-
Samenvatting
In dit artikel wordt, mede aan de hand van het arrest Deutsche Bahn van het Gerecht en het arrest Delta Pekárny van het EHRM, ingegaan op de vraag of de Commissie een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig heeft voor het verrichten van inspecties onder Verordening (EG) nr. 1/2003. Ook worden de arresten Nexans, Prysmian en Schwenk besproken, die inzicht geven in de effectiviteit van de rechterlijke controle die de Unierechter uitoefent over het gebruik van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie. Deze arresten verduidelijken de rechten en plichten van ondernemingen en de Commissie bij inspecties en verzoeken om inlichtingen onder Verordening (EG) nr. 1/2003.
Gerecht 6 september 2013, gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11, Deutsche Bahn, ECLI:EU:T:2013:404, EHRM 2 oktober 2014, nr. 97/11, Delta Pekárny/Tsjechische Republiek, Gerecht 14 november 2012, zaak T-135/09, Nexans, ECLI:EU:T:2012:596, Gerecht 14 maart 2014, zaak T-306/11, Schwenk, ECLI:EU:T:2014:123
Inhoud
- Inleiding
- De onderzoeksbevoegdheden van de Commissie en het privéleven van ondernemingen
- Wel of niet een rechterlijke machtiging vereist voor inspecties?
- Toetsing door de Unierechter van inspectiebeschikkingen
- Toetsing door de Unierechter van een verzoek om inlichtingen
- Is het toezicht door de Unierechter voldoende effectief en zijn de rechten van ondernemingen voldoende gewaarborgd?
- Conclusie
- ↑ Naar boven
Nederlands tijdschrift voor Europees recht |
|
Article | De onderzoeksbevoegdheden van de Commissie scherpgesteld |
Trefwoorden | mededinging, onderzoeksbevoegdheden Verordening (EG) nr. 1/2003, recht op eerbiediging privé-, familie- en gezinsleven, motivering, rechterlijke toetsing |
Auteurs | Mr. Y. de Vries |
DOI | 10.5553/NtER/138241202015005003001 |
Auteursinformatie |