Het pre-insolventieakkoord

DOI: 10.5553/MvV/157457672018016001009
Artikel

Het pre-insolventieakkoord

Bespreking van het proefschrift van mr. N.W.A. Tollenaar

Trefwoorden insolventierecht, akkoord, pre-insolventieakkoord, creditors’ bargain theory, faillissement
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Het pre-insolventieakkoord, de dissertatie van Nicolaes W.A. Tollenaar, verscheen eind 2016.1x N.W.A. Tollenaar, Het pre-insolventieakkoord. Grondslagen en raamwerk (diss. Groningen), Deventer: Wolters Kluwer 2017. De auteur promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar een dwangakkoord dat de mogelijkheid biedt om buiten faillissement schulden te herstructureren op een andere wijze dan op dit moment mogelijk is onder het Nederlandse (faillissements)recht. Het onderwerp van een dwangakkoord buiten faillissement heeft in Nederland en daarbuiten al geruime tijd de aandacht. Dit blijkt ook uit de teksten en thema’s die de auteur in zijn boek behandelt, zoals de akkoordprocedures in de Verenigde Staten (‘Chapter 11’) en het Verenigd Koninkrijk (‘scheme of arrangements’). Ook worden de aanbevelingen van de Europese Commissie op het gebied van herstructureringsmogelijkheden en het wetsvoorstel Wet continuïteit ondernemingen II (WCO II) besproken. Vlak voor de publicatie heeft de Europese Commissie een conceptrichtlijn2x Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van Richtlijn 2012/30/EU. gepubliceerd. En in september 2017 bood het ministerie van Veiligheid en Justitie een nieuw wetsvoorstel ter consultatie aan als vervolg op WCO II, onder de nieuwe naam ‘Wet homologatie onderhands akkoord ter voorkoming van faillissement’ (WHOA).

      Het akkoord dat centraal staat in het boek zou een schuldeiser ook tegen diens wil moeten kunnen binden (‘cram down’), indien er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een dergelijk akkoord kunnen diverse namen worden gegeven, zoals akkoord, dwangakkoord, gerechtelijk dwangakkoord, pre-insolventieakkoord. De schrijver kiest kortheidshalve voor de benaming van ‘akkoord’ of ‘dwangakkoord’; die keuze zal ik volgen in deze bespreking.

      Tollenaars onderzoek richt zich op een akkoord buiten een formele insolventieprocedure, zoals surseance van betaling of faillissement, waarbij alle vermogensverschaffers van een schuldenaar gebonden kunnen worden, ook zonder hun instemming. Zoals de titel van het boek doet vermoeden, gaat het om een akkoord dat wordt aangeboden vanwege serieuze financiële moeilijkheden van de schuldenaar. De schuldenaar kan insolvent zijn, in de zin dat hij niet aan zijn opeisbare verplichtingen kan voldoen, of deze situatie is te verwachten en de schuldenaar verkeert in een pre-insolvente staat. Het boek stelt zich duidelijk twee doelstellingen: het ontwikkelen van een rechtvaardigingsgrondslag en een raamwerk (op hoofdlijnen) van een akkoord.

    • 2 Doel van het proefschrift

      De rechtvaardigingsgrondslag die de auteur voor ogen heeft, vertaalt zich in drie randvoorwaarden waaraan een herstructureringssysteem zou moeten voldoen. Ten eerste is een rechtvaardiging hiervoor alleen te vinden als de schuldenaar zich in staat van insolventie of pre-insolventie bevindt. Als tweede randvoorwaarde stelt de auteur dat een herstructurering enkel aan schuldeisers kan worden opgelegd als een meerderheid van hen daarmee heeft ingestemd, of als de schuldeisers die daar niet mee instemmen de keuze hebben om een bedrag in contanten te ontvangen ter grootte van het bedrag dat zij naar verwachting bij een liquidatie zouden ontvangen. De derde en laatste voorwaarde houdt in dat als de meerderheid van de schuldeisers niet met een andere verdeling heeft ingestemd, de meerwaarde die de herstructurering (de ‘reorganisatiewaarde’) beoogt te bereiken, wordt verdeeld overeenkomstig de rang van de schuldeisers.

      Het raamwerk op hoofdlijnen van een akkoord komt er in het kort op neer dat een akkoord vooral snel, goedkoop en efficiënt moet zijn, de hiervoor beschreven randvoorwaarden in acht moet nemen en voldoende waarborgen moet bevatten om de rechten van de schuldeisers te beschermen. De hoofdlijnen laten zich als volgt omschrijven: het akkoord is een instrument dat het belang dient van de crediteuren en niet als zodanig de continuïteit van de schuldenaar. De schuldenaar, maar ook de schuldeisers moeten een akkoord kunnen aanbieden waarbij de schuldenaar volledig het beheer en de beschikking houdt over zijn goederen (debtor in possession). Een akkoord zou alle mogelijke vermogensverschaffers moeten kunnen binden, met inbegrip van gesecureerde schuldeisers of aandeelhouders. De betrokken schuldeisers of aandeelhouders moeten stemmen om een akkoord wel of niet aan te nemen, en waar de rechten van betrokken schuldeisers of aandeelhouders verschillen, zou het stemmen in verschillende klassen moeten plaatsvinden. Om een akkoord waarmee niet alle klassen schuldeisers hebben ingestemd, algemeen verbindend te verklaren, ook voor de tegenstemmers, zal er homologatie van het akkoord moeten plaatsvinden door een rechterlijke toetsing. Een akkoord dat is aangenomen door (een meerderheid binnen) alle klassen van schuldeisers zou inhoudelijk slechts op verzoek van een tegenstemmende schuldeiser marginaal door de rechter moeten worden getoetst. De rechterlijke beoordeling zou zich in het bijzonder moeten richten op de formele aspecten van de totstandkoming van het akkoord, bijvoorbeeld op de vraag: is de besluitvorming op een deugdelijke manier tot stand gekomen en zijn de relevante partijen bij het akkoord betrokken? Pas wanneer het akkoord niet door (een meerderheid binnen) alle klassen van schuldeisers is aangenomen, zou de rechter, naast de genoemde formele aspecten, het betreffende akkoord inhoudelijk moeten toetsen door te oordelen of het akkoord de tegenstemmende klassen de keuze geeft tussen, ik citeer:

      1. ‘een contant bedrag ter grootte van hun aandeel, overeenkomstig hun rang, in de liquidatiewaarde, of

      2. een uitkering eventueel in een andere vorm dan in contanten met een waarde ter grootte van hun aandeel, overeenkomstig hun rang, in de reorganisatiewaarde.’

      Om de beoogde snelheid te bewerkstelligen en deal certainty te bereiken zou de rechterlijke inmenging tot een minimum beperkt moeten worden, en zou er geen hoger beroep open moeten staan tegen de homologatiebeslissing.

    • 3 Grondslagen

      Tollenaar brengt de lezer naar deze conclusies door in het eerste hoofdstuk af te bakenen waar zijn onderzoek op zal zien. Gezien de randvoorwaarde dat er enkel een rechtvaardigingsgrond voor een herstructureringssysteem kan zijn indien de schuldenaar insolvent is of wanneer dat te verwachten is, begint de auteur met een onderzoek naar de rechtvaardigingsgrond en het doel van het faillissementsrecht in het algemeen. Hiervoor heeft de schrijver in de eerste plaats gekeken naar de creditors’ bargain theory van de Amerikaanse rechtswetenschappers Thomas Jackson en Douglas Baird. Zij gaan ervan uit dat het inruilen van individuele rechten van schuldeisers bij het intreden van een faillissement tegen collectieve verhaalsacties rechtvaardig is, indien de schuldeisers als groep erop vooruitgaan. Alle personen zouden met een dergelijk systeem instemmen vanuit de hypothetische situatie dat geen partij haar eigen positie kent. Vanuit deze ex ante-positie zou er een consensus worden bereikt over de wijziging van individuele in collectieve rechten, die volgen op een faillissement van een schuldenaar. De creditors’ bargain theory gaat uit van verhaalsrechten die resulteren in verkoop tegen betaling in contanten. Deze betaling in contanten beschouwt Tollenaar als een fundamenteel recht van schuldeisers. Bij een herstructurering wordt doorgaans geen verkoop tegen contanten voorgesteld, maar wordt de beschikbare waarde van de schuldenaar in andere vormen verdeeld over de schuldeisers. Er wordt daarom ook wel gesproken van een verkoop aan de schuldeisers. De creditors’ bargain theory moet daarom volgens de schrijver verder worden aangescherpt waar het de rechtvaardiging van een herstructureringssysteem zoals een dwangakkoord betreft, omdat het niet altijd eenvoudig is te bepalen of de gezamenlijke schuldeisers erop vooruitgaan bij een herstructurering ten opzichte van een faillissement en de daaropvolgende liquidatie tegen betaling in contanten. De auteur stelt het volgende voor:

      ‘Deze verfijning houdt in essentie in dat, wil voor een herstructureringssysteem een voldoende rechtvaardigingsgrond bestaan, alle deelgroepen moeten kunnen worden geacht met het herstructureringssysteem erop vooruit te gaan ten opzichte van faillissement en er op voorhand geen deelgroep moet zijn aan te wijzen die er met het herstructureringssysteem wezenlijk op achteruit kan gaan.’

      Het volgende hoofdstuk is gewijd aan de rechtvaardigingsgrondslag en het doel van een akkoord. De schrijver noemt hier de eerdergenoemde randvoorwaarden voor een herstructureringssysteem dat inbreuk maakt op bestaande rechten van schuldeisers. Ook stelt de schrijver hier de vraag waarom een schuldeiser zou kiezen voor een herstructurering in plaats van liquidatie. De reden voor deze keuze ziet de schrijver in het verlangen de prijsdrukkende effecten van liquidatie te voorkomen door genoegen te nemen met andere vormen van uitkering dan contanten om op de langere termijn een grotere waarde terug te zien. De contouren van het raamwerk van het akkoord beginnen in dit hoofdstuk duidelijker vormen aan te nemen.

    • 4 Besluitvorming en waardering

      Hierna wordt aandacht besteed aan de besluitvorming bij een akkoord. Welke onderdelen lenen zich voor democratische besluitvorming door de betrokken schuldeisers en welke onderdelen voor een rechterlijke beslissing? De vaststelling van de posities van schuldeisers en de waardering van de (goederen van de) schuldenaar lenen zich volgens de schrijver niet goed voor democratische besluitvorming en zouden door de rechter moeten geschieden. De schuldeisers wier rechten door een akkoord worden gewijzigd en die in the money zijn, zouden tot een herstructurering kunnen worden gedwongen indien de schuldeisers hiertoe bij meerderheid hebben besloten. Een akkoord zou daarom juist wel aan schuldeisers moeten worden voorgelegd. Daarbij zou er wel op moeten worden toegezien dat schuldeisers die hoe dan ook out of the money zijn geen negatieve invloed kunnen uitoefenen, en de rechter zou hun rechten moeten kunnen ontnemen om het proces met partijen die daar geen gerechtvaardigd belang bij hebben niet te bemoeilijken. Zo kunnen hold-out posities zo veel mogelijk worden voorkomen.

      Herstructureren is onlosmakelijk verbonden met waarderen. De schrijver benadrukt het belang hiervan en de moeilijkheden die daaraan kleven. Bij een liquidatie, een verkoop aan een derde, geschiedt de waardering door de markt. De biedingen bepalen de waarde. Bij een herstructurering, waar geen verkoop aan een derde plaatsvindt, maar een verdeling van waarde aan de schuldeisers, is een waardering essentieel om de belangen van de schuldeisers te bepalen en te concluderen wie in the money en out of the money is. De verschillende waarderingsstandaarden, -methoden, -data en -grondslagen komen aan de orde. Belangrijke begrippen zoals liquidatiewaarde, reorganisatiewaarde en fair market value worden eveneens behandeld. Keer op keer wijst de schrijver erop hoe lastig de vraagstukken met betrekking tot waardering kunnen zijn en hoe dat in andere landen tot uitvoerige procedures heeft geleid.

    • 5 Rechtsvergelijking Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk

      De auteur vervolgt met een beschrijving van de twee bekendste vormen van akkoorden buiten faillissement, te weten Chapter 11 uit de Verenigde Staten en scheme of arrangements uit het Verenigd Koninkrijk. De algemene kenmerken van deze twee akkoordprocedures worden besproken met inbegrip van de voor- en nadelen, evenals de verschillende initiatieven tot hervorming. Het was de leesbaarheid van deze twee hoofdstukken wellicht ten goede gekomen als de algemene kenmerken van de twee akkoordprocedures op eenzelfde wijze waren beschreven, waardoor ook de lezer met minder kennis van zaken de hoofdlijnen daarvan beter voor ogen krijgt. Dat neemt niet weg dat beide hoofdstukken ook in hun huidige vorm alleszins behulpzaam zijn om zowel de hoofdlijnen van het akkoord, dat de schrijver in de volgende hoofdstukken zal schetsen, als de behandeling van de aanbevelingen van de Europese Commissie en WCO II beter te begrijpen.

    • 6 Raamwerk op hoofdlijnen

      Hoofdstuk 8 biedt het genoemde raamwerk van het akkoord, zoals hiervoor uiteengezet. Snelheid en efficiëntie acht Tollenaar van het grootste belang. Daarnaast gaat de schrijver in op een aantal flankerende bepalingen die de kans op een succesvol akkoord moeten vergroten. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om individuele verhaalsacties en faillissementsaanvragen op te schorten. Een algemeen moratorium dat van rechtswege intreedt, gaat Tollenaar te ver, maar voorzieningen op verzoek van degene die het akkoord aanbiedt, zouden mogelijk moeten zijn. Ook pleit de schrijver voor maatregelen ter beperking van de mogelijkheden voor de wederpartij van de schuldenaar om verplichtingen onder bestaande overeenkomsten te wijzigen, op te schorten of te beëindigen als gevolg van het akkoord, zonder dat daar een redelijke grond voor bestaat. Hiermee wordt gedoeld op zogenaamde ipso facto- of change of control-bepalingen, die in werking kunnen treden door het aanbieden van een akkoord of de uitwerking daarvan.

    • 7 Bespreking wetsvoorstellen

      Hierna vervolgt de schrijver zijn boek met een bespreking van de aanbevelingen van de Europese Commissie uit 2014.3x Europese Commissie, Aanbevelingen inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie, 12 maart 2014, COM/2014/1500 final. Tollenaar beoordeelt de aanbevelingen door deze stapsgewijs te behandelen en waar nuttig te vergelijken met onder andere de al behandelde akkoordprocedures uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en het door hemzelf ontwikkelde raamwerk in hoofdlijnen van een akkoord. Als belangrijkste omissies noemt Tollenaar: aanbevelingen op het gebied van de aandeelhouder, de behandeling van ipso facto- en change of control-bepalingen en (deugdelijke) criteria voor een cram down ten opzichte van tegenstemmende schuldeisers. De recentere conceptrichtlijn zal de schrijver wellicht positiever stemmen, nu die richtlijn wél aandacht aan deze onderwerpen besteedt, al blijft er nog voldoende ruimte voor verbetering, zoals blijkt uit zijn bespreking van de conceptrichtlijn in Insolvency Intelligence.4x N.W.A. Tollenaar, The European Commission’s Proposal for a Directive on Preventive Restructuring Proceedings, Insolvency Intelligence (30) 2017, afl. 5, p. 65-81.

      Het boek besluit met een beoordeling van het wetsvoorstel WCO II op hoofdlijnen. Op diplomatieke wijze benoemt de schrijver de positieve punten en de verbeterpunten van WCO II. Deze verbeterpunten zijn uiteraard geheel in overeenstemming met het door de schrijver ontwikkelde raamwerk op hoofdlijnen en hoeven hier niet te worden herhaald. Hier nog niet eerder genoemde suggesties zijn de mogelijkheid geschilpunten vroegtijdig bindend te laten beslechten door de rechter-commissaris of de rechtbank en een ‘piepsysteem’ voor akkoorden die door alle klassen van schuldeisers zijn aangenomen. Een dergelijk akkoord zou zonder nadere handeling van rechtswege algemeen verbindend moeten worden, tenzij een belanghebbende binnen een korte termijn om een rechterlijke beslissing vraagt. Ook zou iedere belanghebbende zijn bezwaren tegen een akkoord zo snel mogelijk bij de aanbieder van het akkoord kenbaar moeten maken, wil hij die bezwaren bij de rechtbank opvoeren als grond om homologatie van het akkoord te weigeren. De schrijver stelt verder voor dat er een gespecialiseerde insolventierechtbank wordt ingesteld, of dat bij gebreke daaraan enkel de Ondernemingskamer bevoegd is om over een akkoord te beslissen. Dit stelt de schrijver voor met het oog op de complexe waarderingsvraagstukken waarover de rechter zich in het kader van een akkoord zal moeten buigen.

    • 8 Tot slot

      De schrijver heeft zich met het proefschrift twee doelen gesteld: het ontwikkelen van een rechtvaardigingsgrondslag en een raamwerk op hoofdlijnen van een akkoord. Vooral in het ontwikkelen van de rechtvaardigingsgrondslag is de schrijver goed geslaagd. De beschrijving van de creditors’ bargain theory, aangevuld met andere theorieën en begrippen, is boeiend om te lezen en brengt de lezer langs een logische weg naar de formulering van de randvoorwaarden van een herstructureringssysteem. Ook het ontwikkelen van het raamwerk op hoofdlijnen van een akkoord is geslaagd: de auteur stelt duidelijk aan welke voorwaarden zo’n akkoord volgens hem moet voldoen om als een succesvol instrument voor schuldeisers te fungeren.

      Het is voor de lezer wellicht jammer dat Tollenaar niet ook zijn visie op WHOA heeft kunnen meenemen in zijn proefschrift, maar in het voorwoord staat te lezen dat ook een verantwoordelijke persoon bij het ministerie van Justitie en Veiligheid het manuscript heeft gelezen en van commentaar voorzien, zodat het goed denkbaar is dat de schrijver langs deze weg al invloed heeft kunnen uitoefenen op het wetsvoorstel WHOA. In algemene zin is het boek een mooi werk, dat een waardevolle bijdrage kan leveren aan het debat dat op dit moment in Nederland en Europa wordt gevoerd over de wijze waarop een pre-insolventieakkoord het beste kan worden vormgegeven.

    Noten

    • 1 N.W.A. Tollenaar, Het pre-insolventieakkoord. Grondslagen en raamwerk (diss. Groningen), Deventer: Wolters Kluwer 2017.

    • 2 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van Richtlijn 2012/30/EU.

    • 3 Europese Commissie, Aanbevelingen inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie, 12 maart 2014, COM/2014/1500 final.

    • 4 N.W.A. Tollenaar, The European Commission’s Proposal for a Directive on Preventive Restructuring Proceedings, Insolvency Intelligence (30) 2017, afl. 5, p. 65-81.

Reageer

Tekst