Two wrongs do not make a right. Daarom is het des te interessanter om te bezien hoe het privaatrecht omgaat met ongewenst gedrag, het onderwerp van dit themanummer van het Maandblad voor Vermogensrecht. Kent het privaatrecht voldoende instrumenten om ongewenst gedrag tegen te gaan, of zijn er leemten?
Tjong Tjin Tai bijt het spits af met een breder perspectief op ongewenst gedrag, waarbij hij het onderwerp benadert vanuit een quasifilosofisch perspectief, en daarbij onder meer onderscheid maakt tussen enerzijds slecht gedrag als mislukt gedrag en anderzijds kwaad gedrag als het moedwillig niet naleven van regels.
Keirse en Paijmans belichten vervolgens het aloude adagium in pari delicto – de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet – en de vraag welke invloed het adagium heeft op de vordering tot schadevergoeding bij min of meer gelijkelijk onbetamelijk gedrag van dader en benadeelde.
Blijvend in de context van het aansprakelijkheidsrecht onderzoekt Schreuder of, en zo ja in hoeverre, ongewenst gedrag anderszins van invloed is op het recht op schadevergoeding van de benadeelde, daarbij aandacht bestedend aan ongewenst gedrag van zowel dader als benadeelde. Zij loopt daarvoor de artikelen uit afdeling 6.1.10 van het Burgerlijk Wetboek langs.
Van Kogelenberg onderzoekt aan de hand van onder meer bewuste overboekingen in de luchtvaartsector en onbevoegde onderverhuur hoe het contractenrecht met ongewenst gedrag omgaat. Hij constateert dat uitgangspunt moet zijn dat overeenkomsten worden nagekomen, en dat het contractuele remedierecht dat uitgangspunt ook zo veel mogelijk moeten stimuleren; ‘gratis’ wanpresteren moet niet te makkelijk zijn. Tegelijkertijd benoemt hij, onder verwijzing naar een recent arrest van de Hoge Raad, dat een schuldeiser ook niet te makkelijk voordeel moet kunnen trekken uit zijn ‘slachtofferpositie’.
Het verzekeringsrecht kent daarentegen een eigen regime. Aangezien ongewenst gedrag door de twee partijen die een verzekeringsovereenkomst sluiten waarop vervolgens een beroep wordt gedaan, volledig anders kan worden ervaren, worden hieraan twee artikelen gewijd. Banis en De Haan belichten ongewenst gedrag in het verzekeringsrecht vanuit het perspectief van de verzekeraar; Backx en Koert doen dit vanuit de positie van de verzekeringnemer.
Van Emden richt zich vervolgens op mogelijk ongewenst gedrag van curatoren jegens de schuldeiser aan wie vorderingen zijn verpand. Zij onderzoekt in haar bijdrage wanneer de curator persoonlijk aansprakelijk kan zijn jegens deze schuldeiser.
Merkens en Van den Berg maken ten slotte een uitstapje naar de financiële sector, waarin een eed (en tuchtrecht) is ingevoerd om aldaar een cultuurverandering te bereiken. Zij betwijfelen of deze eed hiervoor een adequaat instrument is en geven een model als stimulans voor een duurzaam effectieve eed.
De redactie hoopt met deze uiteenlopende en prikkelende artikelen een bijdrage te leveren aan de bewustwording van en discussie over (on)gewenst gedrag in het privaatrecht.