Integratie als keuze: het projectbesluit voor waterschappen in de nieuwe Omgevingswet

DOI: 10.5553/TO/156850122017017004007
Artikel

Integratie als keuze: het projectbesluit voor waterschappen in de nieuwe Omgevingswet

Trefwoorden projectbesluit, Omgevingswet
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Op 5 oktober 2017 vond onder leiding van prof. mr. Peter van Buuren een studiemiddag plaats over projectbesluitvorming voor waterbeheerders. Aan de hand van de casus ‘De meanderende Maas’ werd stilgestaan bij de besluitvorming op grond van de Waterwet (Wtw) en de Wet ruimtelijke ordening, maar ook vooruitgekeken naar de besluitvorming op grond van de Omgevingswet.

      Henk Gierveld ging in op de participatie in de verkenningsfase, zoals die in de Omgevingswet is opgenomen (par. 5.2.2), en Frank Groothuijse op de reikwijdte en inhoud van het projectbesluit. Hun artikelen, bewerkingen van de door hen gehouden presentaties, treft u eveneens aan in dit nummer.1x Meer informatie over de casus, de presentaties en het verslag van de bijeenkomst zijn te vinden op www.uu.nl/utrecht-centre-for-water-oceans-and-sustainability-law.

      In mijn bijdrage ga ik in op de keuzes die waterschappen zullen kunnen maken over de mate van integratie in een projectbesluit.
      Een beslissing van een waterschap om waterstaatswerken zoals watergangen, bergingsgebieden en watergerelateerde kunstwerken aan te passen, is immers in de regel niet alleen een waterstaatkundige beslissing. Aanpassing van een waterstaatswerk is meestal ook aanpassing van de fysieke leefomgeving. Veel projecten van waterschappen zullen dan ook implicaties hebben voor de omgeving: bestaand grondgebruik moet worden gewijzigd, er kunnen gevolgen zijn voor het landschap, de natuur en de cultuurhistorie, en omwonenden kunnen in hun belangen worden geschaad.
      Waterschappen betrekken die belangen in hun besluitvorming, en geven daarmee een invulling aan een ‘goede ruimtelijke ordening’, maar de bevoegdheid om dan ook direct het bestemmingsplan te wijzigen hebben waterschappen tot op heden niet. Elke aanpassing van een waterstaatswerk die niet past in het bestemmingsplan vergt in de huidige situatie, naast het besluit van het waterschap, ook nog een aanpassing van het bestemmingsplan.
      De Omgevingswet gaat dat veranderen, en geeft de mogelijkheid om in één keer een integrale afweging te maken van zowel waterstaatkundige als ruimtelijke belangen. Ook wordt het onder de Omgevingswet mogelijk om álle benodigde uitvoeringsbesluiten in dat ene besluit van het waterschap te integreren. Maar wanneer heeft de keuze voor een dergelijk integraal besluit meerwaarde, en wanneer niet?

    • 2 Het projectplan in de Wtw

      De huidige Wtw kent het verplichte projectplan. Op grond van art. 5.4, eerste lid, Wtw geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Elke wijziging van een waterkering, een bergingsgebied, een oppervlaktewaterlichaam of een ondersteunend kunstwerk moet derhalve worden voorafgegaan door een projectplan.
      Een projectplan moet niet alleen een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd bevatten, maar ook een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Dat vergt dus een belangenafweging. De nadelige gevolgen van het project voor de omgeving dienen te worden afgewogen tegen de doelstelling van het project.2x ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2792 (Dijkverbetering Blerick), ABRvS 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3092 (Gemaal Vijfhuizen) en ABRvS 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5083 (Meppelerdiepsluis). De rechter toetst deze belangenafweging terughoudend.3x ABRvS 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4349 (Kadeverbetering Grietpolder).

      Op de voorbereiding van een projectplan kunnen twee van elkaar inhoudelijk verschillende procedures van toepassing zijn: de ‘projectprocedure’ uit paragraaf 5.2 van de Wtw ofwel de ‘gewone’ voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
      Het verschil in procedure wordt bepaald door het soort waterstaatswerk dat wordt aangepast. Slechts op de aanleg, verlegging of versterking van een primaire waterkering is de projectprocedure altijd van toepassing. Verder kan de projectprocedure door provincies van toepassing worden verklaard op andere waterschapsprojecten, maar van die bevoegdheid is niet of nauwelijks gebruikgemaakt. In de praktijk is de projectprocedure dus slechts van toepassing op primaire waterkeringen. Voor alle andere projectplannen – ongeacht de ruimtelijke consequenties hiervan – geldt deze procedure niet.

      Belangrijk verschil tussen beide procedures is dat voor projectplannen die volgens de projectprocedure van de Wtw moeten worden voorbereid een goedkeuringsvereiste geldt van gedeputeerde staten van de provincie waar het projectplan wordt uitgevoerd.4x Art. 5.7, eerste lid, Wtw. In dit goedkeuringsbesluit dienen gedeputeerde staten de ruimtelijke implicaties van de aanpassing van het waterstaatswerk af te wegen.5x Uit de MvT bij de Wtw volgt dat de betrokkenheid van de provincie bij de projectbesluitvorming van groot belang is in verband met de mogelijke ruimtelijke implicaties en de benodigde ruimtelijke inpassing van het project. Daarbij wordt opgemerkt dat het geenszins de bedoeling is de gemeentelijke bevoegdheden in de ruimtelijke ordening opzij te zetten. Vgl. Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, p. 41. Dit goedkeuringsvereiste houdt volgens de wetgever verband met de omstandigheid dat projectplannen waarvoor deze procedure wordt toegepast, doorgaans slechts tot uitvoering kunnen komen indien zij doorwerken in de ruimtelijke ordening.6x Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, p. 105. Dat een projectplan waarop de projectprocedure van toepassing is, ruimtelijke gevolgen kan hebben en die gevolgen dus ook in de afweging moeten worden betrokken, staat buiten kijf. Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak dat bij projectplannen waarop de projectprocedure van toepassing is, de ruimtelijke bezwaren tegen het projectplan in het kader van het beroep tegen het goedkeuringsbesluit worden beoordeeld.7x ABRvS 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5083, r.o. 2.2.5; zie ook ABRvS 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4554.

      Voor projectplannen waarop de projectprocedure niet van toepassing is, is dat veel minder vanzelfsprekend. Zo stelt de Afdeling bestuursrechtspraak bij waterbergingsgebieden voorop dat de integrale afweging in het kader van het bestemmingsplan – en dus niet het projectplan – dient plaats te vinden.8x ABRvS 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3869, M en R 2012/114 m.nt. F.A.G. Groothuijse. Dat heeft ook consequenties voor de beoordeling van het projectplan: beroepsgronden over de locatiekeuze en de verenigbaarheid met andere bestemmingen van het gebied worden bij een dergelijk projectbesluit terzijde geschoven.9x Zie expliciet ABRvS 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3861, M en R 2012/106, AB 2012/178 m.nt. Alfred van Hall. Anderzijds kan er niet aan worden voorbijgegaan dat ook projectplannen zonder projectprocedure op een afweging van belangen dienen te berusten.10x ABRvS 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:689. En in die belangenafweging worden onvermijdelijk ook ruimtelijke belangen betrokken. In de praktijk worden bij dergelijke projectplannen dan ook meestal beroepsgronden over bijvoorbeeld natuur, ruimtebeslag en verkeer gewoon inhoudelijk besproken.11x ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046.

      Daarmee bestaan in de huidige situatie dus projectbesluiten van waterschappen die wat betreft voorbereiding en motivering gelijksoortig kunnen zijn, maar door de rechter (soms) inhoudelijk anders worden beoordeeld. In het ene geval (projectplannen met projectprocedure) worden expliciet planologische beroepsgronden besproken, in het andere geval expliciet niet, maar feitelijk vaak toch ook weer wel. En in beide gevallen moet naast het projectplan (vóór of na, dat maakt niet uit12x ABRvS 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3098, M en R 2015/5 m.nt. F.A.G. Groothuijse. ) veelal ook nog een gemeentelijk bestemmingsplan tot stand worden gebracht, waarin realisering van het projectplan mogelijk wordt gemaakt.
      Dat is meestal een onnodige dubbeling. Een goede illustratie daarvan vormt de rechterlijke beoordeling van het projectplan en het bestemmingsplan voor de ombouw van een keersluis in het Meppelerdiep. In de uitspraak van 15 februari 2012 beoordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak eerst het door het waterschap vastgestelde en door gedeputeerde staten goedgekeurde projectplan (dat met toepassing van de projectprocedure tot stand was gekomen). Daartegen waren vooral beroepsgronden met betrekking tot het verlies van uitzicht door verhoging van de brug aan de orde.
      De Afdeling overwoog in die uitspraak nadrukkelijk dat in het kader van het beroep tegen het goedkeuringsbesluit van het projectplan tevens de ruimtelijke bezwaren moesten worden beoordeeld, en heeft deze uiteindelijk inhoudelijk ongegrond geacht.
      Met betrekking tot het vastgestelde bestemmingsplan, dat ook ter beoordeling voorlag, overwoog de Afdeling kortweg dat, nu het projectplan de toetsing in rechte kon doorstaan, er geen aanleiding was voor het oordeel dat de gemeenteraad zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan ook in zoverre strekte ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.13x ABRvS 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5083; zie ook ABRvS 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:360. Ook bij de vóór de inwerkingtreding van de Wtw bestaande plannen op grond van de Wet op de waterkering (waarin ook nog een afzonderlijke planologische vertaling van een projectplan nodig was) koos de Afdeling deze lijn: met de rechtmatigheid van het projectplan is tevens de rechtmatigheid van de ruimtelijke besluitvorming voor de uitvoering gegeven.14x ABRvS 11 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AU9406, AB 2006/99 m.nt. A. van Hall.

    • 3 Het projectbesluit in de Omgevingswet

      Het projectplan wordt in de Omgevingswet (hierna ook: Ow) vervangen door het projectbesluit. Het onderscheid tussen projectplan zonder en projectplan met projectprocedure verdwijnt, net als het verplichte karakter daarvan.
      Projectbesluiten kunnen door het dagelijks bestuur van een waterschap (en dus niet meer het algemeen bestuur) worden vastgesteld met het oog op de toegedeelde taken, zoals opgenomen in art. 2.17, eerste lid, sub a, Ow. Dat betekent dus dat het projectbesluit door waterschappen kan worden ingezet voor een bredere categorie projecten dan thans het geval is bij het projectplan in de Wtw. Niet langer alleen voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk, maar ook voor het beheer van watersystemen in brede zin en de zuivering van stedelijk afvalwater.
      Het gaat in de meeste gevallen om een bevoegdheid. Het betrokken bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om geen projectbesluit vast te stellen, maar het project te realiseren door middel van een omgevingsvergunning, tenzij het gaat om een van de in art. 5.46 Ow genoemde projecten. Dat betreft voor het waterschap de aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen.

      Het belangrijkste nieuwe element in het projectbesluit is neergelegd in art. 5.52, eerste lid, Ow: voor zover een project in strijd is met het omgevingsplan, wijzigt het projectbesluit het omgevingsplan met regels die nodig zijn voor het uitvoeren, in werking hebben of in stand houden van het project. Daarmee wordt het projectbesluit dus een echt integraal besluit, dat in één keer zowel de waterstaatkundige als planologische aspecten regelt.
      Feitelijk wordt daarmee de waterbeheerder dus bevoegd om, zonder dat de betrokken gemeente daarmee hoeft in te stemmen, het omgevingsplan te wijzigen. Dat is een flinke verschuiving van bevoegdheden, maar om daarom te zeggen dat deze bevoegdheid van het waterschapsbestuur ‘schuurt’ met de functionele taak die aan het waterschap is opgedragen, zoals Groothuijse stelt,15x F.A.G. Groothuijse, Projectbesluitvorming voor natte waterstaatswerken op grond van de Waterwet en de Omgevingswet, TO 2017, afl. 3, p. 138. gaat mij te ver.
      In de eerste plaats kan niet uit het oog worden verloren dat waterschappen ook nu al bij projectplannen in feite een integrale, ook ruimtelijke, toetsing uitvoeren. Bij de besluiten omtrent de projecten wordt niet eendimensionaal gekeken naar alleen het waterstaatkundig belang, maar wordt beoordeeld of daardoor andere (ruimtelijke) belangen op het punt van landschap, natuur en bedrijvigheid niet onevenredig worden geschaad. Als die integrale belangenafweging de toets der kritiek kan doorstaan, zou een afzonderlijke aanpassing van het omgevingsplan door het gemeentebestuur alleen maar dubbel werk betekenen.

      Met het nieuwe projectbesluit kunnen deze dubbele procedures dus worden voorkomen en dat is wat mij betreft winst. Naar mijn mening hoeven we daarbij niet bang te zijn voor situaties waarin het waterschap lichtvaardig aan de wensen van de betrokken gemeenten voorbijgaat. Niet alleen zullen gemeenten bij de voorbereiding van het projectbesluit worden betrokken (reeds vanaf de verkenningsfase), maar bovendien kan het waterschap niet zelfstandig beslissen om het omgevingsplan daadwerkelijk voor een waterschapsproject te wijzigen. In alle gevallen is in de toekomst voor projectbesluiten van waterschappen goedkeuring door gedeputeerde staten vereist (art. 16.72 Ow).

      Het feit dat het projectbesluit ook een wijziging van het omgevingsplan inhoudt, heeft overigens wel consequenties voor de vormgeving daarvan. Het projectbesluit zal moeten voldoen aan alle eisen die gelden voor een (wijziging van een) omgevingsplan, zoals regels over bouwen en gebruik, het toekennen van andere functies en de wijziging van de (digitale) verbeelding, en kan ook flexibiliteitsinstrumenten als het opnemen van een uitwerkingsbevoegdheid bevatten.

    • 4 Nog meer integraliteit

      Het projectbesluit op grond van de Omgevingswet kan naast de planologische toestemming ook nog andere toestemmingen bevatten. Op grond van art. 5.52, tweede lid, Ow kan in het projectbesluit worden bepaald dat dit geldt als een omgevingsvergunning voor activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen of voor het aspect natuur. Thans dienen naast het projectplan nog één of meer afzonderlijke omgevingsvergunningen te worden verkregen voor het uitvoeren van het project. In de toekomst kan dat dus ook in het projectbesluit worden geïntegreerd. Vanzelfsprekend moet het projectbesluit dan wel voldoen aan het toetsingskader van de betrokken vergunningplichtige activiteit. Op grond van art. 5.53 Ow gelden in dat geval de beoordelingsregels voor de vergunning rechtstreeks voor het projectbesluit. Aan het projectbesluit zullen dan ook bijvoorbeeld dezelfde voorschriften kunnen worden verbonden als die zouden worden verbonden aan de betreffende omgevingsvergunning.
      Anders dan bij de planologische toestemming, gelden hierbij wel advies- en instemmingsbevoegdheden voor bestuursorganen die normaal gesproken bevoegd zouden zijn om de betreffende toestemming te kunnen verlenen.

    • 5 Het projectbesluit: keuzes

      De nieuwe Omgevingswet kent dus nog maar één projectbesluit dat waterschappen kunnen gebruiken voor het realiseren van al hun projecten. Maar de wettelijke regeling omtrent het projectbesluit, en de daarin op te nemen integratie, is zodanig vormgegeven dat het waterschapsbestuur veelal zelf kan kiezen of, en zo ja in hoeverre, de projectbesluitprocedure moet worden gevolgd, of dat kan worden volstaan met andere instrumenten.
      Voor waterstaatsprojecten kan het waterschap straks kiezen uit drie mogelijkheden:

      1. een integraal projectbesluit, met in één keer alle benodigde toestemmingen voor het uitvoeren van een project;

      2. een projectbesluit ‘light’, een projectbesluit dat wél het omgevingsplan wijzigt, maar nog niet geldt als omgevingsvergunning voor alle deelaspecten; en

      3. ten slotte kan voor kleinere projecten worden volstaan met alleen een omgevingsvergunning. Dat kan in eerste instantie alleen voor de wateractiviteit, als die op grond van de waterschapsverordening voor het betrokken werk nodig is, en daarna kunnen andere toestemmingen worden aangevraagd, te verlenen door meestal burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten.

      Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het betrokken project kan het waterschapsbestuur een keuze voor het daarbij passende instrument maken. Als het gaat om kleine projecten, die rechtstreeks passen in het omgevingsplan, kan veelal worden volstaan met het eenvoudig aanvragen van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld de bouwactiviteit. Anders dan thans het geval is, hoeft daar dus geen projectplan meer voor te worden vastgesteld. Ook is het in dat geval niet noodzakelijk om goedkeuring van gedeputeerde staten te verkrijgen voor de uitvoering van het project.
      Bij de grotere projecten ligt de keuze voor het projectbesluit voor de hand. Soms is dat ook een verplichte keuze. Als het gaat om de aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen bepaalt de wet al dat daarvoor een projectbesluit tot stand moet worden gebracht. Maar ook voor andere grotere projecten kan het projectbesluit meerwaarde hebben. Juist grote projecten worden immers al voorafgegaan door verkenningen en alternatievenonderzoek. Als dan uiteindelijk op grond van een integrale afweging de keuze voor een bepaald alternatief wordt gemaakt, ligt het ook voor de hand om die integrale keuze in één besluit vast te leggen, dat één voorbereidings-, goedkeurings- en beroepsprocedure kent. Dat voorkomt dubbel werk en biedt de rechtstreekse mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak, en dus snel duidelijkheid over de vraag of het project daadwerkelijk doorgang kan vinden. Die snelheid en integraliteit zijn niet alleen van belang voor het waterschap, maar ook voor derde-belanghebbenden.
      De ervaringen met de Deltawet grote rivieren eind vorige eeuw bewijzen dat ook. Die wet kende een nog veel verdergaande mate van integratie. Art. 2 van die wet bepaalde eenvoudigweg dat voor de uitvoering van de in die Deltawet grote rivieren genoemde werken de wettelijke voorschriften waarvoor een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit was vereist, niet van toepassing waren. Bovendien konden gedeputeerde staten bij de vaststelling van het plan wettelijke voorschriften, die een belemmering zouden vormen voor de uitvoering van het plan, buiten toepassing laten. Eén integrale toestemming dus. Ondanks dat die wet nadrukkelijk het karakter van noodwetgeving had, bleek uit evaluatieonderzoek dat de concentratie en versnelling van de procedures op breed maatschappelijk draagvlak konden rekenen. Derde-belanghebbenden voelden zich niet tekortgedaan, en waren tevreden over de snelle en integrale besluitvorming.16x P.P.J. Driesen & A.A.J. de Gier, Uit nood geboren, Den Haag: VUGA 1997.

      De keuze voor een projectbesluit hoeft overigens niet te betekenen dat dan bij elk besluit ook de meest integrale vorm daarvan (dus inclusief alle deeltoestemmingen) zou moeten worden gekozen. Integendeel, naar het zich laat aanzien zal meestal kunnen worden volstaan met het projectbesluit ‘light’. Dus wel een projectbesluit, inclusief wijziging van het omgevingsplan, maar nog niet alle andere toestemmingen. Vaak is in de fase van het projectbesluit immers ook nog niet tot in detail bekend hoe bijvoorbeeld de bouwwerken daadwerkelijk zullen worden gebouwd, zodat een welstandsafweging bijvoorbeeld nog niet te maken is, en zullen ook andere detailaspecten nog niet volledig zijn uitgekristalliseerd. Meestal worden dat soort projecten ook uitgevoerd via allerlei ‘design en construct’-aanbestedingen, waarin de aannemer de uitvoeringsaspecten mag bepalen. In zo’n geval heeft het geen meerwaarde om alle deeltoestemmingen al in het projectbesluit op te nemen (die regels gaan voor de aannemer alleen maar knellen), en kan worden volstaan met het projectbesluit inclusief wijziging van het omgevingsplan. De andere toestemmingen kunnen dan in een later stadium, eventueel in fasen, worden aangevraagd en zo nodig ook gecoördineerd.

    • 6 Slot

      Wat mij betreft is het projectbesluit een van de echte verbeteringen die de Omgevingswet ons gaat bieden. Waterschappen krijgen met dit instrument een middel in handen om besluiten te nemen over hun projecten, waarin in één keer een integrale afweging kan worden gemaakt van alle relevante aspecten en belangen, ook ruimtelijke. Niet langer hoeft een kunstmatig onderscheid te worden gemaakt tussen de planologische afweging en de waterstaatkundige afweging en er kan worden voorkomen dat na zo’n integrale afweging nog een volledige bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen, die in de praktijk meestal geen enkele meerwaarde heeft.
      Ook een voordeel is dat waterschappen niet meer verplicht voor elk project een projectplan moeten vaststellen, en het instrument van het projectbesluit kunnen reserveren voor projecten die daarvoor daadwerkelijk geschikt zijn. Kleine projecten kunnen eenvoudig via een omgevingsvergunning worden gerealiseerd, grotere projecten via een projectbesluit, waarbij dan ook nog de keuze bestaat om in één keer alle noodzakelijke vergunningen te integreren, in de vorm van één besluit, dat snel door de rechter kan worden getoetst.
      Een projectbesluit betekent wel dat waterschappen zich ook feitelijk gaan mengen in de (gemeentelijke) ruimtelijke ordening, maar dat hoeft geen probleem te zijn. Niet alleen gebeurt dat feitelijk nu ook al – een projectplan van enige omvang kan niet worden vastgesteld zonder integrale (ruimtelijke) afweging – maar bovendien bevat de nieuwe Omgevingswet de waarborg dat elk projectbesluit moet worden goedgekeurd door gedeputeerde staten. Dat voorkomt een te lichtvaardige ingreep in de gemeentelijke ruimtelijke ordening.

    Noten

Reageer

Tekst