Tussentijds hoger beroep in de deelgeschilprocedure
-
1. Inleiding
Recentelijk heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis (art. 337 lid 2 Rv). De al bestaande mogelijkheden van tussentijds hoger beroep zijn daarbij nader op elkaar afgestemd, waarbij regie van de rechter en proceseconomie vooropstaan. De Hoge Raad heeft in het arrest een aantal regels geformuleerd. Dit betekent ook dat de Hoge Raad gedeeltelijk terugkomt op zijn eerdere arresten van 23 januari 20041x HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex) en 17 december 2004.2x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168 en ECLI:NL:HR:2004:AR3170.
Dit heeft ook consequenties voor het hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking, voor zover dat ziet op de materiële rechtsverhouding (art. 1019cc lid 3 onder a Rv). Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv volgt namelijk dat dit mede is gebaseerd op de hiervoor genoemde jurisprudentie van artikel 337 lid 2 Rv.3x Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23. Voor het instellen van hoger beroep moest tot voor kort op grond van artikel 1019cc lid 3 onder a Rv tijdig verlof worden gevraagd en tijdig hoger beroep worden ingesteld. Werd geen of niet tijdig verlof gevraagd, dan wel niet tijdig hoger beroep ingesteld, dan werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hierin is door het arrest van de Hoge Raad verandering gekomen. Hoger beroep zal nu ook mogelijk zijn na het verstrijken van de termijn, mits voldaan is aan de voorwaarden die de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2021 heeft gesteld.
Hieronder zal ik allereerst de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank en in hoger beroep schetsen (paragraaf 2 en 3). Vervolgens ga ik in op het arrest van de Hoge Raad (paragraaf 4). Hierna bespreek ik de gevolgen van de door de Hoge Raad geformuleerde nieuwe regels voor het tussentijdse hoger beroep in de deelgeschilprocedure (paragraaf 5). Dit doe ik mede aan de hand van een recent vonnis van de rechtbank Gelderland4x Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530. en van de rechtbank Midden-Nederland.5x Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787. Tot slot geeft ik een overzicht van de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen tegen een deelgeschilbeschikking op basis van het arrest van de Hoge Raad (paragraaf 6).
-
2. Procedure eerste aanleg
In deze procedure hebben huiseigenaren de gemeente Borger-Odoorn (hierna: Gemeente) aansprakelijk gesteld omdat de Gemeente jegens hen onrechtmatig zou hebben gehandeld bij de inrichting van een nieuwbouwplan. In de procedure bij de rechtbank hebben zij naast een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld ook een schadevergoeding gevorderd.
De rechtbank Noord-Nederland heeft op 25 juli 2018 een tussenvonnis gewezen. Zij overwoog in dit tussenvonnis dat de Gemeente toerekenbaar onrechtmatig had gehandeld tegen eisers. Over de schade oordeelde de rechtbank dat zij de omvang hiervan nog niet kon vaststellen, en zij overwoog om hiervoor een deskundige te benoemen. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aangekondigde deskundigenrapportage.
Partijen hebben vervolgens een akte genomen. De Gemeente heeft in deze akte verzocht van het eerstvolgende vonnis (tussentijds) hoger beroep open te stellen.
Op 28 november 2018 heeft de rechtbank bepaald dat van dit vonnis (tussentijds) hoger beroep kon worden ingesteld. Ook kwam in dit vonnis het wel of niet benoemen van een deskundige aan de orde.
De Gemeente is bij exploot van 27 februari 2019 in hoger beroep gegaan van het vonnis van 25 juli 2018 en van 28 november 2018.
-
3. Procedure in hoger beroep
Het hof was van oordeel dat de Gemeente ontvankelijk was in het hoger beroep tegen beide vonnissen. Het beroep tegen het tussenvonnis van 28 november 2018 werd ongegrond verklaard en het tussenvonnis van 25 juli 2018 werd vernietigd. Het hof wees de vorderingen van de eisers af.
Over de ontvankelijkheid van de Gemeente oordeelde het hof dat, alhoewel hoger beroep tegen het vonnis van 25 juli 2018 lang na het verstrijken van de appeltermijn was ingesteld, dit toch mogelijk was. De reden hiervoor was dat tussentijds beroep tegen het latere vonnis van 28 november 2018 mogelijk was.6x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168.
Volgens het hof hield het tussenvonnis van 28 november 2018 meer in dan alleen het gevraagde verlof om hoger beroep te mogen instellen. In dit vonnis kon namelijk ook een beslissing worden gelezen over het wel of niet benoemen van een deskundige. Verder overwoog het hof dat de proceseconomie gediend was bij een ruimhartige lezing en duiding van het tussenvonnis. Het alternatief zou immers zijn dat de Gemeente niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep. Vervolgens zou dan nog een inhoudelijk vonnis worden gewezen waartegen hoger beroep zou zijn ingesteld. Hierna zou de Gemeente dan opnieuw hoger beroep kunnen instellen.7x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 2.7.
-
4. Hoge Raad
Eisers zijn in cassatie gegaan. Zij stelden zich op het standpunt dat het oordeel van het hof niet juist was. Het vonnis van 28 november 2018 zou niet meer inhouden dan verlof om hoger beroep in te stellen. Verder waren zij van mening dat partijen belang hebben bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. Het argument van proceseconomie zou onvoldoende zijn om een uitzondering te maken op artikel 337 lid 2 Rv.
De Hoge Raad ziet dit anders en overweegt dat er aanleiding is om de mogelijkheden van hoger beroep tegen een tussenvonnis nader op elkaar af te stemmen. Hij neemt daarbij als uitgangspunt dat het aan het procesbeleid van de rechtbank is overgelaten om af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv en tussentijds hoger beroep open te stellen. De Hoge Raad geeft daarbij aan dat er geen reden is om de rechter te beperken in zijn mogelijkheden om hierover de regie te voeren.8x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.3.
Voortaan geldt aldus de Hoge Raad het volgende:9x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.4.
‘De rechter kan na een tussenvonnis, te allen tijde, zolang geen eindvonnis is gewezen, des verzocht of ambtshalve – en na partijen te hebben gehoord – alsnog bepalen dat van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Bij de beoordeling dient betrokken te worden of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (vgl. art 20).
Het openstellen van hoger beroep, op verzoek of ambtshalve, geschiedt bij vonnis, met het oog op de daaraan verbonden termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep, zoals hiervoor vermeld. Afwijzing van een daartoe strekkend verzoek kan ook op andere wijze, mits schriftelijk. De rechter hoeft zijn beslissing niet te motiveren.
De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt ook mee dat tussentijds beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. Het tussentijds hoger beroep kan evenwel geen betrekking hebben op vonnissen voor zover deze niet vatbaar zijn voor hoger beroep, en evenmin op vonnissen die in een door de appellant eerder ingesteld hoger beroep hadden kunnen worden betrokken (de “een-keer-schieten regel”).’In het arrest geeft de Hoge Raad aan dat van de beslissing om al dan niet tussentijds hoger beroep open te stellen naar haar aard geen hogere voorziening openstaat. Zelfs niet met een beroep op de doorbrekingsgronden. De beslissing is namelijk overgelaten aan het procesbeleid van de rechter die het tussenvonnis heeft gewezen. Het gaat daarbij om een regiebeslissing. Partijen worden daarbij geen rechten ontnomen.10x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.5; zie verder HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, r.o. 4.5, HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914, r.o. 3.4 en HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1712, r.o. 3.4.2. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat de nieuwe regeling van overeenkomstige toepassing is op tussentijds hoger beroep van tussenbeschikkingen op de voet van artikel 358 lid 4 Rv en op tussentijds beroep in cassatie op de voet van artikel 401a lid 2 Rv, en in verzoekschriftprocedures in verbinding met artikel 426 lid 4 Rv.11x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.6. De Hoge Raad komt hiermee gedeeltelijk terug op zijn arresten van 23 januari 200412x HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex). en 17 december 2004.13x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:3168 en ECLI:NL:HR:2004:3170.,14x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.7.
-
5. Gevolgen voor hoger beroep in de deelgeschilprocedure
In een deelgeschilprocedure is het uitgangspunt dat hoger beroep in principe niet mogelijk is. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv. De uitzondering geldt, zo volgt uit artikel 1019cc lid 1 Rv, voor deelgeschilbeschikkingen die de materiële rechtsverhouding betreffen.15x Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 22. Deze beslissingen worden gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis.16x Zie A.F. Collignon ‘Hoger beroep in de deelgeschilprocedure: beperkt maar niet onmogelijk’, VR 2022/1. Verder volgt uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv dat voor de regeling van tussentijds hoge beroep tegen deelgeschilbeschikkingen aansluiting gezocht is bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv.17x Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23. Hierbij wordt ook verwezen naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004.18x HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex).
Artikel 1019cc lid 3 onder a Rv bepaalt dat van die beslissingen binnen drie maanden vanaf de eerste roldatum hoger beroep kan worden ingesteld net als van een tussenvonnis. Ook moet de vordering binnen de appellabiliteitsgrens van artikel 332 Rv vallen. Voor hoger beroep moet wel verlof worden gevraagd binnen de beroepstermijn van drie maanden na de eerste roldatum. Voor de formulering van de regeling voor het hoger beroep is, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv.19x HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510. Het hoger beroep kan al worden ingesteld voordat de rechtbank het verlof heeft verleend. Het is echter niet-ontvankelijk als het verlof vervolgens niet alsnog wordt verleend.20x Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23. Hiernaast is hoger beroep mogelijk tegelijkertijd met het hoger beroep van het eindvonnis in de bodemprocedure (art. 1019cc lid 3 onder b Rv).
Voor het instellen van hoger beroep moest tot voor kort dus volgens artikel 1019cc lid 3 onder a Rv tijdig verlof worden gevraagd en tijdig hoger beroep worden ingesteld. Als geen of niet tijdig verlof was gevraagd dan wel niet tijdig hoger beroep was ingesteld, dan werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Gezien het arrest van de Hoge Raad is hierin nu verandering gekomen. Hoger beroep zal nu ook mogelijk zijn na het verstrijken van de termijn, mits voldaan is aan de voorwaarden die de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2021 heeft gesteld.
Dit deed zich voor in een zaak bij de rechtbank Gelderland.21x Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530. De deelgeschilrechter had bij beschikking van 25 april 2018 voor recht verklaard dat de Stichting Sint Maartenskliniek aansprakelijk was voor door de gedaagde geleden en nog te lijden schade als gevolg van een ongeval op 26 juli 2015. De Stichting Sint Maartenskliniek startte vervolgens een bodemprocedure en vroeg in de dagvaarding verlof om hoger beroep open te stellen tegen de deelgeschilbeschikking van 25 april 2018. De gedaagde wilde, zo bleek uit de conclusie van antwoord, bij dat verzoek aansluiten. De Stichting Sint Maartenskliniek had echter niet binnen drie maanden na de eerste roldatum daadwerkelijk hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald, die beperkt was tot de vraag of moest worden teruggekomen op de eerdere beschikking van de deelgeschilrechter. Dit omdat tussentijds beroep op grond van de tot dan toe geldende regeling niet mogelijk leek. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 heeft de rechtbank partijen voorafgaande aan de mondelinge behandeling laten weten dat het niet langer vereist is dat binnen de wettelijke appeltermijn hoger beroep tegen het tussenvonnis wordt ingesteld. Hoger beroep kan ook daarna worden ingesteld, als dat maar gebeurt binnen de appeltermijn van het vonnis waarin tussentijds appel tegen dat tussenvonnis wordt opengesteld. De rechtbank gaf aan dat zij tegen die achtergrond alsnog bereid was om verlof te verlenen voor het instellen van hoger beroep.22x Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530, r.o. 2.2. Beide partijen gaven aan dat zij hier geen bezwaar tegen hadden. Het verlof werd verleend en de mondelinge behandeling ging niet door. Ik schat overigens in dat ook als een van de partijen bezwaar had gemaakt, de rechter toch verlof had verleend indien het hoger beroep niet tot onredelijke vertraging van de procedure leidt.
Dit was ook het geval in een andere recente procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. Door de verzekeraar was in januari 2022 verlof gevraagd voor het instellen van hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure van 7 juli 2021. De gedaagde beriep zich op het verstrijken van de appeltermijn. De rechtbank Midden-Nederland overwoog dat deze termijn in de situatie vóór het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 was verstreken. Door het arrest van de Hoge Raad wordt echter niet langer aangesloten bij de eerste roldag of de datum van de beschikking waartegen men wil opkomen, maar bij de datum van het vonnis waarin de mogelijkheid van hoger beroep wordt opengesteld.23x Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787. De rechtbank toetste daarbij of het tussentijds hoger beroep niet tot onredelijke vertraging van de procedure leidt. Dat was naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Het verlof voor hoger beroep werd om die reden en om redenen van proceseconomie dan ook verleend.24x Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787, r.o. 2.7-2.9.
-
6. Mogelijkheden voor hoger beroep tegen beschikkingen ex artikel 1019cc lid 3 onder a Rv
De Hoge Raad heeft ervoor gekozen om de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen nog meer binnen de regievoering van de rechter te houden. Met de nieuwe regels zoals geformuleerd door de Hoge Raad is ook de proceseconomie gediend. Het voorkomt dat partijen doorprocederen, met alle kosten en vertraging in de procedure van dien, terwijl zij vervolgens alsnog of opnieuw tussentijds hoger beroep instellen. Dat geldt ook voor hoger beroep tegen beschikkingen in een deelgeschilprocedure, zoals geregeld in artikel 1019cc lid 3 onder a Rv.
Dit betekent dat in deelgeschilprocedures nu de volgende opties voorhanden zijn om hoger beroep in te stellen tegen beslissingen in een deelgeschilbeschikking, voor zover die zien op de materiële rechtsverhouding:
hoger beroep binnen drie maanden na de eerste roldatum in de bodemprocedure, na verzoek voor verlof, waarover de wederpartij is gehoord (art. 1019cc lid 3 onder a Rv). Het hoger beroep kan al worden ingesteld voordat de rechtbank het verlof heeft verleend. Het is echter niet-ontvankelijk als het verlof vervolgens niet alsnog wordt verleend;
hoger beroep binnen drie maanden na een tussenvonnis in de bodemprocedure, zolang er geen eindvonnis is gewezen, waarin op verzoek van (een van) beide partijen dan wel ambtshalve door de rechter verlof is verleend. Ook hierbij geldt als voorwaarden dat partijen in de gelegenheid gesteld worden om op het verzoek te reageren;
hoger beroep binnen drie maanden na een tussenvonnis in de bodemprocedure waartegen tussentijds beroep is opengesteld. De eerdere beschikking in de deelgeschilprocedure kan dan in het hoger beroep worden betrokken, zelfs zonder dat daarbij ook tegen het latere tussenvonnis grieven gericht hoeven te worden.25x HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168. Daarbij geldt wel dat het tussentijds hoger beroep geen betrekking kan hebben op vonnissen of beschikkingen die in een door de appellant eerder ingesteld hoger beroep hadden kunnen worden betrokken (de ‘één-keer-schieten-regel’);
hoger beroep na een eindvonnis in de bodemprocedure (art. 1019cc lid 3 onder b Rv);
wordt in het vonnis door een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt aan de instantie, maar bevat dit ook nog tussenvonnissen, dan is dit vonnis in zoverre een eindvonnis en voor het overige een tussenvonnis. Wordt van het eindvonnisgedeelte hoger beroep ingesteld, dan kan daarin ook het tussenvonnisgedeelte worden betrokken.26x HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905.
Noten
-
1 HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex)
-
2 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168 en ECLI:NL:HR:2004:AR3170.
-
3 Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23.
-
4 Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530.
-
5 Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787.
-
6 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168.
-
7 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 2.7.
-
8 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.3.
-
9 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.4.
-
10 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.5; zie verder HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, r.o. 4.5, HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914, r.o. 3.4 en HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1712, r.o. 3.4.2.
-
11 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.6.
-
12 HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex).
-
13 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:3168 en ECLI:NL:HR:2004:3170.
-
14 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, r.o. 3.2.7.
-
15 Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 22.
-
16 Zie A.F. Collignon ‘Hoger beroep in de deelgeschilprocedure: beperkt maar niet onmogelijk’, VR 2022/1.
-
17 Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23.
-
18 HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex).
-
19 HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510.
-
20 Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 23.
-
21 Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530.
-
22 Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:530, r.o. 2.2.
-
23 Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787.
-
24 Rb. Midden-Nederland 2 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:787, r.o. 2.7-2.9.
-
25 HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168.
-
26 HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905.