De nieuwe groepsvrijstelling verticale beperkingen – een bescheiden stap vooruit

Artikel

De nieuwe groepsvrijstelling verticale beperkingen – een bescheiden stap vooruit

Trefwoorden groepsvrijstelling verticale beperkingen, wijzigingsvoorstel, Verordening (EU) nr. 330/2010
Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. H.H.P. Lugard

    Mr. H.H.P. Lugard is werkzaam als advocaat en bedrijfsjurist bij Royal Philips Electronics.

    Dr. T. van Dijk

    Dr. T. van Dijk is werkzaam bij Lexonomics.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. H.H.P. Lugard en Dr. T. van Dijk, 'De nieuwe groepsvrijstelling verticale beperkingen – een bescheiden stap vooruit', M&M 2010-3, p. 107-111

    Download RIS Download BibTex

    • Inleiding

      In het novembernummer van 2009 van dit tijdschrift bespraken wij de voorstellen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2790/ 1999 en de daarbij behorende richtsnoeren die de Commissie in juli 2009 bekend maakte.1x H.H. Lugard en T van Dijk, ‘De ontwerp groepsvrijstelling verticale beperkingen – een stap vooruit?’, Markt & Mededinging 2009, p. 148-155. Inmiddels heeft de Commissie op 20 april van dit jaar de definitieve tekst van de nieuwe verordening, Verordening (EU) nr. 330/2010, 2x Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van art. 101 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen Voor de EER relevante tekst, Pb. EG 2010, L 102/1-7, beschikbaar op <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0001:01:NL:HTML> alsmede de aangepaste richtsnoeren, vastgesteld.3x Bekendmaking van de Commissie Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, beschikbaar op <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0001:01:NL:HTML>. Ten tijde van het ter perse gaan van dit nummer van Markt & Mededinging waren de richtsnoeren nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad. De nieuwe regeling treedt op 1 juni 2010 in werking en zal tot 31 mei 2022 van kracht blijven. Voor overeenkomsten die ingevolge Verordening (EG) nr. 2790/1999 op 31 mei 2010 vrijgesteld zijn van het verbod van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maar niet in overeenstemming zijn met de voorwaarden van de nieuwe verordening, geldt een overgangstermijn van een jaar.4x Zie art. 9.
      In deze bijdrage staan wij summier stil bij de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Commissievoorstellen van juli 2009. Voor een uitgebreidere bespreking van de aanpassingen van de verordening en richtsnoeren verwijzen wij de lezer graag naar onze eerdere bijdrage.

    • De wijzigingsvoorstellen van juli 2009

      De belangrijkste voorgestelde aanpassing die wij in onze bijdrage van november 2009 signaleerden, betrof de inperking van de reikwijdte van de vrijstelling door de invoering van een dubbele marktaandeeldrempel. In de toekomst zouden nog slechts verticale overeenkomsten vrijgesteld zijn indien het marktaandeel van elk van de contractspartijen op geen van de markten waarop de overeenkomst van invloed is meer dan 30 procent bedraagt. De Commissie stelde in dat verband voor dat voor de bepaling van het relevante marktaandeel van de afnemer diens positie op de market(en) waarop hij de contractsproducten (door)verkoopt, bepalend is. Die inperking werd ingegeven door de wens van de Commissie om verticale overeenkomsten waarbij grote detailhandelaren betrokken zijn, niet (langer) automatisch vrij te stellen. Wij betwijfelden of de invoering van de additionele marktaandeeldrempel significant meer mededingingsrisico’s zou wegnemen, terwijl de nieuwe bepaling wel zou resulteren in extra inspanningen en risico’s voor ondernemingen bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van hun verticale overeenkomsten.
      Het wijzigingsvoorstel van juli 2009 voorzag voorts in een aanscherping van het beleid ten aanzien van overeenkomsten met concurrenten in de zin van artikel 2, lid 4, onder (a). De Commissie stelde voor de vrijstelling voor niet-wederkerige overeenkomsten met ‘kleine’ concurrenten, waarbij de afnemer een jaaromzet van minder dan 100 miljoen euro behaalt, te schrappen. De Commissie meende ook dat de mogelijkheden om aan selectieve distributeurs wederverkoopverboden op te leggen beperkt dienden te worden. De Commissie stelde voor dat het aan leden van een selectief distributiestelsel nog slechts verboden kon worden te leveren aan niet-erkende wederverkopers in markten waar een dergelijk stelsel werkzaam is. Wij meenden dat die aanpassing ertoe zou leiden dat het in de toekomst veel moeilijker zou worden het goed functioneren van selectieve distributiestelsels te waarborgen.
      De overige meest significante aanpassingen van de richtsnoeren die de Commissie in juli 2009 voorstelde, betroffen de aanscherping van de agentuurregeling teneinde die regeling in overeenstemming met recente rechtspraak te brengen, een verduidelijking van de beperkingen die wat de Commissie betreft (on)toelaatbaar waren in het kader van internetverkoop, de invoering van twee distributiepraktijken die niet in de oude richtsnoeren opgenomen waren (toegangsvergoedingen en categoriemanagementovereenkomsten) en de, naar het zich liet aanzien, wat grotere toeschietelijkheid van de Commissie om ook hardekernbepalingen te toetsen aan artikel 101 VEU. Ten aanzien van vooraf te betalen toegangsvergoedingen voor schapruimte stelden wij vraagtekens bij het door de Commissie aangeduide gevaar van uitsluiting van distributeurs omdat leveranciers minder snel geneigd zouden zijn andere distributeurs in te schakelen. Uitsluiting van kleinere, toetredende leveranciers leek ons evenmin evident. Ten aanzien van categoriemanagementovereenkomsten vroegen wij ons af hoe reëel het verhoogde risico op collusie tussen leveranciers is, aangezien dergelijke vormen van samenspanning niet in het belang van retailers zijn en die partijen niet geacht kunnen worden die praktijken te faciliteren.5x De definitieve overwegingen met betrekking tot toegangsvergoedingen (randnummers 203- 208) en categoriemanagementovereenkomsten (randnummers 209-213) zijn minder scherp geformuleerd dan het geval was in de ontwerprichtsnoeren, maar wijken niet significant af van de tekst van de ontwerprichtsnoeren.
      Tot slot bespraken wij op welke wijze de Commissie in de toekomst internetverkopen wenste te reguleren en stelden wij vast dat de Commissie niet van zins was haar beleid ten aanzien van verticale prijsbinding te wijzigen en dat type verticale beperking ook in de toekomst wenste aan te merken als hardekernbeperking, ondanks het feit dat de ontwerprichtsnoeren ingingen op een aantal mogelijke, met verticale prijsbinding samenhangende, efficiëntieverbeteringen.

    • De nieuwe groepsvrijstelling inzake verticale overeenkomsten: Verordening (EU) nr. 330/2010

      Verordening (EU) nr. 330/ 2010 is slechts op een beperkt aantal punten gewijzigd ten opzichte van het Commissievoorstel van medio 2009. De wijzigingen zijn niettemin van praktisch belang. Daarnaast heeft de Commissie aanzienlijk geschaafd aan de tekst van de richtsnoeren. Al met al heeft de herziening echter niet geleid tot een radicale wijziging van de structuur van de verordening en richtsnoeren.
      De definitieve tekst van de verordening handhaaft de dubbele marktaandeeldrempel, maar bepaalt, in tegenstelling tot het ontwerp, dat voor de bepaling van het relevante marktaandeel van de afnemer diens positie op de inkoopmarkt bepalend is. De impactstudie die de Commissie heeft verricht op instigatie van de Impact Assessment Board verschaft enige duidelijkheid over de beweegredenen van de Commissie. Hoewel de Commissie kennelijk van mening is dat het marktaandeel van de afnemer op diens verkoopmarkt het meest accurate criterium is voor de vraag of een verticale overeenkomst negatieve effecten sorteert, meent zij toch dat het de voorkeur verdient om uit te gaan van de positie van de afnemer op de inkoopmarkt. De reden daarvoor is dat marktmacht op de inkoopmarkt dikwijls samenhangt met, en indicatief is voor, marktmacht op de verkoopmarkt(en). Bovendien oordeelt de Commissie dat de bepaling van het marktaandeel op de inkoopmarkt significant minder compliance kosten met zich brengt.6x Zie Commission Staff Working Document Impact Assessment, Accompanying document to the Draft Commission Regulation (EC) No…/.. on the application of Article 101(3) of the Treaty on the Functioning of the European Union to categories of vertical agreements and concerted practices and Draft Commission Notice Guidelines on Vertical Restraints, beschikbaar op <http://ec.europa.eu/governance/impact/ia_carried_out/cia_2010_en.htm>. Het nieuwe artikel 3, tweede lid, bepaalt dat ingeval van meerpartijenovereenkomsten het marktaandeel van de eerste koper op zowel diens inkoop- als verkoopmarkt bepalend is voor de toepasselijkheid van de vrijstelling.7x In het geval van een verticale overeenkomst tussen een leverancier en twee opeenvolgende kopers dient voorts, wil de vrijstelling van toepassing zijn, het marktaandeel van de leverancier op de markt waarop die partij het product verkoopt, alsmede het marktaandeel van de ‘tweede’ koper op diens inkoopmarkt lager te zijn dan 30 procent. Zie ook randnummer 90 van de richtsnoeren. Naar ons oordeel leidt de koerswijziging van de Commissie in ieder geval tot een rationeler resultaat, met dien verstande dat nog steeds betwijfeld kan worden of het opnemen van de tweede marktaandeeldrempel veel mededingingsrisico’s wegneemt.
      Het voorstel van de Commissie bevatte een belangrijke beperking van het regime ten aanzien van toegelaten wederverkoopbeperkingen in het kader van selectieve distributiestelsels. Die materie is geregeld in artikel 4 (b), derde gedachtestreepje. De Commissie stelde voor dat het leden van een selectief distributiestelsel in de toekomst nog slechts verboden kon worden om aan niet-erkende distributeurs te leveren in markten waar een dergelijk stelsel in stand werd gehouden. Een dergelijke regeling zou een bedreiging hebben kunnen betekenen voor de instandhouding van selectieve distributiestelsels. Lezing van de definitieve tekst van de verordening maakt duidelijk dat de Commissie deels op haar schreden is teruggekeerd; leveringen aan niet-erkende distributeurs binnen het grondgebied dat door de leverancier is gereserveerd om dat systeem toe te passen mogen verboden worden. Artikel 1 (c) is overeenkomstig gewijzigd. De regeling is strikter dan de corresponderende regeling van Verordening (EG) nr. 2790/1999 aangezien de nieuwe regeling vereist dat de leverancier de betreffende gebieden voorbehoudt om dat systeem toe te passen, maar het is niet geheel duidelijk wanneer van een dergelijk voorbehoud sprake is. Randnummer 55 suggereert dat verkoop van de contractsproducten in gebieden waar (nog) geen sprake is van een selectief distributiestelsel in de weg staat aan een dergelijk voorbehoud, maar die uitleg staat op gespannen voet met de tekst van de verordening zelf.8x Zie ook randnummer 63 (beperking actieve verkopen op groothandelniveau in selectieve distributiestelsels ingeval van free riding).
      Ten aanzien van artikel 4 (b), tweede gedachtestreepje (beperking van verkopen door groothandel aan eindgebruikers) stelt de Commissie in randnummer 55 overigens vast dat onder die toegelaten beperking ook valt de verplichting om niet aan bepaalde eindgebruikers te leveren. De gewijzigde aanhef van artikel 4 (b) bepaalt – als voorheen – dat wederverkoopbeperkingen als hardekernbeperkingen worden aangemerkt, maar voegt daar aan toe dat die bepaling niet in de weg staat aan de op een afnemer rustende verplichting om zijn verkooppunt(en) en opslagplaats(en) tot een bepaald adres, een bepaalde plaats of een bepaald gebied te beperken.

      Naast enkele overwegend redactionele wijzigingen is nog een aantal minder ingrijpende wijzigingen ingevoerd. In artikel 1 (i) is een definitie toegevoegd van ‘klant van de afnemer’ in verband met de invoering van de tweede marktaandeeldrempel, is de regeling inzake exclusieve leveringscontracten van artikel 3, tweede lid, (oud) verdwenen, en is het begrip ‘know how’ (artikel 1 (g)) algemener omschreven. Dat geldt ook voor de definitie van ‘concurrerende onderneming’ in artikel 1 (c). De aangepaste definitie maakt duidelijk dat, wil sprake zijn van concurrerende ondernemingen, die ondernemingen (in potentie) op dezelfde relevante markt actief dienen te zijn. Verordening (EG) nr. 2790/1999 bepaalde dat sprake moest zijn van (potentiële) leveranciers in dezelfde productmarkt. Randnummer 27 maakt duidelijk dat een distributeur die een producent specificaties verstrekt voor de productie van bepaalde goederen onder de merknaam van de distributeur, niet als de producent van deze onder zijn huismerk verkochte goederen wordt beschouwd. Die verduidelijking is vooral voor de toepassing van artikel 4 (a) belangrijk.9x Zie ook de niet geheel duidelijke zinsnede in randnummer 28 waarin de Commissie aangeeft dat ‘(i)n het geval van duale distributie ervan uitgegaan (wordt) dat een eventueel effect op de concurrentieverhouding die tussen de producent en de detailhandelaar op het detailhandelsniveau bestaat, over het algemeen van minder belang is dan de potentiële impact van de verticale leveringsovereenkomst op de concurrentie in het algemeen op het productie- of detailhandelsniveau.’ Tot slot is artikel 2, vijfde lid, (verhouding andere groepsvrijstellingen) aangepast en is het voorgestelde artikel 6 (intrekking voordeel vrijstelling in individuele gevallen) geschrapt; intrekking kan overigens nog steeds plaatsvinden op basis van artikel 29 Verordening (EG) nr. 1/2003.

    • De nieuwe richtsnoeren inzake verticale beperkingen

      De richtsnoeren zijn van aanzienlijk praktisch belang voor de uitleg van de bepalingen van de verordening, alsmede voor de beoordeling van verticale beperkingen die niet automatisch zijn vrijgesteld. De richtsnoeren gaan voorts in op een aantal niet in de verordening neergelegde distributiepraktijken, met name agentuurovereenkomsten, toegangsvergoedingen en categoriemanagementovereenkomsten.
      Zoals wij eerder constateerden, handhaaft de Commissie haar beleid ten aanzien van actieve en passieve verkopen in het kader van exclusieve distributieovereenkomsten.10x Zie art. 4 (b), eerste gedachtestreepje. De richtsnoeren verduidelijken hoe de Commissie dat beleid toepast op internetverkoop.11x Zie randnummers 51-56. De Commissie heeft daarbij getracht een compromis te vinden tussen het wenselijk gebruik van consumenten en dealers van het internet en de gerechtvaardigde belangen van fabrikanten om free riding tussen verschillende distributie-formats tegen te gaan. In haar impactstudie stelt de Commissie in dat verband nog – terecht – dat van exclusieve distributieovereenkomsten tussen partijen met weinig of geen marktmacht in beginsel geen mededingingsbeperkende effecten uitgaan.12x Zie noot 5.
      Als niet toegelaten beperkingen van passieve online-verkoophandelingen merkt de Commissie aan een op een wederverkoper rustend verbod tot gebruik van een (algemeen toegankelijke) website, het verbod klanten (automatisch) en op hun verzoek op de hoogte te houden van aanbiedingen, een verbod op gebruik van verschillende taalversies, de verplichting tot het selectief blokkeren van de site van de distributeur en verplichte rerouting naar andere (exclusieve) verkopers, de verplichte beëindiging van transacties van klanten van buiten het (exclusieve) gebied van de distributeur en de beperking van het aandeel van online-verkopen in de totale verkoop van de distributeur. 13x Randnummer 52 vermeldt dat de beperking van het aandeel online-verkopen niet uitsluit dat de leverancier, zonder de online-verkoop van de distributeur te beperken, van de afnemer verlangt dat hij ten minste een bepaalde absolute hoeveelheid producten (in waarde of in volume uitgedrukt) offline verkoopt om een doeltreffende werking van zijn fysieke winkel te waarborgen noch sluit dit uit dat de leverancier waarborgen wil dat de online-activiteit van de distributeur binnen zijn distributiemodel past. Zie ook randnummers 54–56. Deze minimumhoeveelheid voor offline-verkoop kan gelijk zijn voor alle afnemers of voor elke afnemer afzonderlijk worden vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals de omvang van de afnemer binnen het netwerk of zijn geografische locatie. Het hanteren van hogere prijzen voor online-verkopen is eveneens een hardekernbeperking van passieve verkopen. 14x Zie randnummer 52, vierde gedachtestreepje. Dit belet niet dat de leverancier met de afnemer een vaste vergoeding overeenkomt (dat wil zeggen geen variabele vergoeding waarbij het bedrag verhoogt naargelang de gerealiseerde offline-omzet, aangezien dit indirect zou neerkomen op dubbele prijsstelling) om de offline- of online-verkoopinspanningen van deze laatste te steunen. Zie ook randnummer 64 (prijsdifferentiatie ingeval van hogere kosten online-verkopen ten laste van leverancier). Ook mag de distributeur verplicht worden één of meer fysieke winkels of showrooms te hebben. 15x Zie randnummer 54.
      De richtsnoeren bepalen voorts welke online-verkoopmethoden als actieve verkoop worden aangemerkt en dientengevolge wel verboden mogen worden in het kader van een exclusief distributienetwerk. 16x Zie randnummer 53. Daaronder vallen verkoopinspanningen die specifiek gericht zijn op klanten in andere exclusieve gebieden, zoals op een bepaald gebied gerichte banners en het ‘geografisch optimaliseren’ van sites met behulp van zoekmachines.
      De richtsnoeren maken ook duidelijk welke beperkingen op internetverkoop in het kader van selectieve (en exclusieve) distributiestelsels zijn toegestaan. Zo is het gebruik van kwaliteitsnormen toegestaan, tenzij (wijzigingen van) die normen tot doel hebben de online-verkoop te beperken. Die normen mogen ook het gebruik van e-platforms van derden betreffen. 17x Zie randnummer 54. Blijkens randnummer 56 worden criteria voor online-verkopen die niet equivalent zijn aan de voorwaarden voor verkoop in een fysieke winkel als hardekernbeperkingen aangemerkt, maar bestaat er wel enige ruimte voor differentiatie. Ook zijn in het kader van online-verkopen specifieke eisen voorstelbaar voor een online after sales helpdesk, voor de terugbetaling van kosten van klanten voor retourzendingen en voor de toepassing van veilige betalingssystemen.
      Een tweede, voor de praktijk belangrijk, onderwerp is verticale prijsbinding. Zoals enigszins was te verwachten, heeft de Commissie ervoor gekozen, evenals onder het regime van Verordening (EG) nr. 2790/1999 het geval is, verticale prijsbinding als een hardekernbepaling aan te merken.18x Zie art. 4 (a). Wel bevatten de richtsnoeren aanmerkelijk meer elementen voor de individuele beoordeling van dit type verticale beperking dan de huidige richtsnoeren. De definitieve tekst van de richtsnoeren met betrekking tot verticale prijsbinding wijkt niet fundamenteel af van het in juli 2009 gepubliceerde voorstel.19x Zie randnummers 223-225. De richtsnoeren identificeren maar liefst zeven mogelijke concurrentiebeperkende effecten, waaronder vijf hoofdzakelijk horizontale bezwaren. Daarnaast is de Commissie er beducht voor dat verticale prijsbinding leidt tot verminderde druk op de marge van de leverancier en prijsverhogingen op distributieniveau. Dat laatste bezwaar is curieus, aangezien dat effect er niet per definitie op duidt dat de consumentenwelvaart in het gedrang komt. Immers, indien verticale prijsbinding wordt opgelegd om distributeurs aan te zetten tot vraagverhogende promotie-inspanningen, is het zeer wel mogelijk dat de beperking ondanks hogere consumentenprijzen welvaartverhogend uitwerkt.20x De vraagcurve voor het eindproduct verschuift in dat geval namelijk naar rechtsboven, hetgeen in veel gevallen een hoger consumentensurplus oplevert omdat bestaande consumenten bereid zijn meer te betalen en consumenten die voorheen niet kochten dat bij extra promotie inspanningen wel doen. Zie bijvoorbeeld Carlton en Perloff, Modern Industrial Organization, International Edition, Pearson Addison Wesley 2005, hoofdstuk 12.
      Niettemin bevatten de definitieve richtsnoeren ook een catalogus van mogelijke voordelen van verticale prijsbinding.21x Zie randnummer 225. In de definitieve versie van de richtsnoeren maakt de Commissie duidelijk dat zij daarbij met name het oog heeft op verticale prijsbinding die uitgaat van de leverancier. In de praktijk zal die bepaling bewijsproblemen kunnen opleveren. Voorts zijn de drie situaties waarin de Commissie efficiëntievoordelen plausibel acht, strikt geclausuleerd, waardoor betwijfeld kan worden of veel bedrijven zich zullen wagen aan het gebruik van deze verticale beperking. Zo kan verticale prijsbinding de introductie en promotie van nieuwe producten bevorderen, maar acht de Commissie verticale prijsbinding uitsluitend aangewezen indien contracteren over promotie-inspanningen niet praktisch is. Verder kan verticale prijsbinding noodzakelijk zijn in het kader van een ‘gecoördineerde lageprijzenactie’ in het kader van een franchise- of vergelijkbaar systeem, maar mag die actie uitsluitend van korte duur (twee-zes weken) zijn. Ten slotte kan verticale prijsbinding weliswaar als middel tegen free riding acceptabel zijn, maar uitsluitend indien consumenten daadwerkelijk prijs stellen op de door verticale prijsbinding mogelijk gemaakte promotie-inspanningen en overigens aan het noodzakelijkheidvereiste en de overige voorwaarden van artikel 101, derde lid, VEU voldaan is. Kortom, verticale prijsbinding komt er in de definitieve richtsnoeren naar onze mening toch bekaaid van af en het is opvallend dat de Commissie meer ruimte lijkt te zien voor het opleggen van een andere hardekernbeperking: de beperking van passieve verkopen.22x Zie randnummers 60- 62.
      Her en der zijn bevatten de richtsnoeren andere nieuwe inzichten en aanpassingen. Vermeldenswaard is in dat verband in ieder geval dat de agentuurregeling een aangepaste regeling bevat van de risico’s die, wanneer zij door de agent worden gedragen, tot de slotsom leiden dat artikel 101, eerste lid, VEU van toepassing is. De nieuwe regeling is gebaseerd op het inzicht dat die bepaling toepassing vindt indien de agent weliswaar een ‘echte’ agent is ten aanzien van een specifiek product, maar daarnaast ook voor eigen rekening andere activiteiten op dezelfde productmarkt verricht.23x Zie randnummers 13 -16. De regeling lijkt derhalve niet in de weg te staan aan bijvoorbeeld het aanbieden van brandstoffen onder een ‘echte’ agentuurovereenkomst en het voeren van een supermarkt voor eigen rekening en risico. De richtsnoeren bevatten ook een aangepaste definitie van het begrip ‘verticale overeenkomst’24x Zie randnummer 24, eerste gedachtestreepje. en houden het bestaande regime ten aanzien van toeleveringsovereenkomsten in stand, maar bepalen in dat verband wel expliciet dat artikel 101, eerste lid, in de weg kan staan aan op onderaannemers rustende verplichtingen om niet ten behoeve van derden te produceren.25x Zie randnummer 22.

    • Conclusie

      Met de totstandkoming van de nieuwe groepsvrijstelling en richtsnoeren is voorlopig een eind gekomen aan de discussie omtrent de beoordeling van verticale beperkingen. De Commissie heeft zich bij het opstellen van de definitieve verordening en richtsnoeren vooral laten leiden door de wens een evenwichtige regeling voor internetverkopen in het leven te willen roepen, alsmede de toegenomen macht van grote retailers. Al met al zijn wij van mening dat de Commissie met de nieuwe regeling een bescheiden stap vooruit heeft gezet. Voor de praktijk zal vooral de aanpassing van bestaande overeenkomsten aan het nieuwe regime van belang zijn. Voorts verdient het aanbeveling internetverkoopstrategieën, categoriemanagementovereenkomsten en toegangsvergoedingen en agentuurovereenkomsten kritisch te bezien.

    Noten

    • 1 H.H. Lugard en T van Dijk, ‘De ontwerp groepsvrijstelling verticale beperkingen – een stap vooruit?’, Markt & Mededinging 2009, p. 148-155.

    • 2 Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van art. 101 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen Voor de EER relevante tekst, Pb. EG 2010, L 102/1-7, beschikbaar op <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0001:01:NL:HTML>

    • 3 Bekendmaking van de Commissie Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, beschikbaar op <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0001:01:NL:HTML>. Ten tijde van het ter perse gaan van dit nummer van Markt & Mededinging waren de richtsnoeren nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

    • 4 Zie art. 9.

    • 5 De definitieve overwegingen met betrekking tot toegangsvergoedingen (randnummers 203- 208) en categoriemanagementovereenkomsten (randnummers 209-213) zijn minder scherp geformuleerd dan het geval was in de ontwerprichtsnoeren, maar wijken niet significant af van de tekst van de ontwerprichtsnoeren.

    • 6 Zie Commission Staff Working Document Impact Assessment, Accompanying document to the Draft Commission Regulation (EC) No…/.. on the application of Article 101(3) of the Treaty on the Functioning of the European Union to categories of vertical agreements and concerted practices and Draft Commission Notice Guidelines on Vertical Restraints, beschikbaar op <http://ec.europa.eu/governance/impact/ia_carried_out/cia_2010_en.htm>.

    • 7 In het geval van een verticale overeenkomst tussen een leverancier en twee opeenvolgende kopers dient voorts, wil de vrijstelling van toepassing zijn, het marktaandeel van de leverancier op de markt waarop die partij het product verkoopt, alsmede het marktaandeel van de ‘tweede’ koper op diens inkoopmarkt lager te zijn dan 30 procent. Zie ook randnummer 90 van de richtsnoeren.

    • 8 Zie ook randnummer 63 (beperking actieve verkopen op groothandelniveau in selectieve distributiestelsels ingeval van free riding).

    • 9 Zie ook de niet geheel duidelijke zinsnede in randnummer 28 waarin de Commissie aangeeft dat ‘(i)n het geval van duale distributie ervan uitgegaan (wordt) dat een eventueel effect op de concurrentieverhouding die tussen de producent en de detailhandelaar op het detailhandelsniveau bestaat, over het algemeen van minder belang is dan de potentiële impact van de verticale leveringsovereenkomst op de concurrentie in het algemeen op het productie- of detailhandelsniveau.’

    • 10 Zie art. 4 (b), eerste gedachtestreepje.

    • 11 Zie randnummers 51-56.

    • 12 Zie noot 5.

    • 13 Randnummer 52 vermeldt dat de beperking van het aandeel online-verkopen niet uitsluit dat de leverancier, zonder de online-verkoop van de distributeur te beperken, van de afnemer verlangt dat hij ten minste een bepaalde absolute hoeveelheid producten (in waarde of in volume uitgedrukt) offline verkoopt om een doeltreffende werking van zijn fysieke winkel te waarborgen noch sluit dit uit dat de leverancier waarborgen wil dat de online-activiteit van de distributeur binnen zijn distributiemodel past. Zie ook randnummers 54–56. Deze minimumhoeveelheid voor offline-verkoop kan gelijk zijn voor alle afnemers of voor elke afnemer afzonderlijk worden vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals de omvang van de afnemer binnen het netwerk of zijn geografische locatie.

    • 14 Zie randnummer 52, vierde gedachtestreepje. Dit belet niet dat de leverancier met de afnemer een vaste vergoeding overeenkomt (dat wil zeggen geen variabele vergoeding waarbij het bedrag verhoogt naargelang de gerealiseerde offline-omzet, aangezien dit indirect zou neerkomen op dubbele prijsstelling) om de offline- of online-verkoopinspanningen van deze laatste te steunen. Zie ook randnummer 64 (prijsdifferentiatie ingeval van hogere kosten online-verkopen ten laste van leverancier).

    • 15 Zie randnummer 54.

    • 16 Zie randnummer 53.

    • 17 Zie randnummer 54.

    • 18 Zie art. 4 (a).

    • 19 Zie randnummers 223-225.

    • 20 De vraagcurve voor het eindproduct verschuift in dat geval namelijk naar rechtsboven, hetgeen in veel gevallen een hoger consumentensurplus oplevert omdat bestaande consumenten bereid zijn meer te betalen en consumenten die voorheen niet kochten dat bij extra promotie inspanningen wel doen. Zie bijvoorbeeld Carlton en Perloff, Modern Industrial Organization, International Edition, Pearson Addison Wesley 2005, hoofdstuk 12.

    • 21 Zie randnummer 225.

    • 22 Zie randnummers 60- 62.

    • 23 Zie randnummers 13 -16.

    • 24 Zie randnummer 24, eerste gedachtestreepje.

    • 25 Zie randnummer 22.

Reageer

Tekst