Eigendomsvoorbehoud: de inwerking van een contract op goederenrecht

DOI: 10.5553/Contr/156608932016018003004
Praktijk

Eigendomsvoorbehoud: de inwerking van een contract op goederenrecht

Trefwoorden Eigendomsvoorbehoud, Opschortende voorwaarde, Verpanding, Sale of Goods Act, Weens Koopverdrag
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      Wat is precies eigendomsvoorbehoud? En in hoeverre mag degene die een goed onder eigendomsvoorbehoud heeft verkregen, dit goed vervreemden of bezwaren? Deze vraag werd door de Hoge Raad beantwoord in zijn arrest van 3 juni 2016 in de procedure tussen de Coöperatieve Rabobank Zuid-Holland Midden U.A. (hierna: Rabobank) en J.A.M. Reuser (hierna: Reuser).1x HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser). Het arrest gaat ‘onder water’ over de inwerking van het verbintenissenrecht op het goederenrecht en is alleen al daarom de moeite van het bespreken waard.
      Daarnaast wees het UK Supreme Court (UKSC) op 11 mei 2016 een interessant arrest over de vraag of een levering onder eigendomsvoorbehoud, waarbij het de koper is toegestaan de geleverde zaken te gebruiken voordat de koopprijs volledig is betaald, wel onder de Sale of Goods Act 1979 valt.2x PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22.
      Beide arresten worden in deze bijdrage besproken, alsmede hun impact voor het contractenrecht.

    • 2. Eigendomsvoorbehoud: een voorwaardelijk recht op eigendom

      Eigendomsvoorbehoud is geregeld in artikel 3:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het artikel bepaalt dat eigendomsvoorbehoud de overdracht onder opschortende voorwaarde van voldoening door de verkrijger van de door hem verschuldigde prestatie is. Artikel 3:92 lid 2 BW bepaalt dat het eigendomsvoorbehoud verlengd kan worden, in die zin dat het kan strekken voor tegenprestaties ook uit andere overeenkomsten krachtens welke de verkrijger zaken geleverd krijgt, alsmede voor vorderingen uit tekortkoming van dergelijke overeenkomsten.
      De casus die de aanleiding vormde voor het arrest van de Hoge Raad, begon als faillissementscasus. Revadap, een kwekerij, heeft in 2008 ten behoeve van de door haar beoogde paprikateelt Meteor opdracht gegeven tot het vervaardigen en leveren van een teeltsysteem, bestaande uit aan staaldraden opgehangen stalen teeltgoten met opvangbakken en een druppelbevloeiingssysteem. Het teeltsysteem is geplaatst in een gedeelte van de kas van Revadap. Van de overeengekomen koopprijs van € 600.000 heeft Revadap € 120.000 onbetaald gelaten. De tussen Revadap en Meteor toepasselijke algemene verkoopvoorwaarden hielden in dat de eigendom van het geleverde pas op Revadap zou overgaan nadat deze aan Meteor al het door haar verschuldigde zou hebben voldaan. In december 2008 sloot Revadap met Rabobank een financieringsovereenkomst, waarbij zij Rabobank een aantal zekerheden verstrekte, waaronder een pandrecht op de inventaris en voorraden. De algemene voorwaarden van Rabobank die op de verpanding van toepassing zijn, bepalen dat de verpanding zich ook uitstrekt over zaken waarvan de eigendom voorwaardelijk is geleverd.3x HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 3.1.
      Op 24 november 2009 is Revadap in staat van faillissement verklaard, met benoeming van Reuser tot curator. In overleg met Reuser heeft Rabobank aan Meteor ter voldoening van haar restantvordering op Revadap met rente en kosten € 135.000 betaald, waartegenover Meteor finale kwijting heeft verleend en haar eigendomsvoorbehoud heeft prijsgegeven. Reuser heeft daaraan zijn medewerking verleend, echter onder verschillende voorbehouden, onder meer ten aanzien van de aanspraken van de boedel op de overwaarde van het teeltsysteem. In december 2009 heeft Reuser met toestemming van de rechter-commissaris en in overleg met Rabobank de onderneming van Revadap verkocht. Op 24 januari 2010 heeft de curator Rabobank gesommeerd de overwaarde van het teeltsysteem aan hem te voldoen. Aan die sommatie heeft Rabobank niet voldaan. Een procedure leek het logische vervolg. Echter, Reuser heeft van de rechter-commissaris geen machtiging gekregen Rabobank in rechte aan te spreken, maar heeft met toestemming van de rechter-commissaris de gepretendeerde vordering op Rabobank aan zichzelf in persoon verkocht en gecedeerd.4x HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 3.1. Dit samenspel – geen machtiging voor een procedure namens de boedel, maar wel toestemming voor de cessie van de vordering door curator Reuser aan privépersoon Reuser – werd door Van Andel in zijn noot onder het vonnis van de rechtbank in deze zaak hevig bekritiseerd:

      ‘Het belang van ruim € 110.000 is substantieel. Het is dan ook moeilijk te begrijpen waarom de rechter-commissaris weigerde de curator machtiging te verlenen om te procederen. Helemaal onbegrijpelijk is dat de rechter-commissaris er wel in toestemde dat de gepretendeerde vordering op de bank werd overgedragen aan Reuser in persoon tegen betaling van € 10.000 (derhalve voor minder dan 10% van het nominale bedrag van de vordering) aan de boedel. Hoe denkt men dit aan de schuldeisers van Revadap te kunnen uitleggen? Curator koopt in privé met toestemming rechter-commissaris vordering op bank voor een prikkie, wint de zaak en stopt de winst van ruim € 100.000 in eigen zak? Dit is natuurlijk geen vertoning. Als men zijn best wil doen om naar buiten toe de schijn van belangenverstrengeling te wekken en voeding te geven aan de soms bij crediteuren levende gedachte dat curator en rechter-commissaris twee handen op één buik zijn, dan is dit de manier.’5x Rb. Den Haag 12 september 2012, ECLI:NL:RBDHA:2012:BX7231, JOR 2012/377, m.nt. Van Andel (Reuser/Rabobank).

      Vervolgens ontspon zich tussen Reuser (toen niet meer ‘q.q.’, maar voor zichzelf) en Rabobank een discussie die zich, zeker in de procedure bij de Hoge Raad, laat samenvatten in de vraag: kan een pandrecht worden gevestigd op een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak, indien het voorbehoud zich nog niet heeft verwezenlijkt?
      De achtergrond is dat in beginsel geldt dat indien op de dag van faillietverklaring nog niet alle leveringshandelingen zijn verricht, de levering niet rechtsgeldig plaats kan vinden (art. 35 lid 1 Faillissementswet (Fw)). Als de latere gefailleerde voor de dag van faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat heeft geleverd, valt dit goed in de boedel indien het goed na de dag van faillietverklaring door de latere gefailleerde is verkregen, aldus artikel 35 lid 2 Fw. De medewerking van de curator is aldus nodig.
      De rechtbank en het hof stelden Reuser in het gelijk. Het hof overwoog:

      ‘3.7. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat het onder eigendomsvoorbehoud aan Revadap geleverde teeltsysteem voor haar slechts een toekomstige zaak was. Als men haar positie aanduidt als een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde, is dat slechts juist in de zin van een eigendomsrecht dat zij kon verwachten te verwerven na vervulling van de voorwaarde, maar niet eerder. Dat sluit niet uit dat zij op het teeltsysteem een pandrecht vestigde want toekomstige zaken zijn ook vatbaar voor overdracht of voor verpanding, maar de levering geschiedt dan bij voorbaat en verkrijgt pas werking nadat de voorwaarde vervuld is. Toen echter verkeerde Revadap in staat van faillissement en had zij haar beschikkingsbevoegdheid verloren. Artikel 35 lid 2 Fw brengt dan met zich dat het ten gunste van de bank gevestigde pandrecht in de boedel viel en door de bank niet meer kon worden ingeroepen.’6x Hof Den Haag 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4352, JOR 2015/53, m.nt. Van Andel en Ten Brinke (Rabobank/Reuser).

      Zonder kritiek is deze benadering niet. In de literatuur zijn meerdere stromingen waarneembaar. De ene stroming stelt dat de koper onder eigendomsvoorbehoud door levering van de zaak geen enkele vorm van eigendom noch enige andere goederenrechtelijke positie verwerft. In deze visie – uitsluitend de verkoper is rechthebbende – brengt de omstandigheid dat de koper de zaak door het vervuld raken van de voorwaarde in eigendom zal verkrijgen, daarin geen verandering. Tot dat tijdstip is er voor hem sprake van een relatief toekomstige zaak, ten aanzien waarvan hij niet beschikkingsbevoegd is. In deze visie kan de koper slechts bij voorbaat beschikken over de door de verkoper in eigendom voorbehouden zaak.7x Vgl. art. 3:97 en 3:98 BW. De eigendomsoverdracht of vestiging van een pandrecht wordt in dat geval geblokkeerd indien de koper op het tijdstip waarop de voorwaarde in vervulling gaat, in staat van faillissement verkeert (art. 23 en art. 35 lid 2 Fw).8x Conclusie A-G Rank-Berenschot voor Rabobank/Reuser, ECLI:NL:PHR:2016:73, al. 2.13-2.19 met verdere vindplaatsen. Vgl. J.A.J. Peter, Levering van roerende zaken, 2007, p. 142 en W.H.M. Reehuis, Eigendomsvoorbehoud, Mon. BW B6c, 2013, nr. 75-76.
      Daarnaast bestaat er de visie die ervan uitgaat dat de koper in het systeem van artikel 3:84 lid 4 jo. lid 1 BW door de levering al wel een goederenrechtelijke positie verkrijgt met betrekking tot de in eigendom voorbehouden zaak, over welke positie hij ook dient te kunnen beschikken. Die goederenrechtelijke positie wordt afgeleid uit het feit dat de eigendomsverwachting van de koper gewaarborgd is, in die zin dat de koper bij vervulling van de voorwaarde van rechtswege eigenaar wordt van de zaak, onafhankelijk van een tussentijdse wilswijziging van de verkoper, zodat de koper vanaf het moment van levering op basis van artikel 3:91 BW bescherming geniet tegen beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper en latere handelingen door de verkoper, zoals een tweede verkoop, faillissement of beslag, hem niet kunnen worden tegengeworpen.9x Conclusie A-G Rank-Berenschot voor Rabobank/Reuser, ECLI:NL:PHR:2016:73, al.2.20-2.31 met verdere vindplaatsen. Vgl. ook o.a. Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010/527-528, 531-532.

      De advocaat-generaal kiest in haar conclusie voor deze tweede benadering. De Hoge Raad volgt haar daarin en casseert. Zijn oordeel luidt dat van een situatie als bedoeld in artikel 35 lid 2 Fw geen sprake is. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3:92 BW blijkt, aldus de Hoge Raad, dat de wetgever ter zake van een overdracht onder eigendomsvoorbehoud een systeem voor ogen heeft gestaan waarin deze overdracht – behoudens afwijkend beding – wordt aangemerkt als een overdracht onder opschortende voorwaarde, waarbij de levering van de desbetreffende roerende zaken is voltooid op het moment dat de zaken in de macht van de verkrijger zijn gebracht. Dit heeft volgens de Hoge Raad als gevolg dat de verkrijger een ‘terstond ingaand eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde’ respectievelijk een ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’ verkrijgt.10x HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 4.2.2.

      De Hoge Raad vervolgt in r.o. 4.2.3:

      ‘Het aldus door de wetgever beoogde systeem brengt mee dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW uit hoofde van de voltooide levering een positie verkrijgt waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde, welke wordt bewerkstelligd door voldoening van de (restant)prestatie. Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar, de vervreemder onder ontbindende voorwaarde en de verkrijger onder opschortende voorwaarde, en is hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken dienovereenkomstig beperkt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht dan ook slechts onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren (art. 3:84 lid 4 BW), op de wijze voorzien voor de levering, respectievelijk bezwaring, van de zaken zelf. Wordt een pandrecht – overeenkomstig het bepaalde in art. 3:236 lid 1 of art. 3:237 lid 1 BW – op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.’

      Aangezien de eigendom reeds onder opschortende voorwaarde van betaling van de koopsom is geleverd, c.q. het pandrecht reeds is gevestigd onder opschortende voorwaarde van eigendomsverkrijging van de pandgever, is geen sprake van een situatie waarin nog handelingen in de zin van artikel 35 Fw hoeven plaats te vinden.

    • 3. Gevolgen van het arrest Rabobank/Reuser

      Rabobank krijgt alsnog gelijk: indien zij de opschortende voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud in vervulling laat gaan, verkrijgt zij het pandrecht dat zij als separatist aan de curator kan tegenwerpen. Deze positie houdt in dat de bank zich op het verpande goed kan verhalen alsof er geen faillissement is.11x Art. 57 Fw. Indien partijen wensen dat de zaak niet verpand kan worden aan de bank, ook niet onder opschortende voorwaarde van eigendomsverkrijging, zullen partijen een constructie moeten bedenken waarbij de eigendom tot aan de overdracht blijft berusten bij de verkoper. De gedachte aan een huurovereenkomst, waarbij aan de huurder een koopoptie wordt verleend, lijkt de aangewezen weg. In dat geval verleent de verhuurder aan de huurder een onherroepelijk aanbod in de zin van artikel 6:219 lid 3 BW, inhoudende dat de huurder tegen betaling van een bepaald bedrag aan het einde van de huurovereenkomst de zaak kan overnemen.
      Een alternatieve gedachte – draai het eigendomsvoorbehoud om en creëer een eigendomsoverdracht onder ontbindende voorwaarde van niet-betaling van de koopsom – zou geen soelaas bieden. In die gedachte zou de eigendomsoverdracht ontbonden worden door het niet-betaald worden van de koopprijs. Een dergelijk ‘eigendomsvoorbehoud’ zou niet binnen de reikwijdte van artikel 3:92 BW vallen, zodat de verkoper niet de bescherming van het eigendomsvoorbehoud zou genieten. Bovendien mocht de koper onder ontbindende voorwaarde de zaak rechtsgeldig verpanden, omdat de eigendomsoverdracht gaaf en onvoorwaardelijk is totdat de ontbindende voorwaarde intreedt.
      De vraag is of verkoper en koper onder eigendomsvoorbehoud er belang bij zouden hebben dat de zaak niet verpand is (onder opschortende voorwaarde van eigendomsverkrijging). Ik meen van niet. De bank zal immers financieren onder voorwaarde van verpanding van onder meer de inventaris en voorraden aan de bank. Indien zij deze zekerheden niet kan krijgen, zal er ook minder gefinancierd worden.
      En de verkoper van de zaak waarop het eigendomsvoorbehoud rust dan? Een snelle gedachte zou leren dat het hem niet veel kan schelen of de zaak verpand is of niet: als hij maar betaald krijgt. Feitelijk bezien zal het hem worst zijn wie hem betaalt, en een bank is financieel aantrekkelijker dan een lege faillissementsboedel.
      Kortom, rechtseconomisch lijkt de oplossing die wordt geboden door de Hoge Raad aantrekkelijk en lijken constructies om een pandrecht te voorkomen voor koper noch verkoper van toegevoegde waarde.
      In faillissementsland was het tot dusverre gebruikelijk bij eigendomsvoorbehoud en ook bij huurkoop – een variant op koop op afbetaling waarbij de eigendom is voorbehouden12x Art. 7A:1576h lid 1 BW. – dat de curator onderzocht wat nog aan koopsom openstond om de afweging te maken of het loont het eigendomsvoorbehoud te ‘lossen’ om zodoende de zaak waar het eigendomsvoorbehoud op rustte te verkopen. Dit loont met name indien de verkoopwaarde van de zaak hoger is dan het restant van de koopsom.
      Door het arrest Rabobank/Reuser is in deze afweging een verschuiving opgetreden. De curator zal eerst hebben te onderzoeken of de inventaris en voorraden verpand zijn. Indien het antwoord op deze vraag ‘nee’ luidt, kan de curator dezelfde afweging als hiervoor maken. Indien het antwoord op de vraag ‘ja’ luidt – en bij vrijwel elke bankfinanciering zullen inventaris en voorraden aan de bank zijn verpand –, zou de curator wel gek zijn indien hij het restant van de koopsom zou voldoen. De boedel wordt in dat geval verarmd zonder dat daar een opbrengst tegenover staat. De curator is in dat geval de zaak direct kwijt aan de bank, die de zaak als pandhouder zal opeisen en te gelde maken. Veeleer zal de bank in een dergelijk geval opteren voor betaling van de koopsom. Een dergelijke betaling door een derde is in beginsel toegestaan, aldus artikel 6:30 BW. De bank zal dezelfde afweging maken als voorheen de curator: is the juice worth the squeeze?
      Ook de verkoper zal de afweging willen maken of het opnieuw verkopen van de zaak hem niet meer kan opleveren dan wachten of het restant van de koopsom wordt betaald. Dit zal temeer spelen indien hij in zijn overeenkomst en/of algemene voorwaarden een zogeheten verlengd eigendomsvoorbehoud bedingt. Een dergelijk verlengd eigendomsvoorbehoud strekt zich dan uit tot betaling van alle verplichtingen van de koper aan de verkoper en niet slechts van de tegenover de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak. Indien de koopovereenkomst daarnaast de bepaling bevat dat zij mag worden opgezegd of ontbonden in geval van tekortkoming en/of insolventie van de koper, kan de verkoper de zaak relatief eenvoudig terugeisen. Om veilig te zijn moet in geval van ontbinding dan wel de werking van de ongedaanmakingsverbintenissen (art. 6:271 BW) zijn uitgesloten of de beëindiging worden vormgegeven als opzeggingsrecht (niet zijnde een opzegging in de zin van art. 39 Fw). Anders zou de verkoper de reeds betaalde termijnen moeten terugbetalen.13x Al dan niet met een aftrek voor gebruik, wat weer tot moeilijke discussies over de waarde van het gebruik kan leiden. Om die reden geef ik er de voorkeur aan de ongedaanmakingsverbintenissen vaak uit te sluiten. Op die manier kan dan tevens aanspraak worden gemaakt op ‘leegstandsschade’, zijnde de misgelopen winst omdat het contract niet geheel wordt uitgediend.14x Vgl. J.H.M. Spanjaard, Huur en faillissement: roerend = onroerend, ORP 2015/96.

    • 4. Eigendomsvoorbehoud in Engeland: contract sui generis?

      In Groot-Brittannië zijn de materiële bepalingen omtrent koopovereenkomsten (mede) geregeld in de Sale of Goods Act 1979 (hierna ook: SOGA).15x Deze wet geldt, met in de SOGA gestipuleerde wijzigingen, ook in Schotland. De SOGA is op 1 januari 1980 in werking getreden en bevat materiële bepalingen over de koop van roerende zaken.16x <www.legislation.gov.uk/ukpga/1979/54>. Elementen die in de wet zijn geregeld, zijn de conformiteit van goederen, regels omtrent de levering (zowel aflevering als goederenrechtelijke levering) van de zaken, en de remedies bij tekortkoming. De SOGA heeft als voordeel dat een koopcontract in Engeland minder omvangrijk hoeft te zijn, omdat de wet de nodige onderwerpen regelt. De SOGA is nadien aangepast om het (uitdijende) consumentenkooprecht, dat voor een groot deel vanuit Brussel komt, te implementeren.17x Daarbij verdient vermelding dat de Richtlijn consumentenrechten 2011/83, PbEU 2011, L 304/64 (in Nederland geïmplementeerd in art. 6:230g t/m 6:230z BW) is geïmplementeerd in de Consumer Rights Act 2015: <www.legislation.gov.uk/ukpga/2015/15/contents>.
      In zijn arrest van 11 mei 2016 oordeelde het UKSC in een arrest van 27 pagina’s dat een overeenkomst waarbij (1) de eigendom wordt voorbehouden, (2) een termijn voor betaling van de koopprijs wordt gegund, maar (3) de koper in spe de zaak wel mag verbruiken in afwachting van eigendomsoverdracht, niet als koopovereenkomst onder de SOGA kwalificeert, maar als overeenkomst sui generis. Het is de vraag – het arrest laat zich daar niet over uit – of eenzelfde zou gelden indien de zaak niet zou worden verbruikt, maar gebruikt (‘used’ in plaats van ‘consumed’).
      In het kort ging het om het volgende. OW Bunker Malta Ltd (hierna: OWBM) kocht brandstof (‘bunkers’) van het Deense OW Bunker & Trading A/S. OW Bunker & Trading A/S kocht de bunkers van Rosneft Marine (UK) Ltd, die op haar beurt de bunkers had verworven van RN-Bunker Ltd. De bunkers werden door OWBM geleverd aan het schip van PST Energy 7 Shipping LLC (hierna: PST) op 4 november 2014. Op 6 november 2014 opende de rechtbank in Aalborg (Denemarken) een insolventieprocedure over OW Bunker & Trading A/S. De vordering van OWBM op PST is gecedeerd aan ING Bank N.V.
      De koopovereenkomst tussen PST en OWBM bepaalde dat 110 ton diesel tegen een prijs van US$ 848 per ton en 1.000 ton stookolie tegen een prijs van US$ 359 per ton werden geleverd. De betalingstermijn voor deze transactie met een totale waarde van US$ 452.280 bedroeg zestig dagen. De algemene voorwaarden van OWBM, die op de overeenkomst van toepassing waren, bevatten een eigendomsvoorbehoud. Wel werd verbruik van de bunkers toegestaan ter voortstuwing van het schip (‘for the propulsion of the Vessel’).
      De kwestie of deze overeenkomst onder de SOGA viel, werd eerst voorgelegd aan arbiters. Deze antwoordden dat de SOGA niet van toepassing is. Vervolgens werd de kwestie aan de (overheids)rechter voorgelegd.18x Art. 69 van de Engelse Arbitration Act 1996 laat hoger beroep toe bij de rechtbank als een rechtsregel (‘point of law’) speelt.
      Uiteindelijk – nadat zowel de High Court als de Court of Appeal oordeelde dat de SOGA toepassing mist – hakt het UKSC de knoop door: dergelijke overeenkomsten vallen niet onder de SOGA. Immers, in tegenstelling tot wat de SOGA bepaalt, was het hoofddoel van de (koop)overeenkomst niet de eigendomsoverdracht van de bunkers, maar de terbeschikkingstelling van de bunkers om deze te gebruiken. Zelfs als de bunkers volledig geconsumeerd waren, moest er alsnog voor worden betaald.19x PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22, r.o. 28-29. Wat de overeenkomst onderscheidt van een koopovereenkomst is dat de ‘koper’ het recht heeft de bunkers volledig te consumeren zonder ervoor te hoeven betalen. Indien betaling uitblijft, kan de verkoper de bunkers immers niet terugnemen, maar heeft hij hooguit een schadevergoeding ter hoogte van de koopsom in verband met uitgebleven betaling.20x PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22, r.o. 34-37.
      Kortom, een overeenkomst is naar Engels recht niet een koopovereenkomst onder de SOGA indien de zaak mag worden verbruikt voordat de eigendom op de koper is overgegaan. Dit betekent voor de Engelse situatie dat als een eigendomsvoorbehoud wordt bedongen, bepalingen uit de SOGA niet automatisch in het contract van toepassing zijn. Met name betreft het de conformiteitsbepaling van artikel 14 SOGA, dat qua redactie veel gelijkenis vertoont met artikel 7:17 BW:

      ‘14 Implied terms about quality or fitness.

      (1) Except as provided by this section and section 15 below and subject to any other enactment, there is no implied term about the quality or fitness for any particular purpose of goods supplied under a contract of sale.
      (2) Where the seller sells goods in the course of a business, there is an implied term that the goods supplied under the contract are of satisfactory quality.
      (2A) For the purposes of this Act, goods are of satisfactory quality if they meet the standard that a reasonable person would regard as satisfactory, taking account of any description of the goods, the price (if relevant) and all the other relevant circumstances.
      (2B) For the purposes of this Act, the quality of goods includes their state and condition and the following (among others) are in appropriate cases aspects of the quality of goods—
      (a) fitness for all the purposes for which goods of the kind in question are commonly supplied,
      (b) appearance and finish,
      (c) freedom from minor defects,
      (d) safety, and
      (e) durability.
      (2C) The term implied by subsection (2) above does not extend to any matter making the quality of goods unsatisfactory—
      (a) which is specifically drawn to the buyer’s attention before the contract is made,
      (b) where the buyer examines the goods before the contract is made, which that examination ought to reveal, or
      (c) in the case of a contract for sale by sample, which would have been apparent on a reasonable examination of the sample.’

      Dergelijke bepalingen kunnen gelden indien de rechter aanneemt dat zij impliciet in het contract zijn opgenomen (‘implied terms’), maar dat vergt een uitleg van de overeenkomst.21x Vgl. voor de uitleg naar ‘Amerikaans’ recht: J.W.A. Dousi, Over de uitleg van boilerplate-bedingen en wat we kunnen leren van Amerikaans recht, Contracteren 2016/2, p. 40-42. Indien de SOGA niet van zichzelf van toepassing is, zullen partijen, zo leert het hiervoor besproken arrest, dergelijke bepalingen in hun overeenkomst moeten opnemen.
      De werking van Engels recht speelt met name als de verkoper van de zaken een in Engeland gevestigde partij is. Indien partijen in hun koopovereenkomst geen rechtskeuze maken, geldt op grond van artikel 4 lid 1 onder a Rome I22x Verordening 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEG 2008, L 177/6. het recht van het land van vestiging van de verkoper, Engels recht derhalve. Aangezien Engeland geen partij is bij het Weens Koopverdrag, geldt dat verdrag niet. Artikel 1 Weens Koopverdrag verklaart het verdrag uitsluitend van toepassing indien de contractspartijen alle in een verdragsstaat zijn gevestigd of indien het recht van een verdragsstaat de koopovereenkomst krachtens regels van internationaal privaatrecht beheerst.23x Vgl. nader over het Weens Koopverdrag en de werking ervan: J.H.M. Spanjaard, De internationale koop van een hijskraan: over rente en voordeelstoerekening, Contracteren 2016/1, p. 21-22.
      Dit betekent dat een Nederlandse koper in geval van een koopovereenkomst met een Engelse koper bedacht moet zijn op de triptiek (1) eigendomsvoorbehoud, (2) uitgestelde betaling en (3) de mogelijkheid het gekochte bij aflevering reeds te verbruiken. Indien die triptiek voorkomt, doet de koper er goed aan te bedingen dat de geleverde zaken conform moeten zijn en remedies op te nemen voor het geval de zaken non-conform blijken.

    • 5. Afronding

      Eigendomsvoorbehoud verschaft partijen de mogelijkheid via het verbintenissenrecht het goederenrecht enigszins te plooien. Bedongen kan worden dat de eigendom van een zaak pas overgaat als de koper aan zijn contractuele betalingsverplichtingen jegens de verkoper heeft voldaan. De Hoge Raad oordeelt daarover in zijn arrest Rabobank/Reuser van 3 juni 2016 dat levering onder eigendomsvoorbehoud een overdracht onder opschortende voorwaarde van betaling is. Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak bij voorbaat verpand kan worden. De verpanding wordt in dat geval definitief zodra de koper aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Daar is geen extra leveringshandeling voor nodig, zodat curatoren in dat geval geen beroep toekomt op artikel 35 Fw. Voor pandhouders (banken) en leveranciers onder eigendomsvoorbehoud (waaronder huurverkopers) kan dit arrest aanleiding vormen hun strategieën aan te passen en in de overeenkomsten scherp te kijken naar de mogelijkheid van een verlengd eigendomsvoorbehoud en de mogelijkheid van beëindiging van de overeenkomst in geval van tekortkoming en insolventie van de koper. Dit zal met name lonen indien de restwaarde van de zaak hoger is dan de restantverplichtingen van de koper.
      Het arrest d.d. 11 mei 2016 van het UKSC in de Res Cogitans-zaak leerde dat eigendomsvoorbehoud in geval van overeenkomsten waarop Engels recht van toepassing is, niet zonder risico is. Het risico bestaat dat door het eigendomsvoorbehoud de Engelse Sale of Goods Act 1979 niet van toepassing is, zodat de koper wettelijke bescherming tegen bijvoorbeeld non-conformiteit mist. Scherpte bij overeenkomsten met Engelse verkopers is derhalve geboden.

    Noten

    • 1 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser).

    • 2 PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22.

    • 3 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 3.1.

    • 4 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 3.1.

    • 5 Rb. Den Haag 12 september 2012, ECLI:NL:RBDHA:2012:BX7231, JOR 2012/377, m.nt. Van Andel (Reuser/Rabobank).

    • 6 Hof Den Haag 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4352, JOR 2015/53, m.nt. Van Andel en Ten Brinke (Rabobank/Reuser).

    • 7 Vgl. art. 3:97 en 3:98 BW.

    • 8 Conclusie A-G Rank-Berenschot voor Rabobank/Reuser, ECLI:NL:PHR:2016:73, al. 2.13-2.19 met verdere vindplaatsen. Vgl. J.A.J. Peter, Levering van roerende zaken, 2007, p. 142 en W.H.M. Reehuis, Eigendomsvoorbehoud, Mon. BW B6c, 2013, nr. 75-76.

    • 9 Conclusie A-G Rank-Berenschot voor Rabobank/Reuser, ECLI:NL:PHR:2016:73, al.2.20-2.31 met verdere vindplaatsen. Vgl. ook o.a. Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010/527-528, 531-532.

    • 10 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, NJ 2016/290, m.nt. Verstijlen (Rabobank/Reuser), r.o. 4.2.2.

    • 11 Art. 57 Fw.

    • 12 Art. 7A:1576h lid 1 BW.

    • 13 Al dan niet met een aftrek voor gebruik, wat weer tot moeilijke discussies over de waarde van het gebruik kan leiden. Om die reden geef ik er de voorkeur aan de ongedaanmakingsverbintenissen vaak uit te sluiten.

    • 14 Vgl. J.H.M. Spanjaard, Huur en faillissement: roerend = onroerend, ORP 2015/96.

    • 15 Deze wet geldt, met in de SOGA gestipuleerde wijzigingen, ook in Schotland.

    • 16 <www.legislation.gov.uk/ukpga/1979/54>.

    • 17 Daarbij verdient vermelding dat de Richtlijn consumentenrechten 2011/83, PbEU 2011, L 304/64 (in Nederland geïmplementeerd in art. 6:230g t/m 6:230z BW) is geïmplementeerd in de Consumer Rights Act 2015: <www.legislation.gov.uk/ukpga/2015/15/contents>.

    • 18 Art. 69 van de Engelse Arbitration Act 1996 laat hoger beroep toe bij de rechtbank als een rechtsregel (‘point of law’) speelt.

    • 19 PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22, r.o. 28-29.

    • 20 PST Energy 7 Shipping LLC and another/OW Bunker Malta Ltd and another, 2016, UKSC 22, r.o. 34-37.

    • 21 Vgl. voor de uitleg naar ‘Amerikaans’ recht: J.W.A. Dousi, Over de uitleg van boilerplate-bedingen en wat we kunnen leren van Amerikaans recht, Contracteren 2016/2, p. 40-42.

    • 22 Verordening 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEG 2008, L 177/6.

    • 23 Vgl. nader over het Weens Koopverdrag en de werking ervan: J.H.M. Spanjaard, De internationale koop van een hijskraan: over rente en voordeelstoerekening, Contracteren 2016/1, p. 21-22.

Reageer

Tekst