Enkele aspecten van de (on)mogelijkheid tot het vorderen van ‘afgeleide schade’

Artikel

Enkele aspecten van de (on)mogelijkheid tot het vorderen van ‘afgeleide schade’

Trefwoorden afgeleide schade, Poot/ABP, Kip/Rabo, specifieke zorgvuldigheidsnorm, geschillenregeling
Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
    • Inleiding

      Het leerstuk van de ‘afgeleide schade’ behandelt de vraag of aandeelhouders vergoeding van schade kunnen vorderen van een derde die door wanprestatie of een onrechtmatige daad schade heeft toegebracht aan de vennootschap, welke schade erin bestaat dat de aandelen in waarde zijn gedaald.

      In deze bijdrage wordt beschreven hoe dit leerstuk in Nederland benaderd wordt. Vervolgens wordt ingegaan op andere mogelijkheden die een aandeelhouder heeft om de waardedaling van de aandelen vergoed te krijgen.

    • Afgeleide schade

      De afgelopen zestien jaar heeft de Hoge Raad zich een aantal keren uitgesproken over de vraag of aandeelhouders, vanwege waardevermindering van hun aandelen, schadevergoeding kunnen verhalen op een derde (inclusief een bestuurder van een vennootschap) die door wanprestatie of onrechtmatige daad schade heeft toegebracht aan het vermogen van de vennootschap. De aandeelhouder lijdt dan zogenoemde afgeleide schade,1xZie HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri). door Kroeze ook wel omschreven als ‘schade aan aandelen via het vermogen van de vennootschap’.2xM.J. Kroeze, Afgeleide schade en afgeleide actie (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 2004, p. 11 en M.J. Kroeze, Schade aan aandelen, WPNR (1997) 6288, p. 720. Het antwoord op deze vraag is in beginsel negatief; slechts de vennootschap kan schade vorderen. Sinds het arrest Poot/ABP uit 19943xHR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP). is het vaste rechtspraak dat een aandeelhouder geen aanspraak kan maken op vergoeding van afgeleide schade.4xZie o.a. HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri); HR 2 mei 1997, NJ 1997, 662 (Kip/Rabo); HR 15 juni 2001, NJ 2001, 573 (Chipshol); HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256 (Tuin Beheer/Houthoff); en HR 2 november 2007, NJ 2008, 5 (Kessock/SFT Bank). De Hoge Raad heeft in het arrest Poot/ABP geoordeeld:

      ‘Indien aan een vennootschap door de derde vermogensschade wordt toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen jegens de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, heeft alleen de vennootschap het recht uit dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan haar toegebrachte schade te vorderen.’ (r.o. 3.4.1)

      In de literatuur5xAsser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II*, Deventer: Kluwer 2009, nr. 209. wordt hieruit geconcludeerd dat de Hoge Raad hiermee beoogt (1) chaotische verhaalsituaties te voorkomen, en (2) de positie van de andere schuldeisers tegenover die van de aandeelhouders als ‘postconcurrente’ crediteuren te beschermen. Het eerste punt ziet onder andere op de (minimaal) ‘dubbele vergoeding’ door de schadetoebrenger (aan de vennootschap én de aandeelhouder voor materieel dezelfde schade) en het ‘dubbel incasseren’ door de aandeelhouder(s) (via de vennootschap en direct in het eigen vermogen), en het tweede punt dient ter voorkoming van doorkruising van de wettelijke rangorde tussen aandeelhouders en crediteuren. Deze doelen lijken te zijn bereikt door de schadelijdende aandeelhouder op deze manier buiten spel te zetten.

      De uit het arrest Poot/ABP volgende rechtsregel vindt steun in het feit dat NV’s en BV’s, met een van hun aandeelhouders afgescheiden vermogen, zelfstandig deelnemen aan het rechtsverkeer als rechtspersonen met eigen rechten en plichten. Daarnaast is van belang dat de waardevermindering van de aandelen niet kan worden aangemerkt als een inbreuk op een subjectief recht van de aandeelhouder, ondanks dat de aandelen vermogensrechten betreffen. Voor het aannemen van een subjectief recht is in het arrest Poot/ABP overwogen dat de aandeelhouder ook moet kunnen aantonen dat een zorgvuldigheidsnorm jegens hem is geschonden.6xHR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), r.o. 3.4.3. De aandeelhouder kan met andere woorden niet volstaan met het aantonen van wanprestatie of onzorgvuldig handelen van de derde of bestuurder tegen de vennootschap, maar moet ook bewijzen dat daarmee jegens hem een in acht te nemen specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden. Van schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens een aandeelhouder kan onder meer sprake zijn wanneer de vennootschap schade is berokkend met het vooropgezette doel de aandeelhouder in privé te treffen. Vereist is dan dat er sprake is van een vooropgezet doel, waarbij is beoogd ook de belangen van de aandeelhouder te schaden.7xHR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), conclusie A-G mr. Hartkamp, onder 12c.

      Het aantonen van de schending van een dergelijke zorgvuldigheidsnorm legt een zware (bewijs)last op de aandeelhouder: de aandeelhouder zal voldoende feiten en (bijkomende) omstandigheden moeten stellen waaruit kan worden afgeleid dat de derde of de bestuurder het opzet had om de aandeelhouder te benadelen, waardoor de aandeelhouder afgeleide schade lijdt.8xJ.W.H. van Wijk, Afgeleide schade, TOP 2008, p. 33.

      De Hoge Raad heeft in het arrest Kip/Rabo geoordeeld dat een aandeelhouder onder bepaalde omstandigheden wél een eigen vorderingsrecht gegund moet worden om schade die het gevolg is van waardevermindering van aandelen te vorderen van de derde. Van doorslaggevend belang hierbij was of de afgeleide schade een ‘definitief’ karakter heeft gekregen, zodanig dat de waardevermindering van de aandelen niet meer kan worden opgeheven door een eventuele schadevergoeding van de derde aan de vennootschap.

      In het arrest Kip/Rabo was sprake van schade die definitief ten laste van de aandeelhouder kwam, omdat de aandeelhouders Kip en Sloetjes hun aandelen onder zware druk van de bank op een zeer ongunstig moment moesten verkopen aan een derde. Overigens stelt Kroeze dat de schade het gevolg is van het feit dat de voormalige aandeelhouder de aandelen voor een te lage prijs heeft verkocht, en daarom niet (langer) een rechtstreeks gevolg is van de aan de vennootschap toegebrachte schade, ofwel afgeleide schade voor de aandeelhouders.9xKroeze 2004, p. 79 en 80. In dit kader is ook van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest Kessock/SFT Bank uit 2007 heeft geoordeeld dat het definitief worden van de afgeleide schade doordat de vennootschappen buiten staat zijn of zichzelf buiten staat gesteld hebben schadevergoeding te vorderen, op zichzelf niet meebrengt dat de gedragingen van een derde jegens de aandeelhouders als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.10xHR 2 november 2007, NJ 2008, 5 (Kessock/SFT Bank), r.o. 3.4. Kortom, als de afgeleide schade voor de aandeelhouder definitief is geworden, kán dus een recht op vergoeding daarvan bestaan, maar is dit niet steeds het geval.

      Van Wijk merkt terecht op dat de Hoge Raad in zijn recente jurisprudentie geen uitsluitsel heeft gegeven over de vraag of het definitief zijn van de schade een voorwaarde is voor het instellen van een vordering tot vergoeding van afgeleide schade, die geldt náást de schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm.11xOvereenkomstig noot 8, p. 30.

    • Het verhalen van afgeleide schade

      Alternatieven

      Omdat het bestuur van de vennootschap zich de belangen van alle betrokkenen bij de vennootschap moet aantrekken, dient het logischerwijs van de schadetoebrengende partij vergoeding van de afgeleide schade te vorderen. Echter, aangenomen dat de afgeleide schade niet aan de vennootschap wordt vergoed (doordat het bestuur van de vennootschap weigert een schadevergoedingsactie in te stellen) én dat een aandeelhouder niet zelf afgeleide schade kan vorderen vanwege de waardevermindering van zijn aandelen, komt vanzelfsprekend de vraag op of het Nederlandse rechtsstelsel mogelijkheden biedt om het bestuur van de vennootschap te bewegen tot het alsnog instellen van een vordering tot schadevergoeding tegen de derde. De Hoge Raad is hier in ieder geval optimistisch over:12xHR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), r.o. 3.4.1.

      ‘Zou de vennootschap het vorderen van schadevergoeding nalaten, dan behoeven de belanghebbenden daarin niet te berusten; het Nederlandse rechtsstelsel biedt dan voldoende mogelijkheden om het bestuur van de vennootschap tot het alsnog instellen van de vordering te nopen.’

      Hierna worden de in de literatuur genoemde mogelijkheden besproken: (1) het ontslag van een onwillige bestuurder, (2) een onmiddellijke voorziening in een enquêteprocedure, (3) een gebod of bevel tot het instellen van de vordering in een kortgedingprocedure, en (4) de geschillenregeling in het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht13xWetsvoorstel 31 058 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht). (hierna: het Wetsvoorstel).

      Ad 1. Ontslag van een onwillige bestuurder

      Iedere bestuurder kan te allen tijde worden ontslagen door degene die bevoegd is tot benoeming van de bestuurder op grond van artikel 2:244 of 2:134 BW. In principe is dit de algemene vergadering van aandeelhouders. Op grond van artikel 2:272 of 2:162 BW is dit bij een structuurvennootschap met volledig regime anders, omdat die bevoegdheid daar is toegekend aan de raad van commissarissen.

      Ad 2. Enquêteprocedure; onmiddellijke voorziening

      Een andere mogelijkheid is dat de belanghebbende, in dit geval de aandeelhouder die meent afgeleide schade te lijden, op grond van artikel 2:349a lid 2 BW de Ondernemingskamer (hierna: de OK) verzoekt in het kader van een enquêteprocedure een voorlopige, of ook wel ‘onmiddellijke’, voorziening te treffen. De aandeelhouder moet dan onderbouwen waarom hij gegronde redenen heeft aan het beleid van het bestuur van de vennootschap te twijfelen. De onmiddellijke voorziening zou dan moeten bestaan uit een gebod tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding door het bestuur van de vennootschap. Voor uitspraken van de OK waarin voorzieningen zijn getroffen die tegemoetkomen aan de behoefte van de schadelijdende aandeelhouder zij verwezen naar het artikel ‘De aandeelhouder en zijn afgeleide schade’ van Veenstra.14xF. Veenstra, De aandeelhouder en zijn afgeleide schade, Ondernemingsrecht 2008, p. 144.

      Deze route leidt echter niet tot het gewenste resultaat wanneer niet wordt voldaan aan de (door de OK strikt gehanteerde) voorwaarde voor ontvankelijkheid voor een enquêteprocedure, namelijk dat de eisende aandeelhouder, al dan niet samen met één of meer anderen, minimaal 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigt of EUR 225.000 (of zoveel minder als de statuten bepalen) vertegenwoordigt. Op grond van het subsidiariteitsbeginsel van artikel 2:349 lid 1 BW dient de verzoeker het bestuur (en de raad van commissarissen) op de hoogte te stellen van zijn bezwaren tegen het gevoerde beleid en bovendien moet het bestuur een redelijke termijn worden gegund om alsnog doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming van de enquêteprocedure. De gedachtegang hierbij is dat het onnodig toebrengen van schade door de eisende aandeelhouder(s) aan de vennootschap voorkomen moet worden.
      De in de wet limitatief opgesomde eindvoorzieningen (waaronder de schorsing of het ontslag van één of meer bestuurders of commissarissen en de tijdelijke aanstelling van één of meer bestuurders of commissarissen) kunnen pas door de OK worden getroffen nadat uit het verslag van de rapporteurs, zoals door de OK benoemd, van wanbeleid is gebleken. Een en ander kan dusdanig vertragend werken dat deze route minder aantrekkelijk is.

      Ten slotte – maar niet minder belangrijk – dient de aandeelhouder in overweging te nemen dat de aandelen nog verder in waarde kunnen dalen doordat de vennootschap in beginsel de kosten van de enquêteprocedure draagt. Bovendien kan de vennootschap reputatieschade lijden door de procedure.

      Ad 3. Kort geding; gebod of bevel tot het instellen van de vordering

      Wanneer de aandeelhouder niet bevoegd is een enquêteprocedure te starten omdat hij niet voldoet aan de hiervoor besproken kapitaaleis, kan een kortgedingprocedure bij de voorzieningenrechter bij de rechtbank soelaas bieden. In deze procedure kan de bestuurder worden geforceerd tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding jegens de derde. Het doel van de procedure is dat de voorzieningenrechter oordeelt tot een gebod of bevel tot het instellen van een vordering tot restitutie van niet-gerechtvaardigde onttrekkingen door de vennootschap.

      Ter illustratie is in de literatuur de beschikking van de OK van 23 juni 199415xHof Amsterdam (OK) 23 juni 1994, TVVS. genoemd, waarin bij wijze van voorziening tijdelijk een bestuurder is benoemd die onder meer het bewerkstelligen van de restitutie van niet-gerechtvaardigde onttrekkingen tot zijn taak moest rekenen.

      Het relatief korte tijdsbestek maakt deze procedure aantrekkelijk. Daartegenover staat dat voorzieningenrechters doorgaans niet snel bereid zijn om in te grijpen in de verhoudingen binnen de vennootschap, omdat zij hun vingers niet willen branden aan uitspraken met vergaande of ingrijpende consequenties.16xVeenstra 2008, p. 144.

      Ad 4. Geschillenregeling in het Wetsvoorstel

      Het thans aanhangige Wetsvoorstel voorziet in een wettelijke geschillenregeling die mogelijk een geschikt alternatief vormt voor het vorderen van afgeleide schade. Zowel de huidige als de toekomstige geschillenregeling bewerkstelligt dat een aandeelhouder kan uittreden in een conflictsituatie. De gevolgen van deze regeling zijn dan ook vergaand, zodat deze route slechts aan de orde zal zijn wanneer de verhoudingen binnen de vennootschap ernstig zijn verstoord.

      Thans luidt de geschillenregeling ex artikel 2:343 lid 1 BW als volgt:

      ‘De aandeelhouder die door gedragingen van een of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan van die mede-aandeelhouders in rechte vorderen dat zijn aandelen overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel worden overgenomen.’

      De wijziging van deze regeling tot gedwongen overname van aandelen die is voorgesteld in het Wetsvoorstel houdt in dat (1) de aandeelhouder deze vordering tot uittreding ook kan instellen tegen de vennootschap (2) op grond van de gedragingen van één of meer medeaandeelhouders óf van de vennootschap zelf. Wordt de vordering tegen de vennootschap toegewezen, dan is de vennootschap verplicht tot overname van de aandelen. De aandeelhouder heeft deze mogelijkheid, ongeacht of het gedragingen van de vennootschap betreft die de grondslag vormen voor de uittredingsvordering.

      Bij de totstandkoming van de huidige geschillenregeling is door de regering beargumenteerd dat bij wanbeheer de enquêteprocedure uitkomst moet bieden en niet de geschillenregeling.17xKamerstukken II 1984/85, 18 905, nr. 3, p. 26. In het Wetsvoorstel is deze argumentatie niet gevolgd omdat de enquêteprocedure en de uittredingsregeling volgens de geschillenprocedure elkaar geenszins uitsluiten.18xWetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 136.

      Blijkens de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel moet in het geval de vordering is ingesteld tegen de vennootschap, rekening worden gehouden met artikel 2:98 of 2:207 BW. Geen rekening hoeft te worden gehouden met – onder meer – artikel 2:207 lid 2 BW. De voorgestelde tekst van de nieuwe regeling is zo gekozen, dat blokkering van de overdracht door het onthouden van een machtiging door de algemene vergadering of het ontbreken van een positief oordeel van het bestuur over de verwachting omtrent de financiële positie van de vennootschap niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat.

      De vennootschap is niet alleen in staat, maar ook verplicht om de aandelen overeenkomstig de aan haar toegewezen vordering over te nemen. In dit kader is er dan ook geen ruimte voor toepassing van artikel 2:207 lid 3 BW, nu uit dit artikel voor bestuurders en vervreemders een verplichting tot vergoeding van de verkrijgingsprijs kan voortvloeien.

      Op grond van lid 4 van artikel 2:343 BW in het Wetsvoorstel kan de rechter een billijke verhoging toepassen op de waarde van de aandelen in verband met gedragingen van de gedaagde, die van negatieve invloed kunnen zijn geweest op de waarde van de aandelen. De redelijkheid en billijkheid spelen bij de toepassing van dit artikel een belangrijke rol. Het vereiste van de schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm door de derde jegens de uittredende aandeelhouder komt overigens niet terug in deze regeling. Genoemde compensatie heft als het ware het negatieve effect op dat de verweten gedragingen kunnen hebben gehad op de waarde van de aandelen. Ondanks dat dit geen voorwaarde is, zal het veelal gaan om gedragingen waarop ook de uittredingsvordering is gegrond. Het negatieve effect van de verweten gedragingen op de aandelenwaarde (feitelijk de afgeleide schade) wordt op deze manier verplaatst van de aandeelhouder naar de overnemer van de aandelen. Deze verlegging kan billijk zijn, omdat (1) de gedaagde, in dit geval de vennootschap, zelf verantwoordelijk is voor de waardevermindering van de aandelen, en (2) de aandeelhouder de mogelijkheid behoudt om de vennootschap te bewegen ter zake van die gedragingen te trachten vergoeding te verkrijgen van degene wiens gedragingen het betreft.

      Met deze regeling wordt tegemoetgekomen aan de aanbeveling van de Commissie Vennootschapsrecht om bij de prijsbepaling rekening te kunnen houden met eventuele vorderingen tot schadevergoeding van de vennootschap.19xDeze aanbeveling is te vinden op <www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2005/09/30/reactie-gecombineerde-commissie-vennootschapsrecht.html>.

      Voornoemde regeling staat er niet aan in de weg dat de vennootschap ook nadat de schade van de uittredende aandeelhouder is vergoed, nog beschikt over haar vorderingen tegen de schadetoebrengende derde. Zodra de vennootschap haar eigen vordering tot schadevergoeding met succes heeft ingesteld, kan de aandeelhouder (of de vennootschap) die de aandelen van de uittreder overneemt (tegen een prijs waarin ook een vergoedingscomponent schuilt) hiervoor alsnog compensatie krijgen van de schadetoebrengende partij. Voor de schadetoebrengende partij bestaat er aldus geen gevaar voor dubbele betaling van schade.

      Veenstra merkt terecht op dat de toelichting bij het Wetsvoorstel ook nieuwe vragen oproept, bijvoorbeeld of een veroordeling van de vennootschap ertoe kan leiden dat inbreuk wordt gemaakt op de rangorde tussen de uittredende aandeelhouder en de schuldeisers van de vennootschap wanneer er onvoldoende vermogen blijkt te zijn. Een andere vraag is hoe om te gaan met de situatie dat het vermogen van de vennootschap niet toereikend is om de vastgestelde prijs van de aandelen aan de uittredende aandeelhouder te betalen, of hoe om te gaan met de derde die over onvoldoende vermogen blijkt te beschikken om de door hem aan de vennootschap toegebrachte schade te voldoen.20xOvereenkomstig noot 16, p. 145. Deze vragen zijn tot op heden onbeantwoord gebleven door de wetgever.

      Samenloop geschillenregeling en recht van enquête

      Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het hier besproken feitencomplex met een onwillige bestuurder in de hoofdrol zowel de weg opent voor een vordering krachtens de toekomstige geschillenregeling als voor een verzoek tot het instellen van een enquête of een voorziening uit hoofde van wanbeleid. Er bestaat geen bezwaar tegen het gecombineerd voeren van deze procedures.

    • Enkele verdere overwegingen

      Vanwege de hiervoor geschetste nadelen en de wettelijke voorwaarden behorend bij de verschillende mogelijkheden die de aandeelhouder heeft om het bestuur van de vennootschap te nopen alsnog een vordering tot schadevergoeding in te stellen, kan afgevraagd worden of ons rechtsstelsel daadwerkelijk voldoende mogelijkheden biedt. Per situatie zal moeten worden bepaald of, en zo ja, welke van deze mogelijkheden in aanmerking komt en de meeste kans biedt op een positieve uitkomst.

      Kort komt hier nog de mogelijkheid aan bod om in Nederland, net als in sommige andere landen, een afgeleide actie te introduceren. In de literatuur hebben verschillende auteurs, onder wie Kroeze, zich positief uitgelaten over de invoering van een afgeleide actie in het Nederlandse rechtsstelsel.21xAsser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 210. Bij een dergelijke actie stelt de aandeelhouder in eigen naam, maar ten behoeve van de vennootschap, een vordering in wegens de schade die door de derde is toegebracht aan het vermogen van de vennootschap.

      In bijvoorbeeld de Verenigde Staten is de geschetste zwakke positie van de minderheidsaandeelhouder wel erkend; halverwege de negentiende eeuw is de derivative suit in het Amerikaanse rechtssysteem geïntroduceerd. Kroeze licht toe dat de derivative suit een rechtsvordering is tot vergoeding van door de vennootschap geleden schade, ingesteld ten behoeve van een vennootschap door één of meer van haar aandeelhouders.22xKroeze 1997, p. 721. De aandeelhouder kan kiezen of hij de derivative suit richt tegen de leden van het management die hun verplichtingen jegens de vennootschap niet nakomen (meest voorkomend) of tegen buitenstaanders die onrechtmatig jegens de vennootschap hebben gehandeld of contractuele verplichtingen hebben geschonden. Ook het Franse, Belgische en Duitse recht kennen een afgeleide actie.

    • Afsluiting

      Het voorgaande illustreert dat het uitgangspunt, dat slechts de vennootschap een vorderingsrecht heeft wanneer de vennootschap schade lijdt die wordt veroorzaakt door wanprestatie of onrechtmatige daad door een derde (inclusief de bestuurders van de vennootschap), steeds strikt is toegepast sinds het arrest Poot/ABP. De aandeelhouder kan alleen met succes schade vorderen als zijn aandelen in waarde zijn gedaald doordat de derde jegens hem een specifieke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.

      Al onder het huidige recht is het voor de aandeelhouder onder omstandigheden mogelijk om het bestuur van de vennootschap te bewegen alsnog een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Hierbij zij opgemerkt dat het verzoeken van een onmiddellijke voorziening in een enquêteprocedure of het vorderen van een gebod of bevel tot het instellen van de schadevordering in kort geding in beginsel minder vergaande consequenties heeft dan het ontslaan van de onwillige bestuurder.

      Wanneer het Wetsvoorstel wordt ingevoerd, met daarin tevens oplossingen voor de in de literatuur geschetste vraagpunten, biedt dit een volwaardige extra mogelijkheid aan de aandeelhouder om zijn afgeleide schade vergoed te krijgen. Omdat ook hiervan de consequenties vergaand zijn, is het te hopen dat deze mogelijkheid ook preventief werkt, namelijk als pressiemiddel richting de vennootschap.

    Noten

    • 1 Zie HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri).

    • 2 M.J. Kroeze, Afgeleide schade en afgeleide actie (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 2004, p. 11 en M.J. Kroeze, Schade aan aandelen, WPNR (1997) 6288, p. 720.

    • 3 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP).

    • 4 Zie o.a. HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri); HR 2 mei 1997, NJ 1997, 662 (Kip/Rabo); HR 15 juni 2001, NJ 2001, 573 (Chipshol); HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256 (Tuin Beheer/Houthoff); en HR 2 november 2007, NJ 2008, 5 (Kessock/SFT Bank).

    • 5 Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II*, Deventer: Kluwer 2009, nr. 209.

    • 6 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), r.o. 3.4.3.

    • 7 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), conclusie A-G mr. Hartkamp, onder 12c.

    • 8 J.W.H. van Wijk, Afgeleide schade, TOP 2008, p. 33.

    • 9 Kroeze 2004, p. 79 en 80.

    • 10 HR 2 november 2007, NJ 2008, 5 (Kessock/SFT Bank), r.o. 3.4.

    • 11 Overeenkomstig noot 8, p. 30.

    • 12 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP), r.o. 3.4.1.

    • 13 Wetsvoorstel 31 058 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht).

    • 14 F. Veenstra, De aandeelhouder en zijn afgeleide schade, Ondernemingsrecht 2008, p. 144.

    • 15 Hof Amsterdam (OK) 23 juni 1994, TVVS.

    • 16 Veenstra 2008, p. 144.

    • 17 Kamerstukken II 1984/85, 18 905, nr. 3, p. 26.

    • 18 Wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 136.

    • 19 Deze aanbeveling is te vinden op <www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2005/09/30/reactie-gecombineerde-commissie-vennootschapsrecht.html>.

    • 20 Overeenkomstig noot 16, p. 145.

    • 21 Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 210.

    • 22 Kroeze 1997, p. 721.

Reacties op dit artikel

  • Vraag:
    Indien de BV door een onrechtmatige daad van een derde failliet is gegaan.
    (schade is toegebracht aan - en via het vermogen van de BV)
    Er geen vermogen meer in de BV zit.
    De curator die derde aansprakelijk stelt uit 6:162BW t.b.v. de crediteuren van de BV.
    De enige aandeelhouder van de BV afhankelijk was van het inkomen uit de gefailleerde BV.
    De crediteuren een zodanige vordering hebben dat het illusoir is dat (alle) crediteuren
    (100%) vergoed gaan worden.
    Vraag: Is de schade aan de vennootschap dan (al) definitief ? voor de aandeelhouder. (nog voordat er een vonnis t.b.v. de curator is)
    En zo ja , en bovendien staat vast dat er een specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden. Zou een eventuele vergoeding van afgeleide schade toebrengen aan de schuldeisers ? (Omdat de aandeelhouder toch al achtergesteld is) ?

    Reactie geplaatst op 11 april 2023 07:31 door Eric Zant

Reageer

Tekst