Rouwkost

DOI: 10.5553/TE/187416812015016001002
Jurisprudentie

Rouwkost

Trefwoorden zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding, schulden van de nalatenschap, privéaansprakelijkheid
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan. Deze omineuze woorden leiden dagelijks tot erfrechtelijke ongevallen: erfgenamen trekken zich – zonder adequate voorlichting – het lot aan van de nalatenschap en door hun handelingen blijken zij plots met hun privévermogen in te staan voor de schulden.1xZie art. 4:192 lid 1 en 4:184 lid 2 onder a BW.
      Het leerstuk van de gevolgen van de erfopvolging, meer in het bijzonder de zuivere en beneficiaire aanvaarding, kan zich de laatste tijd verheugen in grote belangstelling: wetenschappelijke artikelen, een rapport, een wetsvoorstel en een gestage stroom aan jurisprudentie. Van de laatste categorie springt in het oog een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 april 2014, waarin de betaling van een etentje ten laste van de nalatenschap een zuivere aanvaarding constitueerde.2xHof Den Haag 8 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1799. Het prijskaartje van het (op de avond na het overlijden van erflaatster genuttigde) diner bedroeg zodoende niet € 119, maar ten minste € 11.072,80, te weten de schuld aan appellante.
      Ik voorzie de Haagse uitspraak hieronder van een kort commentaar en zal tevens ingaan op het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014, waarin de vraag centraal staat of procederen ten behoeve van de nalatenschap een zuivere aanvaarding bewerkstelligt.3xHR 20 juni 2014, NJ 2014/508.

    • 2 Feiten

      De nalatenschap van erflaatster is op 9 maart 2008 opengevallen. Later op die dag hebben twee van de drie erfgenamen, tezamen met hun partners, gegeten in restaurant ‘De Koperen Pan’ te Delft. Deze twee erfgenamen zijn geïntimeerden in het hoger beroep. Zij hebben de nota voor het etentje à € 119 voldaan ten laste van de nalatenschap.
      De derde erfgenaam – appellante – heeft een vordering op de nalatenschap. Zij betoogt dat uit de betaling voor het diner ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat de twee erfgenamen de nalatenschap van erflaatster zuiver hebben aanvaard. Deze erfgenamen verweren zich met de stelling dat zij slechts een eenvoudige maaltijd hebben genuttigd op de dag van het overlijden, op welke dag zij de uitvaart hebben geregeld, hetgeen bestond uit het verzamelen van adressen, het schrijven van enveloppen, het uitzoeken van een kist en het uitzoeken en bestellen van bloemen.
      In eerste aanleg worden de dinerende erfgenamen in het gelijk gesteld: hun handelen brengt geen zuivere aanvaarding met zich. In hoger beroep loopt het echter anders voor hen af.

    • 3 Uitspraak

      ‘4. De rechtsvraag die appellante heeft voorgelegd is, of geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. (…)
      6. Voor de beantwoording van de vraag wat dient te worden verstaan onder gedragingen die ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zijn gedaan is de volgende passage bij de Vaststellingswet van belang (MvA, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933 en 934): “Een erfgenaam die, binnen de hem vergunde wettelijke termijn van beraad, met betrekking tot de op het ogenblik van erflaters overlijden van rechtswege op hem overgegane goederen der nalatenschap daden van beheer verricht, omdat hij (nog) niet van zins is de nalatenschap te verwerpen, kan – zeker als hij daarna definitief van verwerping afziet – moeilijk worden beschouwd als een zaakwaarnemer die zich inlaat met de behartiging van een anders belang. Beperkt hij zich tot de daden van beheer waartoe de wet een erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard bevoegd verklaard, dan behoort hij zijn keuzemogelijkheid niet te verspelen. Dat is wel het geval wanneer hij, gelijk vrijstaat aan erfgenamen die zuiver aanvaard hebben, over goederen der nalatenschap als heer en meester beschikt, of wanneer hij, eventueel in een andere vorm dan een verklaring ter griffie, duidelijk aan de schuldeisers der nalatenschap doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap geheel voor zijn rekening te nemen”.
      7. Op grond van het oude erfrecht werd niet als een daad van aanvaarding beschouwd: 1) daden betreffende de begrafenis, 2) het houden van toezicht, 3) daden dienende tot bewaring of om de nalatenschap bij voorraad te beheren. Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor vermelde daden ook onder het huidige erfrecht niet aangemerkt worden als een daad waardoor de nalatenschap zuiver wordt aanvaard.
      8. Appellante is het niet eens met de overweging van de rechtbank, dat uit het feit dat geïntimeerden op de sterfdag van erflaatster met vier personen op kosten van de nalatenschap voor een bedrag van in totaal € 119,-, tijdens het regelen van haar uitvaart hebben gegeten, niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat zij de nalatenschap van erflaatster hebben aanvaard.
      9. Appellante is van mening dat geïntimeerden door deze gezamenlijke maaltijd in het restaurant “De Koperen Pan” te Delft, welke maaltijd ten laste is gebracht van het banksaldo van erflaatster, zich zodanig hebben gedragen dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
      10. Door geïntimeerden is tegen deze stelling van appellante gemotiveerd verweer gevoerd. Geïntimeerden hebben de eenvoudige maaltijd genuttigd op de dag van het overlijden. Op deze dag hebben zij de uitvaart geregeld, zoals het verzamelen van adressen, het schrijven van enveloppen, het uitzoeken van een kist en het uitzoeken en bestellen van bloemen.
      11. Het hof overweegt als volgt. Geïntimeerden hebben op de dag van overlijden van erflaatster op 9 maart 2008 ten laste van de nalatenschapsgelden een gezamenlijk eten met hun partners betaald. Voorts heeft geïntimeerde X zijn vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel bij voorrang ten laste van de nalatenschap gebracht. Voor zover die vordering als kosten van de lijkbezorging in overeenstemming met de omstandigheden van erflaatster is aan te merken, geldt dat geïntimeerde X niet de rangorde van art. 4:7 lid 2 BW heeft aangehouden en in zijn hoedanigheid van executeur zijn vordering geheel heeft betaald ten laste van de nalatenschap. Geïntimeerde Y heeft daarmee ingestemd.
      12. Naar het oordeel van het hof kan het gezamenlijk eten van geïntimeerden bij gelegenheid van de voorbereiding van de uitvaart van erflaatster niet worden aangemerkt als een daad van beheer. Niet valt in te zien dat het gezamenlijk eten met hun partners kan worden aangemerkt als een beheershandeling ten behoeve van de nalatenschap. Hoe gering het bedrag ook in hun ogen is, zij hebben gelden van de nalatenschap echter wel verbruikt ten eigen behoeve en er aldus als heer en meester over beschikt. Indien de vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel als kosten van de lijkbezorging kan worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat deze vordering zonder inachtneming van de vooromschreven rangorde is betaald ten laste van de nalatenschap met instemming van beide erfgenamen, de geïntimeerden. De vordering van appellante heeft als schuld van erflaatster (art. 4:7 lid 1 letter a BW) immers gelijke rangorde. Voor zover als kosten van executele zijn aan te merken, geldt dat de vordering van appellante een hogere rangorde heeft (art. 4:7 lid 2 slot BW). De betaling van de onderhavige vordering van X is gedaan met volledige instemming van Y. Geïntimeerden beroepen zich op een nadien op 8 april 2008 gedane beneficiaire aanvaarding, maar toen hadden zij al – zonder dat er sprake was van beheershandelingen – beschikt over nalatenschapsgelden ten eigen behoeve. Uit de stukken volgt dat Y ook de uitvaart en de koffietafel heeft geregeld en derhalve mede opdrachtgeefster was.’

    • 4 Uitgangspunten

      Zoals bekend kan een erfgenaam kiezen uit zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping. Dat een definitieve keuze voor het erfgenaamschap door gedragingen – en dus kosteloos – kan geschieden, acht ik een juist uitgangspunt van de wet. Jaarlijks vallen ongeveer 140.000 nalatenschappen open in Nederland; indien voor verwerpingen en (ongeacht welke) aanvaardingen in alle gevallen leges of griffierechten zouden zijn verschuldigd, zou dat de bevolking op een forse kostenpost komen te staan.
      Een ander juist uitgangspunt is de onherroepelijkheid van een eenmaal gedane keuze (art. 4:190 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, BW). Is naar buiten toe de keuze kenbaar gemaakt, dan gebiedt de rechtszekerheid dat mede-erfgenamen en derden kunnen uitgaan van de definitieve status van een erfgenaam. Een erfgenaam kan niet terugkrabbelen. Ik ga daarop hieronder nader in.
      Onjuist daarentegen lijkt mij de basisregel dat het zich gedragen als erfgenaam tot een zuivere aanvaarding leidt. Waarom dient een schuldeiser van de nalatenschap ook het eigen vermogen van een erfgenaam tot verhaalsobject te krijgen, omdat deze zich als erfgenaam gedraagt? Vóór het overlijden van zijn schuldenaar is slechts het vermogen van de erflater in spe uitwinbaar. Waarom ontvangt de schuldeiser hier een dergelijke ‘bonus’? De wetgever zou de wenselijke route van de beneficiaire aanvaarding tot hoofdstelsel dienen te verheffen.4xZie W.D. Kolkman, Beneficiaire aanvaarding als hoofdregel, FTV 2012, afl. 6, p. 3-4. Vgl. hierover o.m. J.B. Vegter, Grondslagen der beneficiaire aanvaarding naar Nederlands en Duits recht (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1989, p. 110 e.v. en J.B. Vegter, Erfopvolging, vereffening en zuivere aanvaarding in het nieuwe erfrecht, WPNR (1996) 6229, p. 486-488, alsmede het rapport ‘Erven zonder zorgen’ van het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen, uitgebracht op 4 oktober 2012. De erfgenaam die een gewaagdere keuze wil uitbrengen, kan dan ter griffie zuiver aanvaarden of verwerpen.

    • 5 Criterium

      Zou beneficiaire aanvaarding de hoofdregel zijn, dan komt veel minder gewicht toe aan de vraag welke gedragingen een aanvaarding bewerkstelligen. Naar huidig recht echter blijft deze vraag bijzonder belangrijk. In de erfrechtelijke literatuur bestaan omvangrijke beschouwingen over deze casuïstische materie.5xZie bijv. de inventarisaties in M.J.A. van Mourik e.a. (red.), Handboek erfrecht, Deventer: Kluwer 2011, XII.2.2, het in de vorige noot genoemde rapport, W.D. Kolkman & L.C.A. Verstappen (red.), Handboek boedelafwikkeling 2013/2014, Zutphen: Walburg Pers 2013, par. 6.3.3, alsmede Asser/Perrick 4* 2013/520.
      Het criterium dat de wet hanteert, luidt ‘zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedragen’. De (ook door het hof aangehaalde) parlementaire toelichting brengt naar voren dat het verrichten van daden van beheer niet onder een dergelijke gedraging valt. Het verrichten van beschikkingshandelingen – ‘als heer en meester beschikken’ – daarentegen komt de erfgenaam wel op een zuivere aanvaarding te staan. Vier opmerkingen daarover.
      Van belang is in te zien dat onder beheershandelingen ook beschikkingshandelingen kunnen vallen.6xMvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 588. De bekende definitie van artikel 3:170 lid 2 BW geeft weer dat onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor een normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn. Het uitvoeren van beschikkingshandelingen die tevens zijn aan te merken als beheershandelingen heeft in beginsel geen zuivere aanvaarding tot gevolg. Gelet op de terminologie van artikel 4:192 BW lijkt het mij overigens onjuist te stellen dat een beheershandeling nooit en een beschikkingshandeling altijd een daad van zuivere aanvaarding behelst.7xVgl. ook Perrick in zijn noot onder HR 20 juni 2014, NJ 2014/508.
      Aangezien artikel 4:192 BW een ondubbelzinnige gedraging zonder voorbehoud vereist, acht ik het verrichten van beschikkingshandelingen mét voorbehoud mogelijk zonder dat dit tot een keuze leidt. Erfgenamen kunnen duidelijk kenbaar maken dat zij zich met hun beschikkingshandeling geen zuivere aanvaarding op de hals wensen te halen. De moeilijkheid hierbij schuilt in de vraag hoe en aan wie zij dit kenbaar dienen te maken. Enkel aan degene met wie zij handelen? In dat geval zou een andere belanghebbende die kennisneemt van de beschikkingshandeling sec wellicht tot de conclusie komen dat er zuiver is aanvaard: het voorbehoud is hem niet meegedeeld.
      In aansluiting hierop merk ik op dat de nadruk soms zeer ligt op ‘beschikken’, terwijl een erfgenaam ook zuiver aanvaardt wanneer hij ‘duidelijk aan de schuldeisers der nalatenschap doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap geheel voor zijn rekening neemt’.8xMvA II, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933-934. Ook hier de kwestie van ruchtbaarheid: hoe laat een erfgenaam dit ‘duidelijk blijken’? Kan de erfgenaam nog terugkrabbelen wanneer hij weliswaar een verklaring van zuivere aanvaarding heeft ondertekend, maar deze verklaring het notariskantoor nog niet heeft verlaten? Met andere woorden, dient de verklaring derden te hebben bereikt om haar werking te hebben? Mij lijkt dat dit inderdaad het geval is.
      Bekend zijn de gevallen waarin een notaris verzocht wordt een beneficiaire aanvaarding te regelen, nadat de erfgenaam hem heeft verteld van zijn reeds verrichte beschikkingsdaden (of andere handelingen die in een zuivere aanvaarding resulteren). Mijns inziens behoort een notaris hieraan in de regel niet mee te werken. Het is niettemin mogelijk dat deze erfgenaam zich zelfstandig naar de griffie begeeft en aldaar alsnog een verklaring van beneficiaire aanvaarding aflegt. Strikt genomen heeft deze aanvaarding geen rechtsgevolg, maar in voorkomende gevallen komt niemand daarachter.

    • 6 Procederen ten behoeve van nalatenschap

      Een fraaie illustratie van de onderhavige problematiek vormt de vraag of het zich inlaten met een procedure ten behoeve van de nalatenschap in zuivere aanvaarding resulteert. Onlangs heeft de Hoge Raad zich daarover in algemene termen uitgelaten, daarbij verwijzend naar zijn arrest van 26 april 1968, waarin hij overwoog dat het antwoord op de vraag of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden, afhangt van de omstandigheden van het geval.9xHR 26 april 1968, NJ 1969/322. De Hoge Raad brengt in aansluiting daarop naar voren:10xHR 20 juni 2014, NJ 2014/508.

      ‘Opmerking verdient dat de enkele omstandigheid dat een erfgenaam ten behoeve van de nalatenschap optreedt in een procedure, niet zonder meer meebrengt dat hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt (art. 4:192 lid 2 BW). Dat optreden kan immers ook als een daad van beheer worden uitgelegd. Ook in dit verband hangt het van de omstandigheden af, of door dat optreden de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen.’

      Interessant is het overzicht dat plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense biedt ter nadere invulling van deze rechtsvraag. Zij merkt op dat het niet verschijnen na een dagvaarding in beginsel niet als een daad van zuivere aanvaarding van de nalatenschap wordt gezien, evenmin als het niet aanwenden van een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. Ook geen zuivere aanvaarding levert op het weliswaar verschijnen ter zitting, maar het zich van elk verweer onthouden of het zich refereren aan het oordeel van de rechter.11xVgl. Rb. Alkmaar 29 juni 1972, NJ 1973/518. Zie eveneens Rb. Den Haag 30 juni 1891, W 6049, Rb. Arnhem 5 februari 1903, W 7925 en Rb. Den Haag 13 april 1937, NJ 1938, p. 660. Het instellen van rechtsvorderingen die een erfgenaam toekomen, kan daarentegen in de regel wel als daad van zuivere aanvaarding worden beschouwd. Zoals gezegd, de materie is uit de aard der zaak hoogst casuïstisch.

    • 7 Wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden

      Begin 2014 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden voor het wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden.12xZie hierover J.W.A. Biemans, Reactie op het concept-Wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden, WPNR (2014) 7019, p. 446 e.v. en P. Blokland, W. Burgerhart & W.D. Kolkman, Wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden: schuldeisers de klos met de ‘Wet betos’, WPNR (2014) 7019, p. 455 e.v. Het voorstel heeft als doel de overhaast zuiver aanvaard hebbende erfgenaam uit de brand te helpen. Daartoe is het volgende artikel ontworpen (art. 4:194a BW):

      ‘Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, kan binnen drie maanden na die ontdekking de kantonrechter verzoeken om geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn verplichting deze schuld uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet uit zijn erfdeel kan worden voldaan. De kantonrechter stelt vast of en in hoeverre redelijkerwijs niet van de erfgenaam kan worden gevergd dat hij deze schuld uit zijn overige vermogen voldoet.’

      Ten tijde van het schrijven van deze bijdrage zijn nog geen nadere stappen met dit wetsvoorstel genomen.
      De vraag rijst of artikel 4:194a BW (ontwerp) de dinerende erfgenamen uit onze casus verlichting had geboden. Gesteld dat in hun geval inderdaad sprake is van zuivere aanvaarding, dan kunnen zij de kantonrechter adiëren teneinde deze te laten vaststellen dat de schuld van appellante een onbekende schuld behelst. Dit impliceert dat de erfgenamen de schuld niet kenden en ook niet behoorden te kennen. Met het oog daarop kan van de erven voorafgaand aan hun aanvaarding enig onderzoek worden gevergd.13xVgl. de toelichting bij het ontwerpwetsvoorstel, p. 3-4 (<www.internetconsultatie.nl>, zoek op ‘bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden’). De omstandigheden van het geval bepalen de reikwijdte van deze onderzoeksplicht. Schulden die uit de administratie van de erflater blijken, zullen door de rechter niet kunnen worden aangemerkt als onverwachte schulden. Dit betekent echter niet dat als een schuld niet uit de administratie van de erflater is af te leiden, deze per definitie kan worden aangemerkt als een onverwachte schuld.14xAldus Blokland, Burgerhart & Kolkman 2014, p. 461.
      Ik acht het waarschijnlijk dat de vordering van appellante uit onze casus ergens in de administratie van de erflaatster schuilt, hetgeen een beroep op artikel 4:194a BW (ontwerp) tot mislukken doemt.

    • 8 Conclusie

      Het is mijn indruk dat het hof in de zaak van ‘De Koperen Pan’ een stevig signaal heeft willen afgeven: bezint eer ge begint als erfgenaam. Zolang artikel 4:192 BW niet is gewijzigd, resulteert een gestio pro herede mogelijk in een desastreuze privéaansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap.
      Ik verwacht dat de onderhavige casus een lang leven is beschoren in de erfrechtelijke literatuur. Hij spreekt tot de verbeelding. Naast enkele andere bekende voorbeelden, zoals het meegeven van alle zaken van de nalatenschap aan de vuilnisman,15xHof Amsterdam 9 januari 1964, NJ 1964/355. zal steevast in de galerij der aanvaardingshandelingen prijken het ten sterfdage dineren op kosten van de nalatenschap.

    Noten

    • 1 Zie art. 4:192 lid 1 en 4:184 lid 2 onder a BW.

    • 2 Hof Den Haag 8 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1799.

    • 3 HR 20 juni 2014, NJ 2014/508.

    • 4 Zie W.D. Kolkman, Beneficiaire aanvaarding als hoofdregel, FTV 2012, afl. 6, p. 3-4. Vgl. hierover o.m. J.B. Vegter, Grondslagen der beneficiaire aanvaarding naar Nederlands en Duits recht (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1989, p. 110 e.v. en J.B. Vegter, Erfopvolging, vereffening en zuivere aanvaarding in het nieuwe erfrecht, WPNR (1996) 6229, p. 486-488, alsmede het rapport ‘Erven zonder zorgen’ van het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen, uitgebracht op 4 oktober 2012.

    • 5 Zie bijv. de inventarisaties in M.J.A. van Mourik e.a. (red.), Handboek erfrecht, Deventer: Kluwer 2011, XII.2.2, het in de vorige noot genoemde rapport, W.D. Kolkman & L.C.A. Verstappen (red.), Handboek boedelafwikkeling 2013/2014, Zutphen: Walburg Pers 2013, par. 6.3.3, alsmede Asser/Perrick 4* 2013/520.

    • 6 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 588.

    • 7 Vgl. ook Perrick in zijn noot onder HR 20 juni 2014, NJ 2014/508.

    • 8 MvA II, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933-934.

    • 9 HR 26 april 1968, NJ 1969/322.

    • 10 HR 20 juni 2014, NJ 2014/508.

    • 11 Vgl. Rb. Alkmaar 29 juni 1972, NJ 1973/518. Zie eveneens Rb. Den Haag 30 juni 1891, W 6049, Rb. Arnhem 5 februari 1903, W 7925 en Rb. Den Haag 13 april 1937, NJ 1938, p. 660.

    • 12 Zie hierover J.W.A. Biemans, Reactie op het concept-Wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden, WPNR (2014) 7019, p. 446 e.v. en P. Blokland, W. Burgerhart & W.D. Kolkman, Wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden: schuldeisers de klos met de ‘Wet betos’, WPNR (2014) 7019, p. 455 e.v.

    • 13 Vgl. de toelichting bij het ontwerpwetsvoorstel, p. 3-4 (<www.internetconsultatie.nl>, zoek op ‘bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden’).

    • 14 Aldus Blokland, Burgerhart & Kolkman 2014, p. 461.

    • 15 Hof Amsterdam 9 januari 1964, NJ 1964/355.

Reageer

Tekst