De franchisenemersvereniging en de binding van franchisenemers

DOI: 10.5553/Contr/156608932019021001004
Impressies

De franchisenemersvereniging en de binding van franchisenemers

Trefwoorden franchiseovereenkomst, franchisenemer, franchisenemersvereniging, eenzijdige wijziging, collectieve actie
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      Is een franchisenemer gebonden aan afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt?
      In het kader van een mogelijke wettelijke regeling omtrent franchising in het Burgerlijk Wetboek (BW), in navolging van de uitgangspunt in het regeerakkoord, heeft de staatssecretaris een aantal deelgebieden genoemd waarop de focus ligt ter bescherming van de positie van de franchisenemer(s) jegens de franchisegever. Een van die deelgebieden betreft het overleg tussen de franchisegever en (het collectief van) franchisenemers.1x Zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 23 mei 2018, met kenmerk DGBI-O / 17198897. Op 12 december 2018 is een tweede conceptwetsvoorstel gepubliceerd.2x Zie www.internetconsultatie.nl/wet_franchise. In artikel 7:919 lid 4 sub a BW van het concept is bepaald dat de franchisegever bij wijzigingen van de franchiseovereenkomst, die aanzienlijke gevolgen hebben of kunnen hebben voor de exploitatie van de franchiseformule door de franchisenemer, voorafgaande instemming vergt van een twee derde meerderheid van het vertegenwoordigd orgaan van de franchisenemers, indien een dergelijk orgaan aanwezig is.
      In veel franchiseovereenkomsten is bepaald dat een franchisenemer verplicht lid is van de franchisenemersvereniging. Ook kan bepaald zijn dat de franchisenemer gehouden is aan de afspraken die de franchisegever met de franchisenemersvereniging maakt. Dit kan de positie van de franchisenemers onder omstandigheden versterken, maar soms wordt een franchisenemersvereniging door de franchisegever juist als sturingsmechanisme gebruikt om de formule te herijken of om aanvullende afspraken te maken.
      In deze bijdrage zal nader bezien worden wanneer een franchisenemer door tussenkomst van de franchisenemersvereniging al dan niet gehouden is aan de afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt, in het spanningsveld tussen de franchisegever, de individuele franchisenemer en het collectief van franchisenemers.

    • 2. De franchisenemersvereniging

      Bij sommige franchiseverhoudingen is er sprake van een ongelijke situatie tussen de franchisegever enerzijds en de franchisenemers anderzijds.3x Zie bijv. aldus bepaald in Rb. Den Haag 5 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1474, r.o. 4.1 (Olympia); CRvB 26 februari 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AA8795; Rb. Oost-Brabant 6 januari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:15, r.o. 7.49 (Jumbo). Samen zouden de individuele franchisenemers zich kunnen verenigen om afbreuk te doen aan de onevenwichtige machtsverhouding. Een vereniging is een rechtspersoon en kan bij notariële akte worden opgericht.4x Art. 2:26 lid 2 BW. Een vereniging hoeft overigens niet bij notariële akte te worden opgericht. Weliswaar is een dergelijke ‘informele vereniging’ ook een rechtspersoon, maar de bescherming van bijvoorbeeld de bestuurders is dan marginaal. In franchiseverhouding wordt een informele vereniging soms ook wel ‘franchiseraad’ genoemd. In deze bijdrage zal ik mij concentreren op de (formele) franchisenemersvereniging. In ieder geval kunnen franchisegevers het verenigen van franchisenemers niet verbieden. In de Grondwet5x Art. 8 Grondwet. en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM)6x Art. 11 EVRM. staat namelijk de vrijheid van vereniging gewaarborgd. Een bepaling in een franchiseovereenkomst die de vereniging door franchisenemers verbiedt, is nietig of vernietigbaar.7x Art. 3:40 BW. Wel kunnen franchisegevers besluiten om niet met een franchisenemersvereniging in gesprek te gaan, tenzij uiteraard anders overeengekomen.
      De franchisenemersvereniging kan ook door de franchisegever juist bewilligd zijn. De franchisenemersvereniging kan namelijk efficiënt en effectief als centraal sturingsmechanisme fungeren, en kan bovendien de uniformiteit van de franchiseformule (op die manier) bevorderen.
      Wil de franchisenemersvereniging kunnen functioneren, dan zal zij bevoegd moeten zijn om op de aangewezen manier te kunnen handelen, hetgeen hierna aan de orde komt.

    • 3. De bevoegdheid tot binding door een derde in de franchiseovereenkomst

      De franchisegever kan in de franchiseovereenkomst de binding van de individuele franchisenemer aan handelingen van de franchisenemersvereniging hebben voorgeschreven. De franchiseovereenkomst kan een beding bevatten op grond waarvan de franchisenemer aan de franchisenemersvereniging een volmacht verleent om zich te binden aan afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt.8x Art. 3:60 lid 1 BW. Veelal zal dit een standaardbeding zijn dat als algemene voorwaarde te kwalificeren is.9x Zie bijv. Rb. Almelo 15 september 2006, ECLI:NL:RBALM:2006:AY8624, r.o. 4.8. en verder over bedingen in franchiseovereenkomsten als algemene voorwaarden: A.W. Dolphijn, Franchiseovereenkomst als algemene voorwaarden, waaronder het boetebeding, F&R 2018/7. Bij de invoering van de regeling over algemene voorwaarden is zelfs overwogen dat bijvoorbeeld bij franchisingovereenkomsten de franchisenemer in een afhankelijke positie tegenover de franchisegever zou kunnen geraken, hetgeen leidt tot voor de franchisenemer ongunstige, wellicht onredelijk bezwarende, bedingen in de franchiseovereenkomst die gezien kunnen worden als algemene voorwaarden.10x Tweede Kamer, zitting 1981, 16983, 1-3, p. 40. Een reflexwerking van de regeling van de zwarte en grijze lijst bestaat evenwel in beginsel niet,11x Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1180, r.o. 2.27. maar wordt daarentegen in de literatuur breed erkend.12x J.H.M. Spanjaard, Reflecteren op de reflexwerking, ORP 2017, p. 101.
      Als de franchisenemer, door een beding in de franchiseovereenkomst, een volmacht verleent aan de franchisenemersvereniging om zich te laten vertegenwoordigen jegens de franchisegever, dan is van belang wat de volmacht inhoudt. Er zijn verschillende soorten volmachten te onderscheiden. Onder een algemene volmacht wordt verstaan de volmacht die alle zaken van de volmachtgever en alle rechtshandelingen omvat, met uitzondering van hetgeen ondubbelzinnig is uitgesloten.
      Een algemene volmacht strekt zich derhalve slechts uit tot daden van beschikking indien schriftelijk en ondubbelzinnig is bepaald dat zij zich ook tot die daden uitstrekt.13x Art. 3:62 lid 1 en 2 BW. Die ondubbelzinnige strekking hoeft echter niet met zoveel woorden uit de volmacht te blijken, zolang de volmacht op dit punt duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is.14x HR 24 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2261 (Citco Bank Antilles NV/Gomez). Als de volmacht voor een bepaald doel is verleend, dan strekt de volmacht zich uit tot alle voor dat doel dienstige daden van beheer en beschikking.15x Art. 3:62 lid 2 BW. Ook dan geldt dat de doelvolmacht voldoende concreet omschreven dient zijn.16x Rb. Limburg 6 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5730, r.o. 2.10.
      Van groot belang is of de franchisenemersvereniging door de franchisenemer gevolmachtigd is om beheers- en/of beschikkingshandelingen namens de franchisenemer jegens de franchisegever te verrichten. Wanneer is de franchisenemersvereniging namens de franchisenemer gemachtigd om akkoord te gaan met bijvoorbeeld de marketingbijdrage? Zo zouden besluiten over openingstijden voor franchisenemers die winkelier zijn als beschikkingshandelingen gekwalificeerd kunnen worden, indachtig het conceptwetsvoorstel Wet keuzevrijheid openingstijden winkeliers.17x Het conceptwetsvoorstel beoogt te voorkomen dat een ander dan de winkelier, zoals de franchisenemersvereniging (of franchisegever), zonder uitdrukkelijke instemming van de winkelier besluit over de openingstijden. Zie www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden.
      Het onderscheid tussen beheers- en beschikkingshandelingen is niet eenduidig.18x Zie voor beantwoording van deze vraag, waar opgemerkt wordt dat de begrippen geen zuivere tegenstelling vormen, ook nader P-G. De Vries Lentsch-Kostense 15 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW9243, r.o. 23. Beschikkingshandelingen zien veel meer op het bezwaren c.q. verzwaren van een goed, zoals het franchiserecht, waaronder het instemmen met een verhoging van de fee, of het anderszins wijzigen van financiële verplichtingen van franchisenemers.19x Vgl. art. 3:170 lid 1 BW.
      Onder beheershandelingen vallen handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, alsmede alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van verschuldigde prestaties.20x Vgl. art. 3:170 lid 2 BW. Hieronder zouden derhalve het voeren van overleg met de franchisegever en het verstrekken van adviezen aan de franchisegever kunnen worden gekwalificeerd.
      De duiding van beheers- en beschikkingshandelingen blijkt ook in de praktijk niet gemakkelijk. Zo kan in discussie zijn wat bedoeld wordt met de overeengekomen bevoegdheid van de franchisenemersvereniging om namens de franchisenemers ‘bindende afspraken’ te maken en of die bevoegdheid mede omvat de goedkeuring van herijkte normenkaders.21x Rb. Noord-Nederland 16 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9360, r.o. 4.23, 4.32 en 4.33 (Albert Heijn). Mij lijkt de enkele bepaling met de strekking dat de volmacht verleend wordt teneinde bindende beslissingen te maken ter bevordering van de continuïteit en uniformiteit van de formule, onvoldoende om daar ook beschikkingshandelingen onder te scharen. Voor de franchisenemer is bij het verstrekken immers niet of onvoldoende duidelijk dat de bevoegdheid tot het instemmen met bijvoorbeeld een fee-verhoging uit handen gegeven wordt. Als de franchisenemersvereniging handelingen namens de franchisenemer verricht waartoe de franchisenemer geen volmacht verleend heeft, dan is de franchisenemer ook niet aan het handelen van de franchisenemersvereniging gebonden, behoudens bekrachtiging.22x H.N. Schelhaas, Een vierluik over onbevoegde vertegenwoordiging, AA 2017/508. Een volmacht kan overigens in beginsel steeds herroepen of opgezegd worden.23x Art. 3:72 sub c en d BW. Voor zover de volmacht strekt tot het verrichten van een rechtshandeling in het belang van de gevolmachtigde of van een derde, kan zij onherroepelijk worden verleend.24x Art. 3:74 lid 1 BW. Veelal bepalen franchiseovereenkomsten echter dat de franchisenemer een onherroepelijke volmacht aan de franchisenemersvereniging verleent.
      De franchisenemer kan tóch worden gebonden als de franchisegever niet wist dat de franchisenemersvereniging geen (toereikende) volmacht bezat en bovendien mocht vertrouwen op een toereikende volmacht.25x Art. 3:61 lid 2 BW en de verdere uitwerking van het leerstuk door Schelhaas 2017. Ook kan de gerechtvaardigde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid worden afgeleid naar verkeersopvatting, maar dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de franchisegever gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de franchisenemer.26x HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356, r.o. 3.2.2. Dit opgewekte vertrouwen kan bijvoorbeeld ontstaan als een lid van een franchisevereniging niet expliciet instemt met een verhoging van de franchise-fee door de franchisegever met instemming van de franchisenemersvereniging, maar de franchisenemer nimmer klaagt over de verhoogde fee. De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan immers ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling.27x HR 24 april 2015, ECLI: NL: HR: 2015:1119, r.o. 3.4.2. Deze omstandigheden kunnen bij elkaar genomen jegens de franchisegever gedragingen zijn die onverenigbaar zijn met het na lange tijd alsnog ageren tegen de vermeende te veel betaalde fee.28x Rb. Noord-Nederland 24 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4160, r.o. 9.3.3 (Time Out).

    • 4. De bevoegdheid van de franchisenemersvereniging tot aanvaarding van het derdenbeding

      In de franchiseovereenkomst kan weliswaar bedongen zijn dat de franchisenemer lid is van de franchisenemersvereniging en een (onherroepelijk) volmacht verleent om zich in bepaalde gevallen te laten vertegenwoordigen door de franchisenemersvereniging jegens de franchisegever, maar de vraag is of de franchisenemersvereniging wel bevoegd is zich als volmachthebber van haar lid te gedragen.
      De aanwijzing in de franchiseovereenkomst tot binding aan de franchisenemersvereniging is een derdenbeding en daarmee zal de franchisenemersvereniging altijd zelf ook contractspartij zijn.29x Art. 6:253 BW. Het aanvaarden van dat derdenbeding dient binnen het statutaire doel van de franchisenemersvereniging te vallen.30x Art. 2:7 BW. Daarnaast moet uit de statuten duidelijk blijken dat de leden rechtstreeks door de franchisenemersvereniging gebonden kunnen worden en wat de reikwijdte van die bevoegdheid van de franchisenemersvereniging is.31x Art, 2:46 BW.
      Een vereniging kan, voor zover uit de statuten niet het tegendeel voortvloeit, ten behoeve van de leden jegens derden rechten bedingen. Ten aanzien van verplichtingen voor de leden jegens derden geldt dat de vereniging die pas kan aangaan voor zover de statuten dat uitdrukkelijk bepalen.32x Art. 2:46 BW en art. 2:52 BW. Dit lijkt aan te sluiten bij de beheers- en beschikkingshandelingen bij volmacht. Het toekennen van de bevoegdheid aan de franchisenemersvereniging om verplichtingen ten aanzien van haar leden aan te gaan met de franchisegever, dient dus onder beperkingen en voorwaarden te geschieden.33x Rb. Noord Holland 27 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3822, r.o. 18. Zo zal ook de aard van de verplichtingen die de vereniging ten laste van haar leden kan aangaan, in de statuten moeten worden omschreven.34x P-G Timmerman 13 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BU1987, r.o. 4.2; Hof Amsterdam 8 november 1996, NJ 1998/681, r.o. 4.10 (Feijenoord/KNVB). Het vorenbedoelde statutaire vereiste maakt overigens een informele franchisenemersvereniging (franchiseraad) zonder statuten onbevoegd om verplichtingen voor haar leden aan te gaan.
      Als de statuten van een franchisenemersvereniging niet uitdrukkelijke een bepaling bevatten die de bevoegdheid tot het aanbrengen van wijzigingen in de franchiseovereenkomst van haar leden kan bewerkstelligen, kan niet toch een beroep worden gedaan op vertegenwoordiging van de leden als basis voor rechtstreekse gehoudenheid van die leden.35x Rb. Breda 13 mei 21008, ECLI:NL:RBBRE:2008:BD2019, r.o. 3.1. Als de meerderheid van de leden van een franchisenemersvereniging heeft ingestemd, dan zou het bestuur daar hooguit een volmacht aan kunnen ontlenen om namens de voorstemmers de wijziging te aanvaarden, maar dus zonder alle leden te binden.36x Rb. Noord Holland 27 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3822, r.o. 20. Zo geldt ook dat het meerderheidsbelang van franchisenemers niet zonder meer de verhoging van bijvoorbeeld een marketingbijdrage van een individuele franchisenemer rechtvaardigt.37x Hof Amsterdam 23 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:249, r.o. 3.7 (Spare Rib Express/Franchisenemer). Het besluit van een franchisenemersvereniging tot instemming van de verhoging van de marketingbijdrage van de franchisegever voor de franchisenemers kan ook afstuiten op de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld als dit besluit door het bestuur genomen is zonder dat de met de algemene ledenvergadering intern vastgestelde procedure gevolgd is.38x Hof Arnhem 9 juli 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE5220, r.o. 4.6.
      De positie van een franchisenemersvereniging, als belangenbehartiger van de franchisenemers jegens de franchisegever, is wel eens vergeleken met die van een vakbond.39x Rb. Noord-Holland 16 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9360, r.o. 4.121. Het sluiten van een cao moet tot de statutaire doelstellingen van een werkgevers- of werknemersorganisatie behoren, wil zij rechtsgeldig een cao kunnen afsluiten waaraan de leden gebonden zijn.40x Art. 2 Wet CAO. Daarmee wordt ook aan aspirant-leden duidelijk gemaakt dat het lidmaatschap van de betreffende vereniging ertoe leidt dat zij aan een eventueel afgesloten, of af te sluiten, cao gebonden zijn.41x Kamerstukken I 2001/02, 222a, 9b, p. 3. In dat perspectief lijkt het ook voor de franchisenemer, als lid van de franchisenemersvereniging, van belang om vooraf duidelijk in beeld te hebben wat de statutaire reikwijdte van de bevoegdheid van de franchisenemersvereniging is om de franchisenemer als lid rechtstreeks te binden aan afspraken van de franchisenemersvereniging met de franchisegever.

    • 5. Verzet door het lid tegen de aanvaarding van de binding door de franchisenemersvereniging

      De vraag is voorts of de franchisenemer zich kan verzetten tegen gebruik van de vertegenwoordigingsbevoegdheid door de franchisenemersvereniging jegens de franchisegever, waardoor de binding van de franchisenemer geen gevolg heeft. Zo is denkbaar dat een individuele franchisenemer, anders dan de meerderheid van de franchisenemers binnen de franchisenemersvereniging besloten heeft, het niet eens is met bijvoorbeeld een verhoging van de marketingbijdrage.
      Algemeen wordt aanvaard dat onopzegbaarheid van het lidmaatschap van een vereniging in strijd is met de wet.42x Art. 2: 35 lid 1 sub b BW, alsmede het in art. 8 van de Grondwet en het in art. 11 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van vereniging. Zie ook HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9708. De eventuele verplichting in de franchiseovereenkomst tot lidmaatschap van de franchisenemersvereniging lijkt op gespannen voet te staan met de fundamentele vrijheid tot vereniging.43x Rb. Zeeland West-Brabant 15 oktober 2014, ECLI:NL:RBZWB: 2014:9245; Rb. Rotterdam 5 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY5278. Het opzeggen van het lidmaatschap van een vereniging kan bijvoorbeeld wel jegens de vereniging en haar overige leden in strijd zijn met de in artikel 2:8 BW vereiste redelijkheid en billijkheid.44x HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1061. Echter, daar zal niet snel sprake van zijn.
      De franchisenemer kan in beginsel zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat een besluit waarbij zijn rechten zijn beperkt of zijn verplichtingen zijn verzwaard, hem is bekend geworden of medegedeeld. Het betreffende besluit is dan niet op het opzeggende lid van toepassing.45x Art. 2:46 lid 3 BW. Deze bevoegdheid tot opzegging kan de leden bij statuten worden ontzegd voor het geval van wijziging van de daar nauwkeurig omschreven rechten en verplichtingen, en voorts in het algemeen voor het geval van wijziging van geldende rechten en verplichtingen. Als de aanvaarding door de franchisenemersvereniging46x Het betreft hier een direct extern werkend besluit. Ofwel een voorbeeld van ‘(…) besluiten waardoor de rechtspersoon een handeling – een aanbod of het aanvaarden van een aanbod, of een (andere) eenzijdige rechtshandeling – verricht’. Zie Kamerstukken II 1982/83, 17725, 1-3, p. 63. van het derdenbeding uit de franchiseovereenkomst niet op het individuele opzeggende lid van toepassing is als gevolg van het verzet van de franchisenemer als lid, dan is de franchisenemersvereniging achteraf bezien ook niet bevoegd de betreffende franchisenemer te binden aan de franchisegever. Deze ‘ontsnappingsmogelijkheden’ voor de franchisenemer aan de in beginsel geldige binding aan afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt, zullen niet altijd opgaan. Ondanks het verzet van de franchisenemer als lid door middel van beëindiging van het lidmaatschap, waardoor de bevoegde vertegenwoordiging door de franchisenemersvereniging jegens de franchisegever ontbreekt, kan het zijn dat de vertegenwoordiging van het gewezen lid alsnog gevolg heeft. Denkbaar is de situatie waarin het gewezen lid tegengeworpen wordt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich niet te kunnen onttrekken aan bepaalde verplichtingen.
      Illustratief zijn de gevallen waarbij de eigenaren op grond van de koopovereenkomst van bijvoorbeeld een recreatiewoning lid moeten zijn van een vereniging en voorts bepaald is dat zij als lid gebonden zijn aan beslissingen van die vereniging (niet zijnde een vereniging van eigenaren47x Voor leden van een VvE geldt een wettelijk verplicht lidmaatschap ingevolge art. 5:112 lid 3 BW. ). Uit rechtspraak blijkt dat gewezen leden toch gehouden kunnen zijn aan bijvoorbeeld de verplichting om contributie te betalen.48x Zie bijv. Hof Den Bosch 29 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3765; Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4116; Hof Arnhem-Leeuwarden 2 oktober 2012, ECLI:NL:GHARL:2012:BY2904. Ook lijkt het onder bepaalde omstandigheden niet ondenkbaar dat gewezen leden gehouden kunnen worden aan een statutaire bevoegdheid van een vereniging tot aanwijzing van een exclusieve verhuurbemiddelingsorganisatie, ten behoeve van bijvoorbeeld de eenheid en uniformiteit van de groep waartoe de leden en het gewezen lid behoren.49x Rb. Noord-Nederland 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4141. Vgl. ook Hof Den Bosch 8 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5124, r.o. 4.8 waar gehoudenheid aan een verbod op verhuurbemiddeling door een ander werd afgewezen. Dit laatste is temeer in franchiseverhoudingen van belang nu veelal in de franchiseovereenkomst door de franchisegever ook een eenzijdige wijzigingsbevoegdheid voorbehouden is. Een beroep door de franchisegever op een eenzijdig wijzigingsbeding in de franchiseovereenkomst is niet onbegrensd, maar bij de beoordeling daarvan kan de mening van de meerderheid van de franchisenemers een rol spelen in het kader van de beoogde uniformiteit.
      Ter verdere vergelijking geldt zulks ook indien de ondernemer en de ondernemingsraad het met elkaar eens zijn over de (wijziging van de) arbeidsvoorwaarden van werknemers. In beginsel is de werknemer niet gebonden aan wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden door de werkgever, ondanks instemming van de ondernemingsraad.50x Hof Den Haag 31 maart 2006, JAR 2006, 136 (Bornkamp Zorgvervoer); Hof Arnhem 1 november 2005, JAR 2005/284 (Campina). Een uitzondering hierop is bijv. kenbaar uit Rb. Limburg 13 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12159. De wijziging dient dan nog verwerkt te worden in de individuele arbeidsovereenkomsten, hetzij door middel van verkregen overeenstemming met de werknemer, hetzij door een beroep te doen op de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever ex artikel 7:613 BW.51x Kamerstukken II 1996/97, 24615, 9, p. 31. Zie ook Kamerstukken II 1969/70, 10335, 6, p. 15; Kamerstukken II 1975/76, 13954, 3, p. 43.
      In het conceptwetsvoorstel Wet keuzevrijheid openingstijden winkeliers52x Zie voor het conceptwetsvoorstel: www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden. is opgenomen dat weliswaar overeengekomen kan worden dat openingstijden van winkels afhankelijk gesteld kunnen worden van bijvoorbeeld een besluit van een vereniging, maar dat de binding aan de daardoor voorgeschreven openingstijden nietig is indien de winkelier niet uitdrukkelijk instemde met een dergelijk besluit.53x Zie p. 3 bovenaan van het concept van de memorie van toelichting: www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden/document/3998. Als de winkelier als lid van de vereniging tegen stemde, geldt de nieuw voorgeschreven openingstijd dus niet voor hem, aldus het concept van het wetsvoorstel.
      Juist ook in de franchiseovereenkomsten is een eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de franchisegever opgenomen. Naast de formulering van het eenzijdige wijzigingsbeleid in franchiseovereenkomsten en de betekenis van de boogde wijziging zal ook het wijzigingsproces een rol spelen.54x A.W. Dolphijn, Het eenzijdig wijzigingsbeding in de franchiseovereenkomst, Contracteren 2018/1. De inmenging van de positie van de franchisenemersvereniging zal ten aanzien van dit laatste aspect van belang zijn. Veelal zal het wijzigingsproces nu juist beoogd zijn te reguleren met tussenkomst van de franchisenemersvereniging. Dit maakt dat een franchisenemer gehouden zou kunnen zijn om zich te moeten voegen naar een besluit van de franchisegever tot een wijziging van de franchiseformule, waarbij ten aanzien van die wijziging minimaal is vereist dat dit de uitkomst is van een door de franchisegever behoorlijk ingericht en gevoerd collectief proces van consultatie en besluitvorming door/met alle betrokken franchisenemers.55x Rb. Noord-Holland 12 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8884, r.o. 4.13.
      Het lijkt lastig uit te leggen dat de franchisenemer in de ene hoedanigheid instemt (via volmacht) met een voorgenomen wijziging die de franchisenemersvereniging bewerkstelligt, maar de werking daarvan jegens hem anderzijds doorkruist met het verzet tegen de binding daaraan in de hoedanigheid van lid van de franchisenemersvereniging. Als een franchisenemer toetreedt tot een franchisesysteem, betekent dit dat de franchisenemer op bepaalde concessies aangaande zijn contractautonomie bedacht dient te zijn.56x Rb. Maastricht 14 februari 2006, ECLI:NL:RBMAA:2006:AV4718, r.o. 3.4. Anderzijds geldt dat een individueel lid numeriek altijd het onderspit kan delven in stemmingen in de algemene ledenvergadering. Dit kan het verzet van het lid rechtvaardigen tegen het besluit tot aanvaarding van het derdenbeding van de franchisenemersvereniging uit de franchiseovereenkomst die het individuele lid rechtstreeks beoogt te binden aan de franchisegever.

    • 6. Een collectieve privatieve last aan de franchisenemersvereniging

      Zoals hiervoor aan de orde kwam, kunnen individuele franchisenemers aardig wat troeven in handen hebben om niet gebonden te zijn aan afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt. Als het derdenbeding in de franchiseovereenkomst ten opzichte van de franchisenemersvereniging geen gevolg heeft, kan een franchisegever in beginsel zichzelf of een andere derde als rechthebbende aanwijzen.57x Art. 6:255 BW. Veelal zal echter met het derdenbeding de franchisenemersvereniging juist exclusief als derde aangewezen zijn in het kader van een vertegenwoordiging van de belangen van het collectief van franchisenemers. De volmacht in franchiseovereenkomsten werkt bovendien niet privatief, zodat de individuele franchisenemer zijn eigen bevoegdheid om over wijzigingen in de franchiseovereenkomst te beslissen behoudt, ondanks het eventuele onherroepelijke karakter ervan.58x HR 29 september 1989, RvdW 1989/211 en conclusie P-G. Strikwerda 8 juni 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2024 . Slechts bij wet kan anders bepaald worden. Uit art. 2:118a. BW, dat voorziet in een privatieve volmacht aan de certificaathouder, mag bijv. niet worden afgeleid dat de aandeelhouder ook in andere gevallen een privatieve volmacht kan geven. Zie Perrick, Het belang van het vermogensrecht voor de beoefenaar van het vennootschapsrecht, 2012, voetnoot 71. Het gevolg kan zijn dat ingeboet wordt aan de efficiëntie en de effectiviteit van het sturingsmechanisme dat de franchisegever nu juist had bewilligd.
      Lastgeving tot belangenbehartiging kan privatief werken. Hiermee wordt een goederenrechtelijke beperking van de beschikkingsbevoegdheid gecreëerd.59x De regels omtrent lastgeving zijn overigens ook van toepassing op andere overeenkomsten dan lastgeving krachtens welke de ene partij verplicht of bevoegd is voor rekening van de andere partij rechtshandelingen te verrichten, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen niet verzet (art. 7:424 BW). Lastgeving kan ook, voor zover het strekt tot het belang van een derde, niet opzegbaar zijn.60x Art. 7:422 lid 2 BW. Hiermee lijken enkele nadelen of beperkingen van het werken met een volmacht als derdenbeding ten gunste van de positie van een franchisenemersvereniging ondervangen te kunnen worden. Als door de franchisenemers aan de franchisenemersvereniging een collectief privatieve last verstrekt is, dan is de franchisenemersvereniging ingevolge artikel 7:423 lid 2 BW bevoegd om de franchisenemers als lastgevers direct te binden. Verzet van een franchisenemer door opzegging van het lidmaatschap doet niet af aan de bevoegdheid van de franchisenemersvereniging als lasthebber. Het lid, c.q. de franchisenemer, heeft zelf het recht immers prijsgegeven. Op de mogelijkheden ingevolge artikel 7:423 lid 2 BW wordt hierna nader ingegaan.

      De wetgever heeft in artikel 7:423 lid 2 BW een speciale regeling getroffen waarin het verstrekken van een privatieve last tot vertegenwoordiging aan een belangenorganisatie mogelijk gemaakt is.61x De Hoge Raad heeft in 1989 vastgesteld dat uitsluiting van de bevoegdheid van de lastgever geen werking jegens derden heeft, hetgeen men ook zo pleegt uit te drukken dat aan een last geen privatieve werking kan worden toegekend. Zie HR 29 september 1989, NJ 1990/307; Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 7. Daaruit volgt, vrij vertaald, dat een rechtspersoon – die zich ingevolge zijn statuten ten doel stelt de gezamenlijke belangen van meer lastgevers door de uitoefening van de aan hen toekomende rechten te behartigen – kan bedingen dat hij een recht privatief kan uitoefenen. De bepaling houdt verband met het verdwijnen van de mogelijkheid ten titel van beheer zonder daadwerkelijke vermogensovergang, zoals bepaald in artikel 3:84 lid 3 BW.62x C.E. du Perron: De overeenkomst van opdracht, NJB 1993/29, p. 1048.
      Met de toepassing van deze in artikel 7:423 lid 2 BW neergelegde wettelijke bepaling zou de positie van franchisenemersvereniging, in de verhouding tussen de franchisegever en de franchisenemer, aldus kunnen worden ingericht dat de franchisenemers, via een derdenbeding in de franchiseovereenkomst, aan de franchisenemersvereniging de opdracht geven om ten behoeve van de franchisenemers afspraken te maken met de franchisegever, waarbij de franchisenemers niet meer de bevoegdheid hebben om dat zelf te doen. Deze verstrekkende werking brengt wel met zich dat enige terughoudendheid op zijn plaats is bij de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van privatieve lastgeving en tot hoever deze zich uitstrekt.63x Hof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9213, r.o. 5.1.4.
      De regeling lijkt juist ook in franchiseverhoudingen te kunnen passen. Volgens de parlementaire geschiedenis64x Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 9. dient te worden bedacht dat het bij de collectieve privatieve last in de praktijk pleegt te gaan om gevallen dat juist een gemeenschappelijk beheer efficiënter en goedkoper is dan een individueel optreden van elke lastgever zelf zou zijn. Zo wordt genoemd dat het door het gemeenschappelijk beheer mogelijk gemaakt wordt om een goed functionerend apparaat op te bouwen dat snel en met relatief lage kosten gebruiksvergoedingen kan innen en eventuele inbreuken op de betreffende rechten kan opsporen. Ook wordt genoemd dat het door de concentratie van het beheer bij één lasthebber voor de gebruikers eenvoudiger is de weg te vinden tot het verkrijgen van toestemming tot het gebruik, wat een vlot verlopende exploitatie ten behoeve van alle lastgevers gezamenlijk bevordert. Bij de invoering van deze collectieve privatieve last is verder als voorbeeld genoemd de bevoegdheid van belangenorganisatie Buma/Stemra, die de rechten van de aangesloten auteurs beheert en exclusief bevoegd is royalty’s te incasseren.65x Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 10. De collectieve privatieve last kan zeer ruim geformuleerd worden en alle rechten en belangen van de lastgevers omvatten teneinde (zonder hun tussenkomst) door de belangenorganisatie te worden uitgeoefend, waaronder bijvoorbeeld ook vorderingsrechten uit hoofde van onrechtmatige daad en het recht tot incasso van een vergoeding voor de daaruit voortvloeiende schade.66x Rb. Gelderland 28 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:387, r.o. 7.5 en 7.6. Zie ook Rb. Noord-Nederland 23 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5982, r.o. 7.3 en 7.4.
      Wat opvalt, is dat in de parlementaire geschiedenis de nadruk gelegd lijkt te worden op beheershandelingen en niet op beschikkingshandelingen.67x Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 9. Dit sluit aan bij de regels van de algemene volmacht tot beheershandelingen.68x Art. 3:62 lid 1 BW. Tevens sluit het aan bij de regels over binding van leden met derden door de vereniging.69x Art. 2:46 BW. Desalniettemin is er geen reden om aan te nemen dat ook een collectieve privatieve last te geven is ten aanzien van beschikkingshandelingen. Ook bij de inrichting van een regeling van collectieve privatieve last strekt het tot aanbeveling om expliciet te regelen welke handelingen nu aan de franchisenemersvereniging voorbehouden zijn en welke niet.
      Via de weg van de collectieve privatieve lastgeving kan de franchisenemer met de franchisenemersvereniging wellicht een meer sluitende constellatie als sturingsmechanisme bewerkstelligen.

    • 7. Conclusie

      De franchisenemer is niet zonder meer gebonden aan afspraken die de franchisenemersvereniging volgens de franchiseovereenkomst met de franchisegever zou kunnen maken. De binding van een franchisenemer aan een franchisenemersorgaan volgens artikel 7:919 lid 4 sub a BW van het conceptwetsvoorstel lijkt daarbij niet altijd in de wetssystematiek van bijvoorbeeld het verenigingsrecht te passen.
      Als in de franchiseovereenkomst een volmacht van de franchisenemer aan de franchisenemersvereniging tot het verrichten van beschikkingshandelingen is bedongen, zoals de instemming met een fee-verhoging, dan dient die volmacht schriftelijk en ondubbelzinnig verleend te zijn.
      De franchisenemersvereniging zal slechts bevoegd zijn om franchisenemers als lid aan verplichtingen met de franchisegever te binden voor zover de statuten dat uitdrukkelijk bepalen. De franchisenemersvereniging kan zich verzetten tegen de aanvaarding van het derdenbeding uit de franchiseovereenkomst als gevolmachtigde van de franchisenemer, of zal zich daartegen moeten verzetten gelet op haar statutaire doel of onmogelijkheid om haar leden rechtstreeks te binden.
      De franchisenemer als lid van de franchisenemersvereniging zal, voor zover dat niet uit de statuten anders blijkt, zich daarnaast (ook) kunnen verzetten tegen de binding aan de franchisegever door de franchisenemersvereniging. De franchisenemer kan daartoe in beginsel het lidmaatschap van de franchisenemersvereniging opzeggen. Dit verzet tegen binding zal overigens niet altijd een wijziging van de franchiseovereenkomst kunnen tegengaan.
      Als de franchisenemersvereniging van de franchisenemers een collectieve privatieve last opgedragen heeft gekregen tot vertegenwoordiging van de franchisenemers, dan zou dit meer rechtszekerheid kunnen bieden voor bijvoorbeeld de franchisegever. De franchisenemer heeft immers het betreffende recht om in te stemmen met wijziging van de franchiseovereenkomst overgedragen. Wel zal terughoudendheid op zijn plaats zijn bij de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van privatieve lastgeving en tot hoever deze zich uitstrekt. Ook als er (collectief) een (primitieve) last gegeven wordt aan de franchisenemersvereniging, zal immers een beschikkingsbevoegdheid tot vertegenwoordiging nauwgezet omschreven moeten worden in de franchiseovereenkomst.
      Het vorenstaande maakt dat een inhoudelijke wettelijke regeling over de binding van de franchisenemer aan afspraken die de franchisenemersvereniging met de franchisegever maakt, uitermate lastig zal zijn.

    Noten

    • 1 Zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 23 mei 2018, met kenmerk DGBI-O / 17198897.

    • 2 Zie www.internetconsultatie.nl/wet_franchise.

    • 3 Zie bijv. aldus bepaald in Rb. Den Haag 5 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1474, r.o. 4.1 (Olympia); CRvB 26 februari 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AA8795; Rb. Oost-Brabant 6 januari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:15, r.o. 7.49 (Jumbo).

    • 4 Art. 2:26 lid 2 BW.

    • 5 Art. 8 Grondwet.

    • 6 Art. 11 EVRM.

    • 7 Art. 3:40 BW.

    • 8 Art. 3:60 lid 1 BW.

    • 9 Zie bijv. Rb. Almelo 15 september 2006, ECLI:NL:RBALM:2006:AY8624, r.o. 4.8. en verder over bedingen in franchiseovereenkomsten als algemene voorwaarden: A.W. Dolphijn, Franchiseovereenkomst als algemene voorwaarden, waaronder het boetebeding, F&R 2018/7.

    • 10 Tweede Kamer, zitting 1981, 16983, 1-3, p. 40.

    • 11 Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1180, r.o. 2.27.

    • 12 J.H.M. Spanjaard, Reflecteren op de reflexwerking, ORP 2017, p. 101.

    • 13 Art. 3:62 lid 1 en 2 BW.

    • 14 HR 24 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2261 (Citco Bank Antilles NV/Gomez).

    • 15 Art. 3:62 lid 2 BW.

    • 16 Rb. Limburg 6 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5730, r.o. 2.10.

    • 17 Het conceptwetsvoorstel beoogt te voorkomen dat een ander dan de winkelier, zoals de franchisenemersvereniging (of franchisegever), zonder uitdrukkelijke instemming van de winkelier besluit over de openingstijden. Zie www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden.

    • 18 Zie voor beantwoording van deze vraag, waar opgemerkt wordt dat de begrippen geen zuivere tegenstelling vormen, ook nader P-G. De Vries Lentsch-Kostense 15 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW9243, r.o. 23.

    • 19 Vgl. art. 3:170 lid 1 BW.

    • 20 Vgl. art. 3:170 lid 2 BW.

    • 21 Rb. Noord-Nederland 16 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9360, r.o. 4.23, 4.32 en 4.33 (Albert Heijn).

    • 22 H.N. Schelhaas, Een vierluik over onbevoegde vertegenwoordiging, AA 2017/508.

    • 23 Art. 3:72 sub c en d BW.

    • 24 Art. 3:74 lid 1 BW.

    • 25 Art. 3:61 lid 2 BW en de verdere uitwerking van het leerstuk door Schelhaas 2017.

    • 26 HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356, r.o. 3.2.2.

    • 27 HR 24 april 2015, ECLI: NL: HR: 2015:1119, r.o. 3.4.2.

    • 28 Rb. Noord-Nederland 24 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4160, r.o. 9.3.3 (Time Out).

    • 29 Art. 6:253 BW.

    • 30 Art. 2:7 BW.

    • 31 Art, 2:46 BW.

    • 32 Art. 2:46 BW en art. 2:52 BW.

    • 33 Rb. Noord Holland 27 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3822, r.o. 18.

    • 34 P-G Timmerman 13 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BU1987, r.o. 4.2; Hof Amsterdam 8 november 1996, NJ 1998/681, r.o. 4.10 (Feijenoord/KNVB).

    • 35 Rb. Breda 13 mei 21008, ECLI:NL:RBBRE:2008:BD2019, r.o. 3.1.

    • 36 Rb. Noord Holland 27 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3822, r.o. 20.

    • 37 Hof Amsterdam 23 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:249, r.o. 3.7 (Spare Rib Express/Franchisenemer).

    • 38 Hof Arnhem 9 juli 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE5220, r.o. 4.6.

    • 39 Rb. Noord-Holland 16 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9360, r.o. 4.121.

    • 40 Art. 2 Wet CAO.

    • 41 Kamerstukken I 2001/02, 222a, 9b, p. 3.

    • 42 Art. 2: 35 lid 1 sub b BW, alsmede het in art. 8 van de Grondwet en het in art. 11 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van vereniging. Zie ook HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9708.

    • 43 Rb. Zeeland West-Brabant 15 oktober 2014, ECLI:NL:RBZWB: 2014:9245; Rb. Rotterdam 5 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY5278.

    • 44 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1061.

    • 45 Art. 2:46 lid 3 BW.

    • 46 Het betreft hier een direct extern werkend besluit. Ofwel een voorbeeld van ‘(…) besluiten waardoor de rechtspersoon een handeling – een aanbod of het aanvaarden van een aanbod, of een (andere) eenzijdige rechtshandeling – verricht’. Zie Kamerstukken II 1982/83, 17725, 1-3, p. 63.

    • 47 Voor leden van een VvE geldt een wettelijk verplicht lidmaatschap ingevolge art. 5:112 lid 3 BW.

    • 48 Zie bijv. Hof Den Bosch 29 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3765; Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4116; Hof Arnhem-Leeuwarden 2 oktober 2012, ECLI:NL:GHARL:2012:BY2904.

    • 49 Rb. Noord-Nederland 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4141. Vgl. ook Hof Den Bosch 8 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5124, r.o. 4.8 waar gehoudenheid aan een verbod op verhuurbemiddeling door een ander werd afgewezen.

    • 50 Hof Den Haag 31 maart 2006, JAR 2006, 136 (Bornkamp Zorgvervoer); Hof Arnhem 1 november 2005, JAR 2005/284 (Campina). Een uitzondering hierop is bijv. kenbaar uit Rb. Limburg 13 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12159.

    • 51 Kamerstukken II 1996/97, 24615, 9, p. 31. Zie ook Kamerstukken II 1969/70, 10335, 6, p. 15; Kamerstukken II 1975/76, 13954, 3, p. 43.

    • 52 Zie voor het conceptwetsvoorstel: www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden.

    • 53 Zie p. 3 bovenaan van het concept van de memorie van toelichting: www.internetconsultatie.nl/keuzevrijheidopeningstijden/document/3998.

    • 54 A.W. Dolphijn, Het eenzijdig wijzigingsbeding in de franchiseovereenkomst, Contracteren 2018/1.

    • 55 Rb. Noord-Holland 12 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8884, r.o. 4.13.

    • 56 Rb. Maastricht 14 februari 2006, ECLI:NL:RBMAA:2006:AV4718, r.o. 3.4.

    • 57 Art. 6:255 BW.

    • 58 HR 29 september 1989, RvdW 1989/211 en conclusie P-G. Strikwerda 8 juni 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2024 . Slechts bij wet kan anders bepaald worden. Uit art. 2:118a. BW, dat voorziet in een privatieve volmacht aan de certificaathouder, mag bijv. niet worden afgeleid dat de aandeelhouder ook in andere gevallen een privatieve volmacht kan geven. Zie Perrick, Het belang van het vermogensrecht voor de beoefenaar van het vennootschapsrecht, 2012, voetnoot 71.

    • 59 De regels omtrent lastgeving zijn overigens ook van toepassing op andere overeenkomsten dan lastgeving krachtens welke de ene partij verplicht of bevoegd is voor rekening van de andere partij rechtshandelingen te verrichten, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen niet verzet (art. 7:424 BW).

    • 60 Art. 7:422 lid 2 BW.

    • 61 De Hoge Raad heeft in 1989 vastgesteld dat uitsluiting van de bevoegdheid van de lastgever geen werking jegens derden heeft, hetgeen men ook zo pleegt uit te drukken dat aan een last geen privatieve werking kan worden toegekend. Zie HR 29 september 1989, NJ 1990/307; Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 7.

    • 62 C.E. du Perron: De overeenkomst van opdracht, NJB 1993/29, p. 1048.

    • 63 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9213, r.o. 5.1.4.

    • 64 Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 9.

    • 65 Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 10.

    • 66 Rb. Gelderland 28 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:387, r.o. 7.5 en 7.6. Zie ook Rb. Noord-Nederland 23 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5982, r.o. 7.3 en 7.4.

    • 67 Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 9.

    • 68 Art. 3:62 lid 1 BW.

    • 69 Art. 2:46 BW.

Reageer

Tekst