Het nieuwe goud: betalen met data

DOI: 10.5553/MvV/157457672019029006003
Artikel

Het nieuwe goud: betalen met data

Trefwoorden persoonsgegevens, data, ontbinding, consumentenbescherming, toestemming
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. dr. C. Spierings

    Mr. dr. C Spierings is advocaat bij Clifford Chance te Amsterdam en als fellow verbonden aan het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. dr. C. Spierings, 'Het nieuwe goud: betalen met data', MvV 2019, p. 207-214

    Download RIS Download BibTex

    • 1 Inleiding

      Op de Sleep Cycle-app je slaapgrafiek bekijken, een lesje Spaans met Duolingo, een WhatsAppbericht beantwoorden, LinkedIn checken, de route opzoeken op Google Maps – nog vóór lunchtijd gebruikt de gemiddelde moderne (kantoor)mens een scala aan ‘gratis’ online diensten. Gratis tussen aanhalingstekens, want deze diensten zijn natuurlijk niet gratis. Het kost weliswaar geen geld om gebruik te maken van deze platformen, maar dat betekent niet dat gebruikers geen prijs betalen.

      De kop op de voorpagina van Het Financieele Dagblad van 16 maart 2019 vat het als volgt samen: ‘Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed’.1x Het Financieele Dagblad 16 maart 2019, https://fd.nl/weekend/1290777/gratis-wonen-als-je-mee-laat-kijken-in-je-bed. Juristen van de Universiteit Tilburg werken mee aan het project en er wordt een ethische commissie ingesteld. De gemeente Helmond start met een proef waarin gedrag van wijkbewoners wordt onderzocht: hoeveel uren de bewoner slaapt, of hij genoeg beweegt en hoeveel tijd hij doorbrengt op sociale media. Zowel in huis als op straat worden – in opdracht van bedrijven – gegevens verzameld. Hoe meer data de bewoner deelt, hoe hoger de korting die hij op de huur krijgt. ‘Betaling’ voor de woning vindt dus plaats met data.

      Bedrijven als Facebook en Google verdienen geld met advertenties, maar vooral met het doorverkopen van data van hun gebruikers aan derden. Of met ‘targeted advertising’, waardoor de gebruiker advertenties te zien krijgt die zijn afgestemd op zijn persoonlijke gegevens. Het is bekend dat bedrijven dit doen. En een groeiend deel van de gebruikers voelt zich er ongemakkelijk onder. Maar stoppen met het gebruik van de online diensten? Dat doen de meeste gebruikers vooralsnog niet. Ook al stapelen de voorbeelden van negatieve uitwassen van de handel in data zich op: zo deelde datingapp Grindr data met derden over de seksuele voorkeuren en hiv-status van hun gebruikers,2x The Washington Post 3 april 2018, Grindr Says It Will Stop Sharing Users’ HIV Data with Third-Party Firms amid Backlash, www.washingtonpost.com/news/to-your-health/wp/2018/04/03/grindr-says-it-will-stop-sharing-users-hiv-data-with-third-party-firms-amid-backlash. en stuurde Facebook een arts op een geheime missie om ziekenhuizen te bewegen om medische dossiers te delen (natuurlijk met een puur filantropisch doel, namelijk eenzaamheid en zorgbehoefte in kaart brengen, aldus Facebook).3x CNBC 5 april 2018, Facebook Sent a Doctor on a Secret Mission to Ask Hospitals to Share Patient Data, www.cnbc.com/2018/04/05/facebook-building-8-explored-data-sharing-agreement-with-hospitals.html.

      In dit artikel onderzoek ik welke bescherming de doorwerking van het EU-recht biedt aan consumenten bij het ‘betalen met data’. Daarbij ga ik vooral in op de vraag wat er moet gebeuren met de data van gebruikers als zij stoppen met het gebruik van de online dienst, inhoud of platform, waarbij de Europese richtlijn digitale inhoud en digitale diensten van belang is. Vervolgens behandel ik enkele relevante aspecten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ik sluit af met een synthese. Het betalen met data bevindt zich in het spanningsveld tussen het contractenrecht en het privacyrecht: enerzijds wordt door betalen met data privé-informatie van de burger gekapitaliseerd, terwijl privacy anderzijds een grondrecht is dat de autonomie en waardigheid van die burger dient te waarborgen.4x B. Lubomirov, Persoonsgegevens betalen de rekening, WPNR 2018/7181, p. 153. Zie over dit thema ook C. Prins, Je geld of je gegevens, NJB 2016/339. De contractenrechtelijke remedies en de privacybescherming van de AVG sluiten nu niet waterdicht op elkaar aan – en dat zou mijns inziens wel zo moeten zijn.

    • 2 (Europees) contractenrecht: de Richtlijn levering digitale inhoud en digitale diensten

      2.1 Betalen met data onder de Richtlijn

      In september 2017 zijn Kamervragen gesteld over de wenselijkheid van het betalen met data. Minister Kamp antwoordde dat hij dat inderdaad wenselijk vindt, om innovatie en economische groei te stimuleren.5x Aanhangsel van Handelingen II 2016/17, 2669. Hij plaatste daarbij twee kanttekeningen. Ten eerste moet de consument op basis van volledige en begrijpelijke informatie kunnen beslissen of hij op de aangeboden voorwaarden een product of dienst wil aanschaffen. Ten tweede gelden voor het verwerken van persoonsgegevens de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (die inmiddels is vervangen door de AVG).

      De positief ingestoken visie van de Nederlandse overheid is in lijn met die van de Europese wetgever. Op 11 juni 2019 is richtlijn (EU) 2019/770 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten in werking getreden (hierna: de Richtlijn).6x Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten, PbEU 22 mei 2019. Het doel van de Richtlijn is om de (digitale) interne markt te versterken en grensoverschrijdend ondernemerschap te ondersteunen. Volgens de Overwegingen bij de Richtlijn wordt momenteel het groeipotentieel van elektronische handel in de Unie nog niet volledig benut. De Richtlijn beoogt consumenten betere toegang te verschaffen tot digitale inhoud en digitale diensten en het ondernemingen gemakkelijker te maken om digitale inhoud en digitale diensten te leveren, om zo de digitale economie van de Unie en de algehele groei te stimuleren.7x Overweging 1 bij Richtlijn (EU) 2019/771.

      Eveneens op 11 juni 2019 is Richtlijn (EU) 2019/771 in werking getreden, betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen.8x Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019, betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG, PbEU 22 mei 2019. De twee richtlijnen vullen elkaar aan. Waar Richtlijn (EU) 2019/770 voorziet in bepalingen voor overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud of digitale diensten, voorziet deze richtlijn in bepalingen voor overeenkomsten voor de verkoop van roerende zaken.9x Overweging 13 e.v. bij Richtlijn (EU) 2019/771. De EU wil met de twee richtlijnen online aankopen van zowel fysieke goederen als digitale inhoud en diensten stimuleren.10x De twee richtlijnen maken deel uit van het streven van de EU naar een ‘digital single market’. Met de richtlijnen krijgen ook de harmonisatie-initiatieven op het gebied van het kooprecht een nieuwe impuls, na het mislukken van het Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (GEKR). Zie uitgebreid over de richtlijnen en hun Europese inbedding V. Mak, Op weg naar een Europese ‘Digital Single Market’, NJB 2016/397. Omdat Richtlijn (EU) 2019/771 niet relevant is voor het onderwerp van deze bijdrage, laat ik haar verder rusten.

      Betalen met data wordt in de Richtlijn geaccepteerd als een fact of life:

      ‘In de digitale economie heeft informatie over natuurlijke personen voor marktdeelnemers vaak en in toenemende mate een met geld te vergelijken waarde. Digitale inhoud wordt dikwijls niet tegen betaling van een prijs, maar tegen een andere tegenprestatie dan geld geleverd, bijvoorbeeld in ruil voor het verlenen van toegang tot persoons- of andere gegevens.’11x Overweging 13 bij de Richtlijn.

      De Richtlijn ziet op overeenkomsten waarbij een handelaar aan de consument digitale inhoud of een digitale dienst levert of zich daartoe verbindt (art. 3 lid 1). De consument moet in ruil daarvoor een prijs betalen of een andere tegenprestatie dan geld leveren, in de vorm van persoonlijke gegevens of andere data. De Richtlijn heeft slechts betrekking op het materiële contractenrecht. Zij bevat geen IPR-bepalingen, en evenmin regels voor het omgaan met persoonsgegevens. De Richtlijn beoogt rechten te geven aan consumenten waarmee zij makkelijker hun rechten af kunnen dwingen als zij digitale inhoud of een digitale dienst geleverd krijgen die niet aan de overeenkomst beantwoordt. Op de remedies bij niet-nakoming ga ik hierna nader in.

      De Richtlijn definieert in art. 2 ‘digitale inhoud’ en ‘digitale dienst’ als volgt:

      1. ‘Digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd en geleverd;

      2. Digitale dienst:

        1. een dienst die de consument in staat stelt gegevens in digitale vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen; of

        2. een dienst die voorziet in de mogelijkheid van het delen van gegevens of andere interactie met gegevens in digitale vorm die door de consument of door andere gebruikers van die dienst worden geupload of gecreëerd.’

      Een voorbeeld van producten in de eerste categorie digitale diensten zijn apps. De tweede categorie ziet op cloud services (zoals Dropbox) en sociale media.

      Ik bespreek in deze bijdrage niet de gehele Richtlijn. Ik pik er slechts één aspect uit, dat interessant is vanuit het oogpunt van het betalen met data, namelijk de bepaling over de rechten van de consument na ontbinding van de overeenkomst tot levering van digitale inhoud of digitale diensten. Dat is juist voor dit onderwerp van belang, omdat de vraag rijst hoe de ‘betaling met data’ ongedaan kan worden gemaakt als de wederpartij tekortschiet en de consument om die reden de overeenkomst wil beëindigen.

      2.2 Remedies bij niet-nakoming onder de Richtlijn

      Art. 11 van de Richtlijn bepaalt dat de handelaar aansprakelijk is voor elk verzuim om de digitale inhoud of digitale dienst onverwijld te leveren (lid 1) en voor conformiteitsgebreken (lid 2 en 3). De Richtlijn maakt onderscheid tussen remedies bij niet-tijdige (art. 13) en non-conforme nakoming (art. 14). Bij niet-tijdige nakoming kan de consument (doorgaans na aanmaning) de overeenkomst ontbinden. Daar ga ik in paragraaf 2.3 hierna nader op in. Art. 14 van de Richtlijn geeft de consument de mogelijkheid om bij non-conforme levering de digitale inhoud of digitale dienst conform te laten maken, een prijsvermindering te vorderen of onder bepaalde omstandigheden de overeenkomst te ontbinden. De consument heeft geen recht op het kosteloos conform maken van de levering als dat onmogelijk is voor de handelaar of onevenredige kosten met zich zou brengen, gelet op de waarde van de digitale inhoud of de digitale dienst en de omvang van het conformiteitsgebrek.

      Het conform maken van de levering is de primaire remedie onder de Richtlijn. Prijsvermindering en ontbinding zijn pas aan de orde als:

      1. conforme levering niet mogelijk is;

      2. conforme levering niet plaatsvindt;

      3. er ondanks een poging tot conforme levering nog steeds een gebrek is;

      4. het conformiteitsgebrek zo ernstig is dat een onmiddellijke prijsvermindering of ontbinding gerechtvaardigd is; of

      5. uit verklaringen of omstandigheden kan worden afgeleid dat de handelaar niet binnen redelijke termijn of zonder overlast voor de consument de levering conform zal maken.12x Art. 14 lid 4 Richtlijn.

      Wat betreft schadevergoeding bepaalt Overweging 73 bij de Richtlijn dat aansprakelijkheid van de handelaar voor schade van de consument een wezenlijk onderdeel is van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud of digitale diensten. De consument moet daarom het recht hebben schadevergoeding te eisen voor niet-tijdige of non-conforme levering. De schadevergoeding moet de consument zo goed als mogelijk in de positie brengen waarin hij zou hebben verkeerd indien de digitale inhoud of digitale dienst naar behoren was geleverd en conform was geweest. Overwogen wordt dat een dergelijk recht op schadevergoeding al bestaat in alle lidstaten, en dat de Richtlijn geen afbreuk mag doen aan nationale voorschriften inzake de aan consumenten geboden schadevergoeding.

      Voor het onderwerp van deze bijdrage, de gevolgen van het betalen met data, is zoals hiervoor aangegeven vooral de figuur van ontbinding relevant. Immers, na ontbinding eindigt de rechtsverhouding tussen de consument en de handelaar en zal die relatie moeten worden afgewikkeld. Daarbij is een belangrijke vraag wat er moet gebeuren met de gegevens die de consument heeft verstrekt als tegenprestatie voor de digitale inhoud of de digitale dienst. In de volgende paragrafen ga ik uitgebreider in op ontbinding onder de Richtlijn.

      2.3 Ontbinding van een overeenkomst tot levering van digitale inhoud of een digitale dienst

      De handelaar (de partij die de digitale inhoud levert of digitale dienst verricht) moet in beginsel onverwijld leveren (art. 5 Richtlijn). Als de handelaar niet tijdig of niet deugdelijk nakomt, kan de consument op grond van art. 13 (bij niet-tijdige levering) of art. 14 (bij ondeugdelijke levering) van de Richtlijn de overeenkomst ontbinden. Het recht tot ontbinding wordt uitgeoefend door een verklaring aan de handelaar (art. 15 Richtlijn). De Richtlijn beoogt volledige harmonisatie, en consumenten kunnen dus geen beroep doen op art. 6:265 e.v. Burgerlijk Wetboek (BW).

      Voor ontbinding bij niet-tijdige levering op grond van art. 13 van de Richtlijn is als hoofdregel een aanmaning nodig, en de consument mag pas ontbinden indien de handelaar na aanmaning niet alsnog onverwijld of binnen een uitdrukkelijk overeengekomen aanvullende termijn levert (lid 1). De consument hoeft niet aan te manen en is onmiddellijk gerechtigd tot ontbinding als (1) de handelaar heeft verklaard of uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat hij de digitale inhoud of digitale dienst niet zal leveren, of (2) een specifiek leveringstijdstip was overeengekomen dat essentieel was voor de consument, en de handelaar niet tijdig levert.

      Ontbinding vanwege een conformiteitsgebrek op grond van art. 14 van de Richtlijn is, wanneer de digitale inhoud of de digitale dienst is geleverd tegen betaling van een prijs, alleen toegestaan als het gebrek niet gering is, waarbij het aan de handelaar is om te bewijzen dat het gebrek wél gering is (art. 14 lid 6 Richtlijn).13x Na kritiek op de oorspronkelijke maatstaf voor het vaststellen van conformiteit is in de door het Europees Parlement vastgestelde versie opgenomen dat ook objectieve maatstaven een rol spelen bij het bepalen van conformiteit, zie Overweging 45 bij de Richtlijn; vgl. C.M.D.S. Pavillon, Trends en ontwikkelingen in het Europees verbintenissenrecht, WPNR 2018/7199, p. 483.

      Kortom, art. 14 vereist geen aanmaning of ander verzuimvereiste voor ontbinding vanwege een conformiteitsgebrek. Anderzijds ontbreekt in art. 13 de bepaling dat ontbinding alleen toegestaan is bij een niet-gering gebrek. Anders dan de Richtlijn maakt art. 6:265 BW geen onderscheid tussen ontbinding op grond van enerzijds niet-tijdig en anderzijds non-conform presteren. Voor beide soorten tekortkomingen gelden dezelfde voorwaarden voordat tot ontbinding mag worden overgegaan. Er is geen bevoegdheid tot ontbinding als de tekortkoming (van welke aard dan ook) vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding en haar gevolgen niet rechtvaardigt.14x Zie bijv. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810 (Eigen Haard/X). Zie hierover H.N. Schelhaas, Een fundamenteel arrest over een fundamentele vraag: vereist de ontbindingsbevoegdheid van artikel 6:265 BW een fundamentele tekortkoming?, AAe 2019/4. Verzuim is vereist bij zowel niet-tijdige als ondeugdelijke nakoming, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Ik geef de voorkeur aan de eenvoud van de regeling van art. 6:265 BW.

      De regeling van art. 13 van de Richtlijn stemt echter inhoudelijk grotendeels overeen met de verzuimregeling van art. 6:81-83 BW. De regeling in het BW kent echter meer nuanceringen. Volgens art. 6:81 lid 1 BW is een ingebrekestelling in de vorm van een schriftelijke aanmaning vereist voor het intreden van verzuim, waarbij een termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. Indien uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning nutteloos is, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling van aansprakelijkstelling (art. 6:81 lid 2 BW). De variant van ‘verzuim door schriftelijke mededeling van aansprakelijkstelling’ ontbreekt in de Richtlijn. Volgens art. 6:83 BW treedt verzuim bovendien zonder ingebrekestelling in wanneer (a) een fatale termijn verstrijkt, (b) de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding voor wanprestatie en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen, en (c) uit een mededeling van de schuldenaar moet worden afgeleid dat die in de nakoming van de verbintenis tekort zal schieten. De gevallen (a) en (c) komen terug in lid 2 van art. 13 van de Richtlijn. Dat geldt niet voor geval (b), maar dat onderwerp (dus het niet tijdig voldoen aan een verplichting tot het betalen van schadevergoeding) valt buiten het bereik van de Richtlijn.

      Art. 13 kent bovendien niet de uitzondering van art. 6:265 BW, dat verzuim niet vereist is bij blijvende of tijdelijke onmogelijkheid van nakoming, noch de uitzondering van art. 6:81 BW, dat verzuim evenmin vereist is als de vertraging niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Kortom, de Richtlijn stemt voor een groot deel overeen met de verzuimregeling bij ontbinding, maar wijkt ook op een aantal punten af.

      2.4 Verplichtingen na ontbinding

      Art. 16 en 17 van de Richtlijn bevatten de verplichtingen van de handelaar en de consument na ontbinding. Indien de consument in geld heeft betaald voor de digitale inhoud of de digitale dienst, is het eenvoudig: de handelaar betaalt de consument terug, althans het deel van het betaalde dat correspondeert met de periode waarin het geleverde non-conform was (art. 16 lid 1).

      Als de consument echter niet heeft betaald met geld, maar met data, dan ligt de afwikkeling complexer. De Richtlijn onderscheidt tussen persoonsgegevens en andere data dan persoonsgegevens. Onder persoonsgegevens wordt alle informatie verstaan over een geïdentificeerde of (direct of indirect) identificeerbare natuurlijke persoon.15x Art. 4 onder 1 AVG.

      De verhouding tussen de AVG en de Richtlijn brengt mee dat de AVG voorziet in een alomvattend kader voor de bescherming van persoonsgegevens. De Richtlijn doet daar geen afbreuk aan en bij strijdigheid tussen de Richtlijn en de AVG prevaleert de laatste.16x Overweging 37 bij de Richtlijn. In lijn daarmee bepaalt art. 16 lid 2 van de Richtlijn dat de handelaar na ontbinding dient te voldoen aan de verplichtingen uit de AVG, die de verplichtingen van de handelaar ten aanzien van persoonsgegevens regelt. De Richtlijn ziet verder alleen op andere data dan persoonsgegevens (hierna ook: niet-persoonsgegevens). Niet-persoonsgegevens zijn bijvoorbeeld data die betrekking hebben op rechtspersonen, of data die niet zien op een geïdentificeerde persoon en waarmee evenmin (direct of indirect) een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals geanonimiseerde gegevens of meta-data.17x Overweging 26 bij de AVG.

      Ingevolge art. 16 lid 3 van de Richtlijn ziet de handelaar na ontbinding af van het gebruik van de niet-persoonsgegevens die de consument had verstrekt of gecreëerd bij het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst. Op dit uitgangspunt formuleert de Richtlijn vier uitzonderingen:

      1. de niet-persoonsgegevens hebben geen nut buiten de context van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;

      2. de niet-persoonsgegevens houden enkel verband met de activiteit van de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;

      3. de niet-persoonsgegevens zijn door de handelaar met andere gegevens samengevoegd en kunnen niet of alleen met bovenmatige inspanningen worden ontvlochten; of

      4. de niet-persoonsgegevens zijn door de consument en anderen gezamenlijk gegenereerd, en andere consumenten kunnen die inhoud blijven gebruiken.

      Daarnaast heeft de consument er recht op dat de handelaar de niet-persoonsgegevens aan hem beschikbaar stelt die door de consument zijn verstrekt of gecreëerd. Dit recht is een resonantie van het inzagerecht van art. 15 AVG, zoals ik hierna zal toelichten (par. 3). Ook voor dit recht gelden de uitzonderingen onder (a), (b) en (c) hierboven.

      Ik plaats een aantal kanttekeningen bij deze regeling. In de eerste plaats vind ik niet alle vier de uitzonderingen overtuigend. De gevallen onder (c) en (d) kan ik me uit praktische overwegingen voorstellen, omdat die zien op situaties waarin het feitelijk onmogelijk of zeer belastend is voor de handelaar om de gegevens van de betreffende consument te ontvlechten. In die gevallen weegt mijns inziens het belang van de handelaar zwaarder dan het belang dat de consument heeft bij het verwijderen van de gegevens, mede gelet op het feit dat het gaat om niet-persoonsgegevens en de gegevens dus niet kunnen leiden tot identificatie van de consument.

      In de onder (a) en (b) geformuleerde situaties wordt mijns inziens echter te makkelijk heen gestapt over het feit dat de contractuele verhouding tussen de consument en de handelaar is beëindigd als gevolg van niet-nakoming door de handelaar. Waarom zou de handelaar dan toch nog de gegevens van de consument mogen gebruiken? Ik neem bovendien aan dat onder ‘geen nut’ moet worden begrepen dat de gegevens ook geen indirect economisch nut hebben – anders zou de handelaar er alsnog aan kunnen verdienen door ze te verkopen. Het gaat hier weliswaar niet om persoonsgegevens, maar desalniettemin druist deze afwikkeling in tegen het idee dat ontbinding (althans in het Nederlandse recht) als remedie tot gevolg zou moeten hebben dat reeds verrichte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt. Bovendien zou het strijdig zijn met het verbod op ongerechtvaardigde verrijking, dat geldt als algemeen beginsel van Unierecht (maar tot op heden heeft het Hof van Justitie geen directe horizontale werking van dit beginsel erkend).18x M.M.C. van de Moosdijk, Unjust Enrichment in European Union Law (diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2018/168 e.v. Zie specifiek over horizontale verhoudingen nr. 178 e.v.

      Ten tweede zwijgt art. 16 lid 3 van de Richtlijn over de consequenties van ontbinding voor reeds doorverkochte data. Anders dan geld of roerende zaken kunnen gegevens eindeloos worden verspreid en gekopieerd, en kunnen zij, zodra de consument zijn gegevens heeft prijsgegeven, blijven rondzwerven. Art. 16 van de Richtlijn bevat geen expliciet gebod om te stoppen met terbeschikkingstelling van niet-persoonsgegevens aan derden. Daarentegen bevat art. 17 lid 1 van de Richtlijn wel een verbod voor de consument om na ontbinding de digitale inhoud of dienst ter beschikking te stellen aan derden. Of doorverkoop van de gegevens van de consument zal zijn toegestaan, zal afhangen van de uitleg van het begrip ‘gebruik’. De term is niet gedefinieerd in de Richtlijn of de toelichting. Ik zou er voorstander van zijn dat ‘gebruik’ zowel intern gebruik (bijvoorbeeld het inzien, combineren en analyseren van gegevens om diensten aan andere consumenten te verbeteren) als extern gebruik omvat (het doorverkopen van niet-persoonsgegevens). Dit sluit aan bij het begrip ‘verwerking’ in de AVG, waar zowel interne processen onder vallen (zoals het structureren en verzamelen van persoonsgegevens) als externe verspreiding (zoals het doorzenden van persoonsgegevens).

      Een derde kanttekening is dat art. 16 van de Richtlijn slechts ziet op ontbinding en niet op opzegging van de overeenkomst. De Richtlijn betreft echter ook de verrichting van digitale diensten, en het zal dus ook voorkomen dat tussen de consument en de handelaar een duurovereenkomst bestaat, die in bepaalde gevallen tussentijds kan worden opgezegd. Opzegging is een andere figuur dan ontbinding. Een consument kan kiezen voor opzegging in plaats van ontbinding als er geen sprake is van een tekortkoming, maar de consument simpelweg wil stoppen met het gebruik, of als een tekortkoming moeilijk is aan te tonen en om verschillende redenen zal worden gekozen voor ontbinding dan wel voor opzegging. Beide figuren hebben echter gemeen dat zij tot gevolg hebben dat de contractuele relatie tussen de handelaar en de consument eindigt. Het is op basis van de tekst van de Richtlijn niet duidelijk wat er met gegevens moet gebeuren na een eventuele opzegging van de overeenkomst. Een verschil tussen ontbinding en opzegging is dat na opzegging geen verplichting ontstaat tot ongedaanmaking van reeds verrichte prestaties. Het verbod tot nader gebruik van gegevens heeft echter mijns inziens niet het karakter van een ongedaanmakingsverbintenis, maar hangt samen met het einde van de rechtsverhouding: zodra de rechtsverhouding eindigt, om welke reden dan ook, zou ook het gebruiksrecht van gegevens in de toekomst moeten eindigen. Mijns inziens zou art. 16 lid 3 van de Richtlijn daarom analoog moeten worden toegepast na opzegging. Immers, ook wanneer de rechtsverhouding tussen de handelaar en de consument eindigt door opzegging, is de rechtsgrond vervallen voor verder gebruik van de gegevens. De uitzonderingen van art. 16 lid 3 van de Richtlijn kunnen eveneens worden toegepast (waarbij dezelfde kanttekeningen kunnen worden geplaatst als hierboven).

    • 3 Privacyrecht: de AVG

      3.1 Algemeen

      Uit het voorgaande blijkt dat zowel de Europese als de Nederlandse wetgever data ziet als valide en wenselijk betaalmiddel. Ze verwijzen naar de privacyregelgeving voor de normering van het verwerken, verzamelen en bewaren van persoonsgegevens. De bescherming van persoonsgegevens valt buiten de werkingssfeer van de Richtlijn. Op dat terrein is andere regelgeving van kracht: de AVG, ook wel GDPR (General Data Protection Regulation).19x Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. De AVG is in werking getreden op 25 mei 2018.

      Voor de verwerking van persoonsgegevens moet een rechtmatigheidsgrond bestaan. De AVG stelt het geven van toestemming door de betrokkene centraal als rechtvaardiging. Naast toestemming van de betrokkene bevat art. 6 AVG limitatief nog een aantal alternatieve rechtmatigheidsgronden: als het noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is (sub b), om te voldoen aan een wettelijke plicht (sub c), om de vitale belangen van de betrokkene te beschermen (sub d), om een taak van algemeen belang te vervullen (sub e), of voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde (sub f). In de situatie dat consumenten betalen met persoonsgegevens voor digitale inhoud of een digitale dienst, zal de rechtmatigheidsgrond doorgaans het geven van toestemming zijn. De consument (in de context van de AVG aangeduid als de ‘betrokkene’) en de handelaar (in de AVG: de ‘verwerkingsverantwoordelijke’) gaan een privaatrechtelijke rechtsverhouding aan, waarbij de tegenprestatie voor de digitale inhoud of digitale dienst bestaat uit het beschikbaar stellen van persoonsgegevens. De toestemming voor de gegevensverwerking is dus deel van de economische uitruil van prestaties.

      3.2 Toestemming als legitimering van gegevensverwerking

      Toestemming wordt in art. 4 onder 11 AVG gedefinieerd als ‘elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt’. De betrokkene moet toestemming geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor één of meer specifieke doeleinden (art. 6 lid 1 sub a AVG).

      Art. 7 AVG werkt de voorwaarden uit die gelden voor toestemming als rechtmatigheidsgrond:

      1. Bewijslast (lid 1)
        Het ligt op de weg van de verwerkingsverantwoordelijke om aan te tonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens.

      2. Geïnformeerde toestemming (lid 2)
        Om te voldoen aan het vereiste van geïnformeerde toestemming moet de betrokkene ten minste bekend zijn met de identiteit van de verwerkingsverantwoordelijke en de doeleinden van de verwerking van de persoonsgegevens.20x Overweging 42 bij de AVG.
        Daarnaast moet de verwerkingsverantwoordelijke, als de betrokkene toestemming geeft in een schriftelijke verklaring die ook op andere onderwerpen ziet, het verzoek om toestemming doen (1) in een begrijpelijke en makkelijk toegankelijke vorm, (2) in duidelijke en eenvoudige taal, en (3) zodanig gepresenteerd dat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt met de andere aangelegenheden.
        Volgens Overweging 42 bij de AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke waarborgen dat de betrokkene zich ervan bewust is dat hij toestemming geeft en hoever die reikt. De verklaring die de verwerkingsverantwoordelijke opstelt en die de betrokkene moet aanvaarden, moet duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld en mag geen oneerlijke bedingen voor de betrokkene bevatten.21x Art. 5 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

      3. Intrekking (lid 3)
        De betrokkene moet zijn toestemming te allen tijde kunnen intrekken, en dat moet even eenvoudig zijn als het geven ervan. De intrekking heeft geen terugwerkende kracht: de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens voorafgaand aan intrekking wordt niet aangetast.

      4. Vrije toestemming (lid 4)
        Onderdeel van de definitie van toestemming in de AVG is dat deze vrijelijk moet zijn gegeven. Bij de beoordeling van die norm wordt ‘onder meer ten sterkste’ rekening gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst de betrokkene toestemming moet geven voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk is voor de uitvoering van die overeenkomst. Dit artikellid blinkt mijns inziens niet uit in helderheid. De Overwegingen bevatten enige toelichting.
        Volgens Overweging 42 bij de AVG wordt toestemming niet geacht vrijelijk te zijn verleend indien de betrokkene geen echte of vrije keuze heeft of zijn toestemming niet kan weigeren of intrekken zonder nadelige gevolgen.
        Daarnaast volgt uit Overweging 43 bij de AVG dat toestemming geen geldige rechtsgrond is voor de verwerking van persoonsgegevens in een specifiek geval wanneer er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke, met name wanneer de verwerkingsverantwoordelijke een overheidsinstantie is en deze wanverhouding het onwaarschijnlijk maakt dat de toestemming in alle omstandigheden van die specifieke situatie vrijelijk is verleend.
        Bovendien wordt blijkens Overweging 43 bij de AVG de toestemming niet geacht vrijelijk te zijn verleend indien geen afzonderlijke toestemming kan worden gegeven voor verschillende persoonsgegevensverwerkingen, ondanks het feit dat dit in het individuele geval passend zou zijn. Deze laatste zinsnede van Overweging 43 lijkt onder meer te zien op art. 7 lid 4 AVG: toestemming wordt niet geacht vrijelijk te zijn gegeven als de verwerkingsverantwoordelijke de uitvoering van een (dienstverlenings)overeenkomst afhankelijk maakt van toestemming van de betrokkene, ondanks het feit dat dergelijke toestemming niet noodzakelijk is voor die uitvoering.

      5. Ondubbelzinnige toestemming
        Overweging 32 bij de AVG geeft meer inzicht in het vereiste van ondubbelzinnigheid. Toestemming dient te worden gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een mondelinge of schriftelijke verklaring (eventueel met elektronische middelen), waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig met de verwerking van zijn persoonsgegevens instemt. Als voorbeelden worden vermeld het klikken op een vakje bij een bezoek aan een internetwebsite, het selecteren van technische instellingen of een andere verklaring of handeling waaruit duidelijk blijkt dat de betrokkene instemt met de voorgestelde verwerking van zijn persoonsgegevens. Benadrukt wordt dat stilzwijgen, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes of inactiviteit niet als toestemming geldt. De toestemming moet gelden voor alle verwerkingsactiviteiten die hetzelfde doel of dezelfde doeleinden dienen.

      3.3 De weerbarstige praktijk

      De AVG is nu een jaar van toepassing. Veel bedrijven zijn zich bewust van hun verplichtingen en hebben maatregelen genomen door bijvoorbeeld op hun website een privacyverklaring te publiceren. Maar is de consument voldoende beschermd?

      De wetgever legt veel nadruk op toestemming als legitimeringsgrond voor de verwerking van persoonsgegevens. Maar de consument heeft haast en klikt gemakkelijk door. Het belang van handhaving door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dient daarom niet te worden onderschat.

      Met name kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de vraag of de consument doorgaans wel een geïnformeerde en vrije keuze kan maken. Terecht legt de wetgever een deel van de verantwoordelijkheid bij de consument om zichzelf te verdiepen in het gebruik van persoonsgegevens door de websitehouder. Toch zou mijns inziens de toezichthouder er goed aan doen om te controleren in hoeverre een consument dat überhaupt kan nagaan.

      In veel gevallen heeft de consument niet werkelijk een vrije keuze om al dan niet zijn persoonsgegevens te delen. Sommige online diensten zijn geblokkeerd omdat de consument op een cookiewall stuit en alleen de website mag bezoeken als hij of zij de cookies accepteert. Op 7 maart 2019 heeft de AP een bericht gepubliceerd waarin zij stelt dat het gebruik van cookiewalls niet is toegestaan. Websites die bezoekers alleen toegang geven als ze akkoord gaan met het plaatsen van tracking cookies handelen in strijd met de AVG.22x Zie www.autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/nieuws/websites-moeten-toegankelijk-blijven-bij-weigeren-tracking-cookies#subtopic-2077. Ondanks dit bericht leert een kleine steekproef dat onder meer 9292ov.nl, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Financieele Dagblad nog steeds een cookiewall geïnstalleerd hebben. Dat is laakbaar, vooral omdat dit reisgegevens en nieuwsmedia betreft die een publieke functie hebben.

      Toestemming als rechtvaardigingsgrond is mijns inziens dus een imperfect middel om waarborgen aan consumenten te verschaffen.23x Idem: Lubomirov 2018, p. 157. De AVG verschaft wel een aantal middelen aan de betrokkenen die hun positie versterkt.

      Zo introduceert de AVG in art. 15 het recht op inzage. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over en inzage te verkrijgen in de verwerkte persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, en andere informatie, zoals de verwerkingsdoeleinden, de ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt, de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, en de rechten van de betrokkene om een verzoek te doen tot rectificatie of wissing of om een klacht in te dienen bij de AP. Onderzoek door de Volkskrant wees echter uit dat lang niet alle bedrijven voldoen aan de verplichting om inzage te verlenen, dan wel dat zij het de consument zo moeilijk mogelijk maken om zijn rechten uit te oefenen.24x De Volkskrant 10 augustus 2018, Klanten hebben recht op hun persoonlijke gegevens – maar krijgen ze die ook? We testten bekende bedrijven, www.volkskrant.nl/economie/klanten-hebben-recht-op-hun-persoonlijke-gegevens-maar-krijgen-ze-die-ook-we-testten-bekende-bedrijven~b7e6d7c8/.

      Art. 17 AVG geeft betrokkenen bovendien het recht op vergetelheid. De betrokkene kan vragen om zijn gegevens te wissen, bijvoorbeeld nadat hij zijn toestemming heeft ingetrokken voor de gegevensverwerking. De verwerkingsverantwoordelijke is verplicht hieraan gehoor te geven. Inmiddels zijn de persoonsgegevens echter waarschijnlijk doorverkocht aan derden. De verwerkingsverantwoordelijke heeft de verplichting om die derden erop te wijzen dat de betrokkene heeft verzocht om de openbaar gemaakte persoonsgegevens te wissen. Derden zijn op grond van die kennisgeving echter niet verplicht om ook de gegevens te wissen. De verwerkingsverantwoordelijke moet op verzoek van de betrokkene wel informatie verschaffen over de ontvangers van de persoonsgegevens, opdat de betrokkene bij die ontvangers zelf een verzoek tot gegevenswissing kan indienen.

      Mijns inziens is een belangrijke rol weggelegd voor handhaving door de AP. De toezichthouder kan toetsen of een verwerkingsverantwoordelijke zijn organisatie zo heeft ingericht dat de consument daadwerkelijk geïnformeerd, specifiek, ondubbelzinnig en vrijelijk toestemming verleent. Daarnaast kan de AP onder meer toetsen aan de beginselen die zijn neergelegd in art. 5 AVG. De verwerking van persoonsgegevens moet onder meer rechtmatig, behoorlijk en transparant zijn (lid 1 sub a), voor een welbepaald en gerechtvaardigd doel (lid 1 sub b), beperkt tot wat noodzakelijk is (lid 1 sub c), en passend beveiligd (lid 1 sub f). De tijd zal uitwijzen of dit een tandeloze tijger is, of dat de toezichthouder adequaat gaat handhaven. Die heeft daarvoor wel meer bevoegdheden gekregen en kan forse boetes opleggen: tot 4% van de jaaromzet of € 20 miljoen (art. 83 AVG).

      Sinds de invoering van de AVG zijn ruim 11.000 klachten ingediend bij de AP.25x Jaarverslag Autoriteit Persoonsgegevens 2018, p. 4. De AP geeft echter zelf aan dat, hoewel de AP in de afgelopen twee jaar in omvang meer dan verdubbeld is, de toezichthouder een kleine organisatie is, die ‘niet overal tegelijk [kan] zijn’. Op 11 juni 2019 schrijft minister Dekker in een brief aan de Tweede Kamer dat hij het budget van de AP met € 3,4 miljoen verhoogt, vanwege de noodzakelijke groei van de organisatie.26x Brief van minister Dekker aan de Tweede Kamer van 11 juni 2019, p. 3. In 2018 gaf de AP één boete (van € 600.000, aan Uber, vanwege het niet tijdig melden van een datalek dat 57 miljoen Uber-gebruikers raakte).27x Jaarverslag Autoriteit Persoonsgegevens 2018, p. 46. Daarnaast legde de AP een last onder dwangsom op aan het UWV, de Nationale Politie en Theodoor Gilissen Bankiers (inmiddels InsingerGilissen Bankiers). Die laatste partij had geweigerd om een klant inzage in zijn persoonsgegevens te verschaffen.

    • 4 Synthese: de verhouding tussen de Richtlijn en de AVG

      In de inleiding schreef ik dat het fenomeen van betalen met data zich in het spanningsveld tussen het contractenrecht en het privacyrecht bevindt. Het kunnen kapitaliseren van persoonsgegevens door de commerciële gebruikers daarvan wordt beperkt door de privacybewakende regelgeving. De Richtlijn en de AVG vullen elkaar aan. De Richtlijn geeft kaders voor het betalen (met gegevens) voor digitale inhoud en digitale diensten en de AVG draagt zorg voor het beschermen van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens. Volgens Overweging 24 bij de Richtlijn is met de Richtlijn beoogd te waarborgen dat consumenten bij bedrijfsmodellen gebaseerd op betalen met data recht hebben op contractuele remedies. Maar doordat de AVG een alomvattende regeling bevat voor de omgang met persoonsgegevens, gelden niet alle remedies uit de Richtlijn voor alle soorten gegevens. In de Richtlijn wordt waar het de omgang met persoonsgegevens aangaat, doorverwezen naar de bescherming onder de AVG.

      Vanuit het uitgangspunt dat de AVG het primaat heeft, is het begrijpelijk dat de Richtlijn onderscheid maakt tussen persoons- en niet-persoonsgegevens, en alleen een bepaling bevat over wat er met de laatste categorie gegevens moet gebeuren na ontbinding van de overeenkomst tot het leveren van digitale inhoud of een digitale dienst. Het lot van persoonsgegevens wordt dus geheel aan de AVG overgelaten. Tegelijkertijd maakt dat het des te belangrijker dat de AVG een goede regeling bevat voor persoonsgegevens die zijn gedeeld als betaalmiddel.

      De AVG bevat echter geen specifieke bepaling voor wat er moet gebeuren met persoonsgegevens na ontbinding van een overeenkomst tot levering van digitale inhoud of een digitale dienst.

      De AVG geeft de consument/betrokkene een arsenaal aan hulpmiddelen: door het intrekken van toestemming vervalt de rechtmatigheidsgrond voor het verwerken van persoonsgegevens (art. 7 lid 3 AVG). De handelaar/verwerkingsverantwoordelijke is hierna niet langer gerechtigd tot het verwerken van de persoonsgegevens. Met het recht op inzage en gegevenswissing kan een betrokkene/consument (of beter gezegd: een betrokken consument) persoonsgegevens doen wissen. Wat mijns inziens echter ontbreekt, is de schakel dat als de consument een overeenkomst tot levering van digitale inhoud of een digitale dienst ontbindt of opzegt, daarmee ook automatisch de toestemming voor verwerking van persoonsgegevens wordt ingetrokken. Daarmee wordt voorkomen dat juist de persoonsgegevens tussen wal en schip vallen.

    • 5 Ten slotte

      Betalen met data: het stimuleert innovatie, het is goed voor de digitale Europese markt, het is makkelijk voor de consument en het houdt het gebruik van online diensten financieel goedkoper. Daar staat tegenover dat de voorbeelden van negatieve effecten zich opstapelen. Cambridge Analytica kon – naar eigen zeggen – de Amerikaanse presidentsverkiezingen beïnvloeden dankzij de data die zij van Facebook kocht.28x The Independent 21 maart 2018: Cambridge Analytica: Who Are They, and Did They Really Help Trump Win the White House?, www.independent.co.uk/news/uk/home-news/cambridge-analytica-alexander-nix-christopher-wylie-trump-brexit-election-who-data-white-house-a8267591.html. Verzekeren met big data lijkt heel fijn (korting!), totdat blijkt dat mensen er onverzekerbaar door worden.29x Het Financieele Dagblad 19 januari 2018, Verzekeren op maat met big data: financieel voordeel en minder solidariteit, https://fd.nl/werk-en-geld/1236702/verzekeren-op-maat-met-big-data-financieel-voordeel-en-minder-solidariteit. Het social credit rating scheme, dat de Chinese overheid met behulp van onder meer Alibaba en Tencent optuigt en dat tot doel heeft het gedrag van burgers te monitoren en om ‘de betrouwbaren te belonen en de onbetrouwbaren te disciplineren’, voelt verdacht veel als 1984.30x Financial Times 19 januari 2016: China: When Big Data Meets Big Brother, www.ft.com/content/b5b13a5e-b847-11e5-b151-8e15c9a029fb.

      Het bewustzijn over de nadelen van betalen met data groeit, maar is er een weg terug? Gaat het vergetelheidsrecht in de AVG of het ontbindingsrecht in de Richtlijn iets opleveren voor de consument? Ik verwacht dat hier maar een beperkt aantal mensen gebruik van zal maken. Bovendien is het niet eenvoudig om te achterhalen met welke derden je gegevens zijn gedeeld en bij ieder van die derden ook te bewerkstelligen dat de gegevens worden gewist. Het is geen eenvoudig dilemma: there’s no such thing as a free lunch, maar de consument kan er niet altijd voor kiezen om de lunch over te slaan, of om als tegenprestatie een geldsom te betalen. De consument kan zich bewust zijn van zijn internetgebruik, zorgvuldig de privacyverklaringen lezen en zijn Facebookaccount opzeggen, maar veel andere bedrijven en instanties maken evenzeer gebruik van data. En een consument kan er niet altijd voor kiezen om daar niet aan mee te doen.

      Deels is een oplossing wellicht gelegen in de werking van de markt. De populariteit van sociale netwerken komt en gaat. Facebook raakt uit de gratie en een nieuw sociaal netwerk kan zich profileren met een meer gebruikersvriendelijke omgang met persoonsgegevens.

      Wat zijn de mogelijkheden als we toch juridisch iets willen afdwingen? Men zou kunnen denken aan een systeem waarin aanbieders altijd ook de optie moeten bieden dat consumenten kunnen betalen in geld, in ruil waarvoor aanbieders geen data opslaan. Dat is duidelijk niet de kant die de wetgever (zowel de Nederlandse als de EU-wetgever) op wil. Daarnaast zou in regelgeving ten aanzien van gegevensbescherming ‘het geven van toestemming’ als scharnierpunt kunnen worden heroverwogen. Met de recente invoering van de AVG is dat echter geen waarschijnlijke optie. Bovendien vraagt dat veel van de handhavende instanties.

      Wellicht is een deel van de oplossing ook gelegen in het creëren van meer concurrentie. Viktor Mayer-Schönberger, hoogleraar Internet Governance aan de universiteit van Oxford, stelt dat er nu een onevenwichtigheid bestaat tussen de volledige transparantie bij consumenten en het afschermen van data door bedrijven.31x Het Financieele Dagblad 25 januari 2018, Europa moet giganten dwingen data te delen, https://fd.nl/morgen/1238596/europa-moet-giganten-dwingen-data-te-delen. Consumenten krijgen nu nauwelijks iets terug voor de data die ze afgeven, en dus is er geen sprake van evenwichtige, economische transacties. De markt wordt beheerst door enkele monopolisten. Om dat te doorbreken stelt hij voor dat bedrijven hun data voor anderen beschikbaar moeten stellen als hun marktaandeel bijvoorbeeld boven de 10% uit komt. Met die data kunnen bijvoorbeeld start-ups nieuwe diensten en producten ontwikkelen, waardoor er meer concurrentie ontstaat. Zo kan de consument indirect voordeel behalen met het prijsgeven van zijn privacy.

    Noten

Reageer

Tekst