingen
Voor banken geldt tot nu toe het beginsel van contractsvrijheid, voor zover niet ingeperkt door het Convenant, publiekrechtelijke regels en jurisprudentie inzake de bijzondere zorgplicht van banken.7x J.W. Achterberg, Het spanningsveld tussen een integere bancaire sector en laagdrempelige toegang tot het betalingsverkeer, MvV 2011, nr. 2, p. 41-46. Met de invoering van de wettelijke verplichting wordt deze contractsvrijheid ten opzichte van consumenten in de schuldhulpverlening omgezet in (directe) contractsdwang.8x I.S.J. Houben, Recht op een betaalrekening?, VrA 2009, nr. 1, p. 21. Banken moeten een basisbankrekening verstrekken als wordt voldaan aan de vereisten uit artikel 4:71f Wft, ook als dit commercieel niet interessant is. Dit wordt gerechtvaardigd vanuit de (steeds verdergaande) perceptie van de maatschappelijke of publieke taak van banken. Die maatschappelijke functie heeft twee kanten, zoals het Gerechtshof Den Bosch benoemt in een uitspraak van 10 mei 20119x Hof Den Bosch 10 mei 2011, JOR 2011, 257, r.o. 4.7. in het kader van het opzeggen van een bankrelatie:
‘4.7 Hierbij moet enerzijds in ogenschouw worden genomen dat het voor rechts- en natuurlijke personen voor hun voortbestaan of functioneren van eminent belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Anderzijds moet de maatschappelijke functie van banken in het oog worden gehouden. Deze functie verlangt van de bank de grootst mogelijke integriteit, hetgeen onder meer meebrengt dat zij zich dient te distantiëren van activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen. De maatschappelijke positie van de bank brengt echter ook mee dat zij de belangen van de individuele cliënt in het oog houdt en een relatie met deze slechts op grond van goede redenen en met toepassing van de vereiste zorgvuldigheid opzegt.’
Banken worden door de invoering van de wettelijke verplichting een basisbankrekening te verstrekken aan bepaalde consumenten aan de ene kant verplicht de toegang tot het bancaire systeem te waarborgen en aan de andere kant de grootst mogelijke integriteit te behouden gelet op hun maatschappelijke functie en de (doorlopende) verplichtingen uit de Wft en Wwft. In artikel 3:10 lid 1 Wft is vastgelegd dat banken een adequaat beleid dienen te voeren dat een integere uitoefening van hun bedrijf waarborgt. Hieronder wordt onder andere verstaan het tegengaan dat ‘wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad’ (art. 3:10 lid 1 sub c Wft). Deze verplichting is verder uitgewerkt in het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr). De bank dient te beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot de acceptatie van cliënten (art. 14 lid 1 Bpr). Deze procedures en maatregelen dienen erop gericht te zijn de identiteit van cliënten vast te stellen en te verifiëren (art. 14 lid 2 Bpr) en de risico’s van en de risicoclassificatie ten aanzien van bepaalde cliënten, producten of diensten te bepalen (art. 14 lid 3 en 4 Bpr). De bank mag een cliënt niet accepteren indien de identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig het daarvoor opgestelde beleid (art. 14 lid 2 Bpr).
Op grond van artikel 3 respectievelijk artikel 16 Wwft zijn banken daarnaast verplicht tot het verrichten van een cliëntenonderzoek en het melden van transacties of voorgenomen transacties die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. Op grond van artikel 5 Wwft is het een bank in principe verboden een zakelijke relatie aan te gaan indien zij geen cliëntenonderzoek heeft verricht of het cliëntenonderzoek niet heeft geleid tot de benodigde identificatie en verificatie.
De wettelijke verplichting om aan bepaalde consumenten een basisbankrekening aan te bieden en de beperkte weigerings- en opzeggingsgronden die volgen uit artikel 4:71g Wft, kunnen botsen met de wettelijke verplichting van de bank om de integere uitoefening van haar bedrijf te waarborgen. De vraag is welke wettelijke verplichting op dat moment prevaleert. Op nationaal niveau lijkt hier nog niet bij te zijn stilgestaan. Op Europees niveau is hier wel het een en ander over gezegd.
-
Europese ontwikkelingen
Op 18 juli 2011 heeft de Commissie een aanbeveling betreffende toegang tot een ‘elementaire betaalrekening’ gedaan (hierna: de Aanbeveling).10x Europese Commissie, Aanbeveling van de Commissie van 18 juli 2011 betreffende toegang tot een elementaire betaalrekening, 2011/442/EU. De Aanbeveling is niet juridisch bindend. De Commissie heeft de lidstaten verzocht uiterlijk zes maanden na de publicatie van de Aanbeveling de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor de toepassing daarvan. De Commissie heeft op 22 augustus 2012 een rapport gepubliceerd over de stand van zaken in alle lidstaten.11x Europese Commissie, National measures and practices as regards access to basic payment accounts, follow-up to the recommendation of 18 July 2011 on access to a basic payment account, SWD(2012)249 final. Hieruit blijkt dat op 22 augustus 2012 alleen België, Denemarken, Duitsland (beperkt tot bepaalde deelstaten), Frankrijk, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Portugal en Finland in meer of mindere mate een wettelijke verplichting kenden voor (bepaalde) banken om een elementaire betaalrekening te verstrekken. De overige lidstaten kenden op die datum geen verplichting of alleen een verplichting op basis van zelfregulering.
Het Europees Parlement heeft de Commissie in een resolutie verzocht vóór januari 2013 een voorstel voor een richtlijn in te dienen om alle consumenten die wettelijk in de Unie verblijven toegang tot ‘basisbankdiensten’ te garanderen, tenzij uit de beoordeling van de Commissie (het rapport van 22 augustus 2012) zou blijken dat een dergelijk voorstel niet nodig is.12x Europees Parlement, European Parliament resolution of 4 July 2012 with recommendations to the Commission on access to basic banking services, 2012/2055(INI). Tot nu toe is nog geen richtlijnvoorstel gepubliceerd. De Commissie is wel ingegaan op de aanbevelingen van het Europees Parlement. Hieruit blijkt dat de Commissie het in grote lijnen daarmee eens is.13x Europese Commissie, Follow-up to the European Parliament resolution with recommendations to the Commission on access to basic banking services, 26 september 2012. Op de inhoud van de Aanbeveling en de resolutie ga ik hierna nader in.
Met de term basisbankrekening doel ik vanaf nu op de basisbankrekening, de elementaire betaalrekening en de basisbankdiensten, omdat de kenmerken van de verschillende begrippen grotendeels overeenkomen.14x Zie voetnoot 10, afdeling III, par. 6 voor de kenmerken van elementaire betaalrekeningen en voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 18 voor de kenmerken van basisbankdiensten.
De toegang tot een basisbankrekening moet worden geplaatst in het kader van een andere Europese ontwikkeling: de publicatie van de SEPA (Single Euro Payment Area)-verordening (Verordening 260/2012) op 30 maart 2012. De SEPA-verordening beoogt gemeenschappelijke Uniebrede betalingsdiensten te ontwikkelen die de huidige binnenlandse betalingsdiensten moeten vervangen. Voor alle SEPA-betalingen binnen en over nationale grenzen heen moeten dezelfde basisvoorwaarden en dezelfde rechten en plichten gelden, onafhankelijk van de plaats van uitvoering van de betaling binnen de Europese Unie.15x Overweging 1 Verordening 260/2012. De SEPA-verordening, de Aanbeveling en de Resolutie sluiten in dat opzicht op elkaar aan. De Aanbeveling en de Resolutie zien op de toegang tot de betaalrekening en de SEPA-verordening ziet vervolgens op de betalingen die daarmee kunnen worden verricht.16x Zie in dat kader de speech van de heer Coeuré, bestuurder bij de Europese Centrale Bank, op de conferentie Cost and efficiency of retail payments: Evidence, policy actions and role of central banks, Boedapest, 15 november 2012, te raadplegen via <www.ecb.europa.eu>.
-
De invulling van de basisbankrekening op Europees niveau
Om toegang tot een basisbankrekening te garanderen moeten lidstaten één, meerdere of alle banken binnen hun grondgebied kunnen aanwijzen die met het verstrekken van een basisbankrekening belast zijn. Het recht zou van toepassing moeten zijn op iedere consument die wettig verblijft in de Europese Unie en niet al een betaalrekening heeft. Momenteel zouden ongeveer 30 miljoen mensen in de Europese Unie nog geen betaalrekening hebben.17x Zie voetnoot 11, sub E. Volgens de Aanbeveling geldt de verplichting voor een bank alleen ten opzichte van de inwoners van de lidstaat waar de bank ook haar zetel heeft.18x Zie voetnoot 10, afdeling II, par. 2. Het Europees Parlement zou het echter wenselijk achten als de verplichting om een basisbankrekening aan te bieden grensoverschrijdend zou zijn. De moeilijkheden die consumenten ondervinden bij het openen van een bankrekening in een lidstaat waar zij zelf niet wonen, zouden de goede werking van de interne markt verhinderen.19x Zie voetnoot 11, sub E. Vanuit de bankensector is afwijzend gereageerd op een grensoverschrijdende verplichting.20x European Banking Federation, EBF observation to the IMCO draft report on access to basic payment account, 29 maart 2012, en European Banking Industry Committee, European Banking Industry Committee observations on the recommendation on access to a basic payment account and the IMCO working document. De European Banking Federation en de European Banking Industry Committee (EBIC) wijzen erop dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen sociale beleidsoverwegingen (het recht op een basisbankrekening) en internemarktbeleidsoverwegingen (grensoverschrijdende toegang voor niet-inwoners). Vanuit sociale beleidsoverwegingen zou het niet noodzakelijk zijn om ook grensoverschrijdende toegang te realiseren.21x European Banking Industry Committee observations on the recommendation on access to a basic payment account and the IMCO working document, p. 5-8. Grensoverschrijdende toegang zou overigens ook altijd gepaard moeten gaan met het ‘paspoorten’ van de vergunning door de bank. Een bank met zetel in een lidstaat binnen de Europese Unie mag immers alleen betaaldiensten verlenen aan consumenten in andere lidstaten dan de lidstaat van haar zetel als zij haar vergunning heeft gepaspoort door middel van een notificatieprocedure (zie art. 2:18 Wft voor de situatie dat een bank naar Nederland grensoverschrijdende diensten wil verlenen). Het Europees Parlement gaat op dit aspect niet in.
Een basisbankrekening zou volgens het Europees Parlement, onder meer, een betaalrekening, de uitvoering van betalingstransacties, een betaalkaart en het verstrekken van rekeningafschriften moeten omvatten.22x Zie voetnoot 11, afdeling III, paragraaf b voor de kenmerken van een basisbankrekening volgens de Commissie. Een basisbankrekening zou ook internetbankieren of telefonisch bankieren moeten omvatten, als andere cliënten van de bank dit recht ook hebben.23x Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 18. De Commissie stelt duidelijk in haar Aanbeveling dat geen overschrijdingskrediet mag worden aangeboden.24x Zie voetnoot 10, afdeling III, par. 8. Het Europees Parlement vindt dat een lidstaat banken wel mag toestaan een overschrijdingskrediet aan te bieden, indien het krediet wordt gebruikt om een tijdelijk negatief saldo aan te vullen.25x Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 15.
Banken mogen kosten in rekening brengen voor de basisbankrekening, zolang deze redelijk zijn. De lidstaten moeten vaststellen wat onder redelijke kosten dient te worden verstaan. Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht te onderzoeken of op Europees niveau een maximum kan worden gesteld aan de kosten die banken in rekening mogen brengen.26x Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 16. Een wettelijk maximum is niet onbekend in de Europese Unie. In België mogen banken in 2012 bijvoorbeeld maximaal EUR 14,52 per jaar in rekening brengen voor een basisbankrekening.27x Wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basisbankdienst.
Weigering of opzegging zou volgens het Europees Parlement mogelijk moeten zijn ingeval niet kan worden voldaan aan de verplichtingen onder antiwitwaswetgeving ter implementatie van richtlijn 2005/60/EG en 2006/70/EG (in Nederland: de Wwft), er sprake is van bedrog, misbruik van vertrouwen of valsheid in geschrifte, maar ook als er niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de basisbankrekening wordt verstrekt. Het Europees Parlement heeft op dit punt een aanbeveling opgenomen om de basisbankrekening aan te merken als een product met een laag witwas- of terrorismefinancieringsrisico in de zin van artikel 3 lid 3 van Richtlijn 2006/70/EG, zodat een vereenvoudigd cliëntenonderzoek mag worden uitgevoerd door de bank. Dit houdt in dat geen cliëntenonderzoek hoeft plaats te vinden, tenzij er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme of er een risico van betrokkenheid is (in Nederland: art. 6 Wwft). Daarnaast zou de Commissie een nadere interpretatie dienen te geven aan hoe de antiwitwaswetgeving moet worden toegepast in het kader van de basisbankrekening. In ieder geval zou antiwitwaswetgeving nooit mogen worden gebruikt als voorwendsel om consumenten die commercieel minder aantrekkelijk zijn, te weigeren.28x Zie voetnoot 11, aanbeveling 2, par. 11.
-
Een vergelijking tussen Nederland en Europa
Bij een vergelijking tussen de invulling van de toegang tot een basisbankrekening in de Wft en op Europees niveau valt een aantal punten op.
Ten eerste zijn alle banken op grond van de Wft verplicht om een basisbankrekening aan te bieden. Ook buitenlandse banken die actief zijn in Nederland op basis van een ‘Europees paspoort’ zullen verplicht zijn om basisbankrekeningen aan te bieden. De verplichting rust dus op deze banken ten aanzien van ingezetenen van Nederland (die dus voor de buitenlandse banken niet-ingezetenen zijn). De vraag is of de verplichting op dit punt niet te verstrekkend is, gelet op de discussie die hierover wordt gevoerd op Europees niveau. In de Wijzigingswet financiële markten 201329x Stb. 2012, 678. is overigens wel een beperking aangebracht die ook voor buitenlandse banken van belang is. In artikel 4:71f Wft was niet opgenomen dat de verplichting alleen geldt voor banken die betaalrekeningen aan consumenten aanbieden. Als gevolg hiervan werden ook andere banken, zoals spaar- en zakenbanken, die zich niet richten op consumenten die een betaalrekening willen openen, onbedoeld genoodzaakt aan deze verplichting te voldoen wanneer een verzoeker zich tot hen wendt; dit terwijl hun bedrijfsvoering daartoe niet is ingericht. De voorgestelde wijziging van artikel 4:71f Wft strekt er derhalve toe de verplichting tot het verstrekken van een basisbankrekening te beperken tot de banken die wel geëquipeerd zijn om dergelijke betaalrekeningen te verstrekken.30x Kamerstukken II 2011/12, 33 236, nr. 3, p. 15-16.
Ten tweede is de groep consumenten die een wettelijk recht op een basisbankrekening zal hebben in de Wft beperkt tot natuurlijke personen die in het schuldhulpverleningstraject zitten. Op Europees niveau wordt echter aanbevolen het wettelijk recht van toepassing te verklaren op iedere consument die wettig in de Europese Unie verblijft. Het gaat dan om daklozen, maar bijvoorbeeld ook om consumenten met lage inkomens, studenten en expats. De vraag is kortom of de groep consumenten die op grond van de Wft recht heeft op een basisbankrekening niet veel beperkter is dan op Europees niveau wenselijk wordt geacht.
Ten derde ziet de wettelijke verplichting in de Wft alleen op het verstrekken van een basisbankrekening (een betaalrekening met betaalpas). Op Europees niveau wordt echter ook expliciet gesproken over bijvoorbeeld het (Uniebreed, zie art. 3 en 5 SEPA-verordening) uitvoeren van betalingstransacties, het verstrekken van rekeningafschriften en (eventueel) internetbankieren of telefonisch bankieren. Het is de vraag of de omvang van de verplichting op grond van de Wft niet veel te beperkt is gelet op de Europese ontwikkelingen.
Tot slot is de mogelijkheid tot weigeren of opzeggen in de Wft beperkt in vergelijking met de resolutie. In artikel 4:71g Wft is niet opgenomen dat een bank mag weigeren of opzeggen als niet wordt voldaan aan de integriteitsverplichtingen onder de Wft of Wwft31x In dit kader kan de uitspraak van het Hof van Justitie van 15 juli 1964 zaak 6-64 (Costa/Enel), Jur. 1964, p. 1199 mogelijkerwijs een rol spelen. of aan de voorwaarden waaronder de basisbankrekening is verstrekt (de consument betaalt bijvoorbeeld de kosten niet). De tekst van artikel 4:71g Wft lijkt geen ruimte te laten voor banken om afwijkende weigerings- of opzeggingsgronden te hanteren. Ik vraag mij af of de verplichting op grond van de Wft in dit geval niet veel strikter is dan op Europees niveau wenselijk wordt geacht.
-
Conclusie
De verplichting die (waarschijnlijk) vanaf 1 juli 2013 wordt opgenomen in de Wft voor banken om een basisbankrekening aan te bieden, lijkt niet geheel in lijn te zijn met de Europese ontwikkelingen. Tot nu toe is geen (voorstel voor een) richtlijn inzake de basisbankrekening gepubliceerd. Als een richtlijn wordt vastgesteld, zal de kans groot zijn dat Nederland de wettelijke verplichting in de Wft moet aanpassen. De groep consumenten die onder de Wft recht heeft op een basisbankrekening is immers veel beperkter dan op Europees niveau wenselijk wordt geacht. Dan laat ik de discussie over niet-ingezetenen nog buiten beschouwing. Daarnaast lijkt in de Wft alleen de verplichting te zijn opgenomen om de basisbankrekening te verstrekken, maar heeft men op Europees niveau een breder (Uniebreed) pakket voor ogen. Ook heeft de Nederlandse wetgever zich nog niet gewaagd aan het eventueel invoeren van een maximum voor de kosten die de bank in rekening mag brengen voor een basisbankrekening. Er wordt tot slot door de Nederlandse wetgever geen aandacht besteed aan de mogelijke spagaat waar banken in kunnen komen, gelet op hun publiekrechtelijke verplichtingen op basis van de Wft en de Wwft en de wettelijke verplichting om een basisbankrekening te verstrekken. Banken zullen nu dus zelf per geval een afweging dienen te maken hoe zij met hun verplichtingen omgaan. Het toepassen van vereenvoudigd cliëntenonderzoek, zoals het Europees Parlement aanbeveelt, zou hiervoor een oplossing zijn. Kortom, aan de wettelijke verplichting die nu wordt ingevoerd in de Wft zit naar mijn mening een aantal haken en ogen.
Het wettelijk recht op een betaalrekening is een feit, maar wel een zeer beperkt feit.
-
1 Stb. 2012, 78.
-
2 Zie Stb. 2012, 693, waarin 1 juli 2013 als datum wordt genoemd, in tegenstelling tot Stb. 2012, 132, waarin 1 januari 2013 nog als streefdatum werd genoemd.
-
3 Stb. 2012, 678.
-
4 Het Convenant inzake pakket primaire betaaldiensten, te raadplegen op <www.nvb.nl>.
-
5 NVB en Leger des Heils, Een bankrekening voor iedereen; evaluatierapport inzake de werking van het NVB Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten september 2001 – september 2004, september 2004, te raadplegen via <www.nvb.nl>.
-
6 Kamerstukken II 2010/11, 32 291, nr. 50, p. 2-3.
-
7 J.W. Achterberg, Het spanningsveld tussen een integere bancaire sector en laagdrempelige toegang tot het betalingsverkeer, MvV 2011, nr. 2, p. 41-46.
-
8 I.S.J. Houben, Recht op een betaalrekening?, VrA 2009, nr. 1, p. 21.
-
9 Hof Den Bosch 10 mei 2011, JOR 2011, 257, r.o. 4.7.
-
10 Europese Commissie, Aanbeveling van de Commissie van 18 juli 2011 betreffende toegang tot een elementaire betaalrekening, 2011/442/EU.
-
11 Europese Commissie, National measures and practices as regards access to basic payment accounts, follow-up to the recommendation of 18 July 2011 on access to a basic payment account, SWD(2012)249 final.
-
12 Europees Parlement, European Parliament resolution of 4 July 2012 with recommendations to the Commission on access to basic banking services, 2012/2055(INI).
-
13 Europese Commissie, Follow-up to the European Parliament resolution with recommendations to the Commission on access to basic banking services, 26 september 2012.
-
14 Zie voetnoot 10, afdeling III, par. 6 voor de kenmerken van elementaire betaalrekeningen en voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 18 voor de kenmerken van basisbankdiensten.
-
15 Overweging 1 Verordening 260/2012.
-
16 Zie in dat kader de speech van de heer Coeuré, bestuurder bij de Europese Centrale Bank, op de conferentie Cost and efficiency of retail payments: Evidence, policy actions and role of central banks, Boedapest, 15 november 2012, te raadplegen via <www.ecb.europa.eu>.
-
17 Zie voetnoot 11, sub E.
-
18 Zie voetnoot 10, afdeling II, par. 2.
-
19 Zie voetnoot 11, sub E.
-
20 European Banking Federation, EBF observation to the IMCO draft report on access to basic payment account, 29 maart 2012, en European Banking Industry Committee, European Banking Industry Committee observations on the recommendation on access to a basic payment account and the IMCO working document.
-
21 European Banking Industry Committee observations on the recommendation on access to a basic payment account and the IMCO working document, p. 5-8.
-
22 Zie voetnoot 11, afdeling III, paragraaf b voor de kenmerken van een basisbankrekening volgens de Commissie.
-
23 Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 18.
-
24 Zie voetnoot 10, afdeling III, par. 8.
-
25 Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 15.
-
26 Zie voetnoot 11, aanbeveling 3, par. 16.
-
27 Wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basisbankdienst.
-
28 Zie voetnoot 11, aanbeveling 2, par. 11.
-
29 Stb. 2012, 678.
-
30 Kamerstukken II 2011/12, 33 236, nr. 3, p. 15-16.
-
31 In dit kader kan de uitspraak van het Hof van Justitie van 15 juli 1964 zaak 6-64 (Costa/Enel), Jur. 1964, p. 1199 mogelijkerwijs een rol spelen.
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) en het Europees Parlement zijn momenteel druk bezig met de vraag of consumenten gegarandeerd toegang tot een betaalrekening zouden moeten hebben. In Nederland wordt het Europese antwoord niet afgewacht. Door de op 29 februari 2012 gepubliceerde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening1x Stb. 2012, 78. is de wettelijke verplichting in de Wet op het financieel toezicht (hierna: de Wft) geïntroduceerd voor banken om een betaalrekening te verstrekken op aanvraag van natuurlijke personen die in het schuldhulpverleningstraject zitten. De verplichting zou in eerste instantie per 1 januari 2013 in werking treden. Het lijkt er nu echter op dat de inwerkingtreding wordt uitgesteld tot 1 juli 2013.2x Zie Stb. 2012, 693, waarin 1 juli 2013 als datum wordt genoemd, in tegenstelling tot Stb. 2012, 132, waarin 1 januari 2013 nog als streefdatum werd genoemd. Dit hangt samen met een wijziging die alweer is voorzien in de Wijzigingswet financiële markten 2013 van 13 december 2012.3x Stb. 2012, 678.
In deze bijdrage zal ik allereerst de inhoud van deze wettelijke verplichting bespreken. Vervolgens zal ik stilstaan bij de vraag hoe deze wettelijke verplichting moet worden geplaatst in het bestaande wettelijke kader waarbinnen banken werken. Daarna zal ik ingaan op de Europese ontwikkelingen op dit gebied en de vraag hoe deze verplichting moet worden geplaatst in het kader van deze ontwikkelingen.