De jurisprudentiële ontwikkeling van immateriële schadevergoeding bij een bijzondere normschending

DOI: 10.5553/MvV/157457672019029010004
Artikel

De jurisprudentiële ontwikkeling van immateriële schadevergoeding bij een bijzondere normschending

Trefwoorden immateriële schadevergoeding, aantasting in de persoon, bijzondere normschending, EBI-arrest, Groningse aardbevingsschade-arrest
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. P.C. Janssen

    Mr. P.C. Janssen is advocaat bij Dirkzwager N.V. te Arnhem.

    Mr. A.S. Bloo-Kroes

    Mr. A.S. Bloo-Kroes is advocaat bij Dirkzwager N.V. te Arnhem.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. P.C. Janssen en Mr. A.S. Bloo-Kroes, 'De jurisprudentiële ontwikkeling van immateriële schadevergoeding bij een bijzondere normschending', MvV 2019, p. 364-370

    Download RIS Download BibTex

    • 1 Inleiding

      Onder welke voorwaarden bestaat er een aanspraak op immateriële schadevergoeding in het geval van het uitblijven van hulp van de politie, een ontneming van een zelfbeschikkingsrecht of een onrechtmatige detentie? Deze vraag betreft het recht op immateriële schadevergoeding vanwege een bijzondere normschending met nadelige gevolgen anders dan lichamelijk en geestelijk letsel. Dit onderwerp is dit jaar in de jurisprudentie in rap tempo verder uitgekristalliseerd.

      Aan de hand van het recente EBI-arrest1x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376. en het kort daarop volgende Groningse aardbevingsschade-arrest2x HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278. wordt in deze bijdrage de stand van zaken in kaart gebracht en worden handvatten geboden voor de praktijk.

    • 2 Wettelijk kader van immateriële schadevergoeding

      Immateriële schadevergoeding is de vergoeding voor ‘ander nadeel dan vermogensschade’ (art. 6:95 Burgerlijk Wetboek (BW)). Immateriële schadevergoeding gaat dus om de vergoeding van schade die niet in het vermogen, maar op andere wijze wordt geleden, zoals in de vorm van pijn, verdriet en gederfde levensvreugde.3x Vgl. ook S.D. Lindenbergh, Smartengeld 10 jaar later, Rotterdam: Rotterdam Institute of Private Law 2008, p. 7.

      De wetgever is terughoudend ten aanzien van de toekenning van immateriële schadevergoeding. Volgens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever willen voorkomen dat alles wat de mens psychisch of emotioneel raakt een recht op immate­ri‍ële schadevergoeding geeft.4x Parl. Gesch. Boek 6, p. 387 (EV I) en Parl. Gesch. Boek 6, p. 332-333 en 371 e.v. (MvA II). Vgl. ook Lindenbergh 2008, p. 34 e.v. Aldus is het uitgangspunt van de wet dat uitsluitend een aanspraak op immateriële schadevergoeding bestaat wanneer de wet op vergoeding hiervan recht geeft (art. 6:95 BW).

      De wet voorziet op diverse plaatsen in een dergelijke aanspraak. Volgens het belangrijke art. 6:106 onder b BW bestaat een recht op immateriële schadevergoeding als een benadeelde ‘in zijn persoon is aangetast’. Als aantasting in de persoon worden in het artikel specifiek genoemd de gevallen dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of in zijn eer en goede naam is aangetast. Ingevolge het artikel is het ook mogelijk dat een benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’.

      In de jurisprudentie is nader uitgewerkt wanneer sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde aantoonbaar geestelijk letsel heeft.5x HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B.) en HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth). In de rechtspraak is tevens aangenomen dat er ruimte is voor een tweede categorie ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’, zonder dat daarvoor geestelijk letsel is vereist.‍6x Zie bijv. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 en HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519. Deze tweede categorie ziet op het geval van een bijzondere normschending. De voorwaarden daarvoor zijn onderhevig aan de hierna te bespreken rechtsontwikkeling.

    • 3 Rechtspraak van de Hoge Raad voor het EBI-arrest

      In de jurisprudentie is deze tweede categorie ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ vanwege een bijzonder normschending als volgt ontwikkeld.

      3.1 Groninger oudejaarsrellen-arrest

      In het arrest Groninger oudejaarsrellen7x HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721. uit 2004 stond de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer centraal. In de nacht van 30 op 31 december 1997 belaagden ongeveer 65 jongeren driemaal de woning van eisers. Eisers hadden in die bedreigende situatie bijna vijf uur tevergeefs gewacht op ingrijpen door de politie. De Hoge Raad liet (na sprongcassatie) het oordeel van de rechtbank in stand, dat er sprake was van aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106 onder b BW. De Hoge Raad constateerde dat de rechtbank zwaar had laten wegen dat er sprake was van ‘gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot hun lijf en goed’. De Hoge Raad oordeelde als volgt:

      ‘Op grond van de aard en de ernst van deze nalatigheid, die naar het kennelijk oordeel van de rechtbank leidde tot een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van hun persoon en de veiligheid van hun woning, heeft zij kunnen oordelen dat van aantasting van de persoon (…) sprake is geweest.’8x HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, r.o. 3.11 (curs. door auteurs).

      3.2 Wrongful life-arrest

      Het Wrongful life-arrest9x HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213. uit 2005 ging over het zelfbeschikkingsrecht. In deze kwestie was door een beroepsfout van een verloskundige niet aan het licht gekomen dat een ongeboren kind aan een chromosomale afwijking leed, terwijl tevens vaststond dat de ouders er, als zij dat hadden geweten, voor hadden gekozen de zwangerschap te laten afbreken. De Hoge Raad wees de vordering tot immateriële schadevergoeding toe:

      ‘Wanneer aan de moeder de uitoefening van haar keuzerecht wordt onthouden door een fout van een verloskundige en zij daarmee (…) niet ervoor heeft kunnen kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen, wordt een ernstige inbreuk gemaakt op haar zelfbeschikkingsrecht (…). Een zo ingrijpende aantasting als in dit geding aan de orde van een zo fundamenteel recht moet worden aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW, zonder dat nodig is dat geestelijk letsel is vastgesteld.’10x HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, r.o. 4.8 (curs. door auteurs).

      3.3 Blauw oog-arrest

      Een aantal jaren later, in 2012, deed de Hoge Raad uitspraak in het Blauw oog-arrest.11x HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519. Eiser had door een mishandeling een blauw oog opgelopen en vorderde immateriële schadevergoeding op de grond dat hij pijn had geleden en angstgevoelens had ervaren. Het hof wees de vordering af vanwege het ontbreken van geestelijk letsel. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand en overwoog:

      Voor de toewijsbaarheid van een hierop gerichte vordering is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Weliswaar is niet in alle gevallen uitgesloten dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, maar in het onderhavige geval heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat daartoe onvoldoende is gesteld.’12x HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.5 (curs. door auteurs).

      Ook A-G Wuisman had geconcludeerd dat ‘immateriële schade wegens aantasting in de persoon (…) sterk afhangt van wat ten aanzien van de schade is aangevoerd’, dat van belang zijn de ‘mate waarin de schade is geleden [en] de aard van de geleden schade (pijn, smart, gederfde levensvreugd e.d.)’, en dat eiser ‘niet met voldoende precisie’ had aangegeven welke immateriële schade uit het voorval was voortgevloeid.13x Conclusie A-G Wuisman 29 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1519, r.o. 2.15.

      3.4 Tussenevaluatie

      Naar aanleiding van voornoemde uitspraken bestond in de literatuur en rechtspraak discussie over de vraag hoe voornoemde arresten zich tot elkaar verhielden. Geconstateerd werd dat er, buiten de gevallen waarin bij benadeelden sprake was van geestelijk letsel, ruimte was voor een tweede categorie waarin ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zich voordoet. Onduidelijk was echter of voor het bestaan van een recht op immateriële schadevergoeding (1) sprake moest zijn van een schending van een fundamenteel recht of (enkel) van een bijzonder ernstige normschending,14x A.J. Verheij, Vergoedbaarheid van angstschade, NTBR 2018, afl. 3, p. 16-17; T.H. Nguyen, Voorwaarden voor smartengeld bij schending fundamentele rechten zonder letsel, NJB 2009/1408, p. 1813 e.v. en of (2) die bijzondere schending als zodanig recht gaf op smartengeld, of dat nadere gevolgen waren vereist.15x Verheij 2018, p. 16-17; F.M. Ruitenbeek-Bart in de annotatie bij Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1512, JA 2017/127, nr. 10; conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 4.47 en 4.53. Tevens bestond er geen overeenstemming over de vraag of (3) sprake was van een nevenschikking of een onderschikking van deze tweede categorie ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ ten opzichte van de categorie van geestelijk letsel.16x Conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 4.47 en 4.53.

    • 4 Het EBI-arrest

      Voornoemde vragen over de tweede categorie ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ zijn recentelijk aan de orde gekomen in het EBI-arrest van de Hoge Raad.17x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.

      4.1 De casus

      In deze kwestie is appellant, een van de elf verdachten in het Passageproces, tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Vast staat dat appellant gedurende bijna een jaar onterecht in het zwaarste detentieregime Extra Beveiligde Inrichting (EBI) heeft gezeten, in plaats van in een minder stringent beveiligingsregime Gedetineerden met Vlucht- en Maatschappelijk risico (GVM). Daarvoor heeft appellant van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) een forfaitaire financiële tegemoetkoming ontvangen van € 1375. In aanvulling daarop vordert appellant in deze procedure een immateriële schadevergoeding van circa € 14.000.

      4.2 De feitenrechters

      De rechtbank18x Rb. Den Haag 17 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1621. wees de vordering van appellant af. De rechtbank oordeelde dat appellant slechts algemeenheden had gesteld over het EBI-regime en niet had uiteengezet hoe de feitelijke gang van zaken voor hem in die periode was, bijvoorbeeld door toe te lichten hoe vaak hij werd gefouilleerd en gevisiteerd. Aldus kon niet worden vastgesteld dat het voor hem geldende EBI-regime en GVM-regime zodanig van elkaar verschilden, dat sprake was van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.

      Net als de rechtbank wees het hof19x Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1512. de vordering af. Onder verwijzing naar het Blauw oog-arrest overwoog het hof dat op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond een uitzondering kan worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan. Omdat over de persoonlijke gevolgen van die normschending niets was komen vast te staan, werd niet aan die uitzonderingssituatie toegekomen.

      4.3 De Hoge Raad

      Alvorens in te gaan op de kwestie en de cassatieklacht(en), zet de Hoge Raad uiteen hoe de arresten Groninger oudejaarsrellen en Wrongful life enerzijds en Blauw oog anderzijds zich tot elkaar verhouden:

      ‘Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. (…) Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon sprake is (Parl. Gesch. Boek 6, p. 379 en 380). HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog) moet ook aldus worden verstaan. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.’20x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1 (curs. door auteurs).

      De Hoge Raad concludeert voorts dat ‘van een aantasting in de persoon op andere wijze (…) niet reeds sprake [is] bij de enkele schending van een fundamenteel recht’.21x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.2. Volgens de Hoge Raad lagen de nadelige gevolgen voor de benadeelde in het Groninger oudejaarsrellen-arrest en Wrongful life-arrest zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon kon worden aangenomen. Ook in die kwesties speelden de nadelige gevolgen voor benadeelden dus een relevante rol.

      Ten aanzien van deze specifieke zaak oordeelt de Hoge Raad dat niet onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat appellant de persoonlijke gevolgen onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat onbetwist is gebleven dat zowel het EBI-regime als het GVM-regime ruimte biedt voor aanpassing in individuele gevallen, terwijl appellant aanvankelijk enkel in algemene bewoordingen in beeld heeft gebracht hoe de detentieregimes van elkaar verschillen.22x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.3.2.

      4.4 Tussenevaluatie

      Ten aanzien van de in paragraaf 3.4 uiteengezette vragen uit de rechtspraak en de literatuur kunnen uit het EBI-arrest de volgende voorzichtige en voorlopige conclusies worden getrokken over de tweede categorie ‘aantasting in persoon op andere wijze’.

      Aangezien de Hoge Raad spreekt van ‘de aard en de ernst van de normschending’ (en niet van een schending van een ‘fundamenteel recht’) (1) is een schending van een fundamenteel recht niet vereist, maar is voldoende dat sprake is van een bijzondere normschending.23x Anders: Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2019:496, r.o. 4.9.15, verwijzend naar een ‘ernstige schending van een fundamenteel recht’. Dit is ook in overeenstemming met eerdere jurisprudentie. In het Wrongful life-arrest heeft de Hoge Raad enkel overwogen dat in geval van een schending van een fundamenteel recht immateriële schadevergoeding aan de orde kan zijn. De Hoge Raad heeft echter niet overwogen dat schending van een fundamenteel recht een vereiste was om voor immateriële schadevergoeding in aanmerking te kunnen komen.

      Daarnaast (2) geeft een bijzondere schending als zodanig geen recht op smartengeld, maar zijn nadere nadelige gevolgen vereist. Die nadelige gevolgen moeten in beginsel worden bewezen, maar kunnen gezien de aard en de ernst van de normschending zó voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

      Ten aanzien van de derde vraag (3) lijkt er sprake van een nevenschikking ten aanzien van geestelijk letsel, aangezien de Hoge Raad aangeeft dat – los van geestelijk letsel – ‘daarnaast’ sprake kan zijn van een ernstige normschending.24x Zie ook S.D. Lindenbergh, Smartengeld wegens spanning, frustratie, ergernis en (ander) onbehagen? Over het begrip ‘persoonsaantasting’ buiten lichamelijk en geestelijk letsel, NTBR 2019/20, p. 122.

      Het arrest doet ook nieuwe vragen rijzen. Onbekend is (4) welke eisen aan het bewijs van de nadelige gevolgen moeten worden gesteld. Appellant had toegelicht dat hij dagelijks tussen de vier en acht keer aan zijn kleding werd gefouilleerd en steeds voor en na transport, na het ontvangen van bezoek en op indicatie werd gevisiteerd en dagelijks werd voorzien van handboeien.25x Conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 2.8. Door Rb. Den Haag 23 februari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6865 (r.o. 4.4) werd in een andere zaak de volgende onderbouwing wel voldoende geacht: ‘Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat het regime in de EBI veel zwaarder is dan de toezichtsmaatregelen die in de [plaats inrichting] ten aanzien van [eiser] zijn getroffen. Als onbestreden staat immers onder meer vast dat [eiser] in de EBI vier tot acht keer per dag werd gefouilleerd aan zijn kleding en in de ruim vijf maanden dat hij in de EBI verbleef ten minste zestien maal is gevisiteerd, dagelijks werd voorzien van handboeien tijdens alle interne transporten naar bezoekersruimte, recreatie- en sportruimte, bezoek slechts achter een glaswand kon worden ontvangen, de eerste tweeënhalve maand geen bezoek heeft ontvangen en in die periode niet heeft kunnen telefoneren, tijdens transporten werd geblinddoekt, en dagelijkse celinspecties had te ondergaan. (…) De rechtbank ziet dit bevestigd in het door [eiser] ter comparitie overgelegde stuk “vergelijking tussen EBI en GVM-plaatsing”, welk stuk door de Staat niet is bestreden.’ Het hof oordeelde dat ‘omtrent de persoonlijke gevolgen van de normschending niets is komen vast te staan’. Onduidelijk is of het hof meende dat de opsomming van appellant slechts ging over de inbreuk zelf en niet over de persoonlijke gevolgen voor appellant daarvan, of dat het hof van oordeel was dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het gestelde appellant daadwerkelijk was overkomen.

      Het onderscheid tussen (de feitelijkheden van) de inbreuk zelf en de (persoonlijke) gevolgen daarvan lijkt lastig te maken. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat de stelling dat een benadeelde tien keer per dag aan de kleding is gefouilleerd, niet als een beschrijving van een persoonlijk gevolg wordt beschouwd, maar enkel als een beschrijving van de aard van de inbreuk. Om als persoonlijk gevolg te worden aangemerkt, is wellicht nodig dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt wat de gevolgen daarvan voor de gedetineerde zijn. Uiteraard blijft er wel altijd een ontsnappingsmogelijkheid, in die zin dat in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij twintig keer per dag aan de kleding fouilleren), gezien de aard en ernst van de inbreuk, een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

      Voorts is onduidelijk (5) wanneer ‘de aard en de ernst van de normschending’ meebrengen dat nadelige gevolgen kunnen worden aangenomen. In cassatie heeft appellant geklaagd dat het onbegrijpelijk is dat het hof in dit geval niet heeft verondersteld dat de normschending door de Staat heeft geleid tot schade die is aan te merken als aantasting in de persoon op andere wijze. Daarop gaat de Hoge Raad niet in. Een verklaring zou kunnen zijn dat de aard en de ernst van de normschending niet dusdanig ernstig werden gevonden, omdat, zoals het hof oordeelde: ‘de ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer (…) werd gerechtvaardigd door de rechtmatige detentie van [appellant] en daar inherent aan is’.26x Mogelijk lag dit anders in Rb. Den Haag 4 mei 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5043 (r.o. 4.6), waarin de gedetineerde ten onrechte veertien dagen in afzondering in een continu bewaakte cel werd geplaatst, terwijl hij daarvoor verbleef in een zogenaamde zeer beperkt beveiligde inrichting (‘zbbi’), waar de gedetineerde een ‘grote mate van vrijheid genoot: hij kon doordeweeks buiten de inrichting werken en in het weekend verblijven op zijn verlofadres buiten de inrichting. Slechts de resterende tijd bracht hij door in de inrichting, die bovendien nagenoeg onbewaakt was.’ Volgens de rechtbank had de gedetineerde recht op schadevergoeding, omdat hem ‘ten onrechte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken een aantal wezenlijke vrijheden is afgenomen waarover hij eerder wel beschikte’ (curs. door auteurs).

    • 5 Rechtspraak van de Hoge Raad na het EBI-arrest

      Nog geen halfjaar na het EBI-arrest kreeg de Hoge Raad met het Groningse aardbevingsschade-arrest27x HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278. opnieuw de mogelijkheid om de tweede categorie ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ toe te lichten en onduidelijkheden weg te nemen.

      5.1 Groningse aardbevingsschade

      Deze kwestie gaat over de aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van aardbevingen die zich in Groningen voordoen als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. In deze procedure vorderen twee eisers (onder andere) een veroordeling van (onder meer) de NAM en de Staat tot vergoeding van immateriële schade. De Rechtbank Noord-Nederland28x Rb. Noord-Nederland 10 oktober 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4009. heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld, waaronder de vraag of gesproken kan worden van een andere aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 onder b BW, en zo ja, welke eisen moeten worden gesteld aan de bewijslevering. Daarnaast wordt gevraagd of de schadevergoeding forfaitair vastgesteld kan worden.

      De Hoge Raad stelt voorop dat schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk kan bestaan in een andere aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 onder b BW. Daarvoor gelden de ‘maatstaven’ zoals vermeld in het EBI-arrest, aldus de Hoge Raad:

      ‘Voor de toepassing van art. 6:106, aanhef en onder b, BW gelden de algemene door de Hoge Raad ontwikkelde (…) maatstaven, met dien verstande dat (…) het kunnen aannemen van een “aantasting in zijn persoon op andere wijze” wordt beoordeeld aan de hand van de aard en ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis en van de aard en ernst van de gevolgen van die gebeurtenis voor de benadeelde.’29x HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.17 (curs. door auteurs).

      Ten aanzien van de bewijslevering van ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ overweegt de Hoge Raad het volgende:

      Als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen zal hij (…) voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld [en] volstaat niet de enkele vaststelling dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben. Als de benadeelde vergoeding van nadeel vordert dat niet in vermogensschade bestaat en hij geen geestelijk letsel heeft opgelopen, (…) zal de benadeelde [in beginsel] deze aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. [Daartoe] volstaat niet de enkele vaststelling dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben.’30x HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.4-5 (curs. door auteurs).

      De Hoge Raad voegt daaraan toe dat de rechter kan oordelen dat de ‘aard en de ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen’.

      De omvang van de schade van een aantasting in de persoon laat zich niet ‘min of meer forfaitair’ vaststellen, omdat dat onverenigbaar is met het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering. Wel kan aannemelijk worden geacht dat een aantasting in de persoon geleden schade ten minste een bepaald bedrag beloopt, aldus de Hoge Raad.31x HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.17.

      5.2 Tussenevaluatie

      Op basis van dit arrest worden de voorlopige en voorzichtige gevolgtrekkingen uit het EBI-arrest nader bevestigd. Anders dan soms in de literatuur is bepleit, is (1) schending van een fundamenteel recht geen criterium, nu het arrest spreekt van een ‘aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis’.32x Anders: conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 5.4 e.v., maar hij wordt daarin niet gevolgd door de Hoge Raad. Verder is (2) een enkele normschending onvoldoende en moet er sprake zijn van ‘relevante nadelige gevolgen’ die ofwel kunnen worden verondersteld, ofwel concreet moeten worden onderbouwd. Ook (3) de nevenschikking van de tweede categorie ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ wordt herhaald, nu de Hoge Raad de bewijsleveringsvraag beantwoordt met twee afzonderlijke inleidingen: ‘als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen’ en ‘als de benadeelde vergoeding van nadeel vordert dat niet in vermogensschade bestaat en hij geen geestelijk letsel heeft opgelopen’.

      Verder valt ten aanzien van de in paragraaf 4.4 benoemde vervolgvragen uit het EBI-arrest het een en ander uit het Groningse aardbevingsschade-arrest op te maken. Voor de vraag (4) welke eisen ‘in beginsel’ aan het bewijs van de nadelige gevolgen moeten worden gesteld, is in ieder geval onvoldoende ‘een persoonlijke verklaring over de beleving’. De Hoge Raad laat daarbij in het midden welke onderbouwing wél voldoende zou zijn.

      In dat kader is interessant dat de Rechtbank Noord-Nederland33x Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715. net vóórdat het Groningse aardbevingsschade-arrest werd gewezen, oordeelde dat persoonlijke verklaringen juist wel relevant waren ter onderbouwing van de vorderingen:

      ‘Eisers hebben nagenoeg allemaal persoonlijke verklaringen in het geding gebracht (soms van de hand van hun partner of een hulpverlener) waarin wordt beschreven dat de gevolgen van de aardbevingen hen rechtstreeks raken en dat deze in rechtens relevante mate een negatieve invloed hebben op hun woongenot en levenssfeer. (…) Daarom zal de rechtbank (…) voor recht verklaren dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 b BW (…). De rechtbank overweegt dat de volgende eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat ook in hun geval sprake is van een ernstige schending van hun fundamentele recht op ongestoord woongenot (…): eisers (…) hebben ofwel geen verklaring overgelegd of een verklaring waaruit niet blijkt dat de aardbevingen bij hen persoonlijk gevoelens van angst, zorgen of psychisch onbehagen veroorzaken.’34x Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715, r.o. 4.4.8.

      Deze overweging betekent echter niet dat de rechtbank de enkele persoonlijke verklaringen voldoende achtte voor een toewijzing van immateriële schadevergoeding. Mogelijk speelde voor de rechtbank tevens een rol dat naast voornoemde persoonlijke verklaringen documenten beschikbaar waren waaruit ‘een grote maatschappelijke impact’ bleek.35x Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715, r.o. 2.7 e.v. Op het moment van het schrijven van deze bijdrage is het hoger beroep in deze kwestie nog gaande.

      Voorgaande doet de vraag rijzen hoe de (andere, eerste) categorie gevallen van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ met geestelijk letsel tot gevolg zich verhoudt tot de categorie ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ door een bijzondere normschending. De Hoge Raad heeft ten aanzien van de eerste categorie gevallen geoordeeld dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet worden vastgesteld36x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 (X./Staat), HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 (B./Noord-Brabant) en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 (J./Staat). en dat onvoldoende was meer of minder sterk psychisch onbehagen, van zich gekwetst voelen.37x HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B), HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth) en HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, NJ 1998/366. De afbakening tussen de categorieën wordt er niet eenvoudiger op, omdat voor de tweede categorie aantoonbaar geestelijk letsel weliswaar niet is vereist, maar toch ook voldoende bewijs moet worden geleverd van de nadelige gevolgen, zijnde méér dan een enkele beleving.

      Ten aanzien van de vraag wanneer nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat deze kunnen worden aangenomen (5), verwijst de Hoge Raad opnieuw naar de formule dat dit afhangt van ‘de aard en de ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis’. Aldus lijken de ernst en de aard van de normschending te worden verdisconteerd in het gevolgenvereiste, en zal de aanname van de nadelige gevolgen daarmee afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit zal, nogmaals, geen eenvoudige afbakening zijn. Mogelijk is hier ook een rol weggelegd voor ervaringsregels38x Verheij 2018, p. 17. en/of de vraag of er sprake is van ‘reële en te rechtvaardigen’39x Vgl. ook A.M. Overheul, Angst als juridisch relevante schade, AV&S 2017/33, p. 182. Vgl. het recente in een strafzaak gewezen arrest van de Hoge Raad 15 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1465 r.o. 2.4.2: ‘Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk. In dat verband is van belang dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. Daarnaast ligt niet voor de hand om een dergelijke aantasting in de persoon aan te nemen als de nadelige gevolgen enkel bestaan in het verlies van een voorwerp. De omstandigheid dat een voorwerp - naast zijn in geld uit te drukken waarde, die ingevolge art. 6:95 en 6:96 BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt - ook een ‘emotionele waarde’ had, volstaat in beginsel niet om te kunnen aannemen dat het verlies van dit voorwerp een aantasting in de persoon oplevert.’. Vgl. bijv. ook de recente overweging uit een strafvonnis van Rb. Midden-Nederland 13 mei 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:2259, r.o. 9.3): ‘De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezenverklaarde feit vergaande impact heeft gehad op de benadeelde partij en dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en de ernst van de normschending (het met een auto opzettelijk inrijden op een persoon, die opzij moet springen om zijn vege lijf te redden) en de aard van het daardoor getroffen belang (een buitengewoon bedreigende situatie voor deze persoon) rechtvaardigen dat, ook zonder dat medisch objectiveerbare ernstige gevolgen zijn vastgesteld, een persoonsaantasting worden aangenomen in de zin van art. 6:106 onder b BW.’ gevolgen. Overigens suggereert de formulering van de Hoge Raad dat de aansprakelijke partij nog de mogelijkheid heeft om het tegendeel te bewijzen, dus dat de gevolgen niet moeten worden verondersteld.40x Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2019:496, r.o. 4.9.20.

      In aanvulling op voornoemde vragen heeft de Hoge Raad in het Groningse aardbevingsschade-arrest toegelicht dat schadevergoeding bij aantasting in de persoon niet forfaitair (6) kan worden vastgesteld, maar hooguit kan worden aangenomen dat de immateriële schadevergoeding minimaal uit een bepaald bedrag bestaat, gezien de aard en de ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis.

    • 6 Evaluatie

      Voornoemde zes voorlopige en voorzichtige conclusies benadrukken het hoogstpersoonlijke karakter van de aantasting van de persoon op andere wijze bij een bijzondere normschending. De Hoge Raad biedt ruimte om per individueel geval te bezien of – gezien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde – een persoon op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarbij is niet van belang of er sprake is van geestelijk letsel of een schending van een fundamenteel recht. Het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering betekent ook dat de schade niet forfaitair kan worden vastgesteld.

      Het persoonlijke karakter van de vordering heeft echter niet tot gevolg dat elke nadelige beleving van de persoon voldoende is om van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ te spreken. In beginsel dienen nadelige gevolgen concreet te worden onderbouwd. Daarvoor is een ‘persoonlijke verklaring over de beleving van de gevolgen’ volgens de Hoge Raad onvoldoende. Dat sluit aan bij het limitatieve stelsel van de wet, alsmede de parlementaire geschiedenis, waaruit volgt dat de wetgever heeft willen voorkomen dat alles wat de mens psychisch of emotioneel raakt een recht op immateriële schadevergoeding geeft.41x Parl. Gesch. Boek 6, p. 387 (EV I) en Parl. Gesch. Boek 6, p. 332-333 en 371 e.v. (MvA II). Vgl. ook Lindenbergh 2008, p. 34 e.v. en Nguyen 2009, p. 1813.

      Mogelijk heeft de Hoge Raad met de uitsluiting van een persoonlijke verklaring als voldoende bewijs willen aansluiten bij de vaste rechtspraak rondom geestelijk letsel, namelijk dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet worden vastgesteld42x HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 (X./Staat), HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 (B./Noord-Brabant) en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 (J./Staat). en dat louter psychisch onbehagen daarvoor onvoldoende is.43x HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B), HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth) en HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, NJ 1998/366. Dat betekent dat de afbakening tussen de twee categorieën die de Hoge Raad expliciet onderscheidt niet eenvoudiger wordt. In het ongewisse is nog op welke manier nadelige gevolgen zouden kunnen worden geobjectiveerd.44x Vgl. over de moeilijkheid daarvan ook Lindenbergh 2019, p. 127. Mogelijk kan worden gedacht aan huisartsenverklaringen en andere verklaringen van medische specialisten of aan (voldoende) verklaringen van werkgevers en/of familieleden.

    • 7 Conclusie

      Het EBI-arrest en het daarop volgende Groningse aardbevingsschade-arrest hebben verduidelijkt dat naast de categorie geestelijk letsel sprake kan zijn van een tweede categorie ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ in de zin van art. 6:106 onder b BW. Kort gezegd zijn voor die categorie vereist (1) een bijzonder(e) (ernstige) normschending en (2) relevante nadelige gevolgen. Daarmee is deze categorie (3) niet ondergeschikt maar nevengeschikt aan de categorie van schadevergoeding bij geestelijk letsel. In beginsel (4) dienen de nadelige gevolgen te worden onderbouwd door degene die recht meent te hebben op vergoeding van immateriële schade. Daartoe is een persoonlijke verklaring over de beleving in ieder geval onvoldoende. Wanneer de nadelige gevolgen kunnen worden verondersteld, (5) hangt af van de aard en de ernst van de normschending. Er is geen plaats voor forfaitaire schadevaststelling, maar hoogstens voor een minimale schadevaststelling (6).

      Het valt in de praktijk nog te bezien hoe nadelige gevolgen zullen moeten worden onderbouwd. Mogelijk is enig objectief bewijs vereist, zodat vastgesteld kan worden dat sprake is van ‘een aantasting in de persoon’, en niet enkel van psychisch onbehagen, zoals de bewoording en achtergrond van art. 6:106 onder b BW ook doen vermoeden.

    Noten

    • 1 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.

    • 2 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.

    • 3 Vgl. ook S.D. Lindenbergh, Smartengeld 10 jaar later, Rotterdam: Rotterdam Institute of Private Law 2008, p. 7.

    • 4 Parl. Gesch. Boek 6, p. 387 (EV I) en Parl. Gesch. Boek 6, p. 332-333 en 371 e.v. (MvA II). Vgl. ook Lindenbergh 2008, p. 34 e.v.

    • 5 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B.) en HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth).

    • 6 Zie bijv. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 en HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519.

    • 7 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721.

    • 8 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, r.o. 3.11 (curs. door auteurs).

    • 9 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213.

    • 10 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, r.o. 4.8 (curs. door auteurs).

    • 11 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519.

    • 12 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.5 (curs. door auteurs).

    • 13 Conclusie A-G Wuisman 29 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1519, r.o. 2.15.

    • 14 A.J. Verheij, Vergoedbaarheid van angstschade, NTBR 2018, afl. 3, p. 16-17; T.H. Nguyen, Voorwaarden voor smartengeld bij schending fundamentele rechten zonder letsel, NJB 2009/1408, p. 1813 e.v.

    • 15 Verheij 2018, p. 16-17; F.M. Ruitenbeek-Bart in de annotatie bij Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1512, JA 2017/127, nr. 10; conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 4.47 en 4.53.

    • 16 Conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 4.47 en 4.53.

    • 17 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.

    • 18 Rb. Den Haag 17 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1621.

    • 19 Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1512.

    • 20 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1 (curs. door auteurs).

    • 21 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.2.

    • 22 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.3.2.

    • 23 Anders: Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2019:496, r.o. 4.9.15, verwijzend naar een ‘ernstige schending van een fundamenteel recht’.

    • 24 Zie ook S.D. Lindenbergh, Smartengeld wegens spanning, frustratie, ergernis en (ander) onbehagen? Over het begrip ‘persoonsaantasting’ buiten lichamelijk en geestelijk letsel, NTBR 2019/20, p. 122.

    • 25 Conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 2.8. Door Rb. Den Haag 23 februari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6865 (r.o. 4.4) werd in een andere zaak de volgende onderbouwing wel voldoende geacht: ‘Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat het regime in de EBI veel zwaarder is dan de toezichtsmaatregelen die in de [plaats inrichting] ten aanzien van [eiser] zijn getroffen. Als onbestreden staat immers onder meer vast dat [eiser] in de EBI vier tot acht keer per dag werd gefouilleerd aan zijn kleding en in de ruim vijf maanden dat hij in de EBI verbleef ten minste zestien maal is gevisiteerd, dagelijks werd voorzien van handboeien tijdens alle interne transporten naar bezoekersruimte, recreatie- en sportruimte, bezoek slechts achter een glaswand kon worden ontvangen, de eerste tweeënhalve maand geen bezoek heeft ontvangen en in die periode niet heeft kunnen telefoneren, tijdens transporten werd geblinddoekt, en dagelijkse celinspecties had te ondergaan. (…) De rechtbank ziet dit bevestigd in het door [eiser] ter comparitie overgelegde stuk “vergelijking tussen EBI en GVM-plaatsing”, welk stuk door de Staat niet is bestreden.’

    • 26 Mogelijk lag dit anders in Rb. Den Haag 4 mei 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5043 (r.o. 4.6), waarin de gedetineerde ten onrechte veertien dagen in afzondering in een continu bewaakte cel werd geplaatst, terwijl hij daarvoor verbleef in een zogenaamde zeer beperkt beveiligde inrichting (‘zbbi’), waar de gedetineerde een ‘grote mate van vrijheid genoot: hij kon doordeweeks buiten de inrichting werken en in het weekend verblijven op zijn verlofadres buiten de inrichting. Slechts de resterende tijd bracht hij door in de inrichting, die bovendien nagenoeg onbewaakt was.’ Volgens de rechtbank had de gedetineerde recht op schadevergoeding, omdat hem ‘ten onrechte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken een aantal wezenlijke vrijheden is afgenomen waarover hij eerder wel beschikte’ (curs. door auteurs).

    • 27 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.

    • 28 Rb. Noord-Nederland 10 oktober 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4009.

    • 29 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.17 (curs. door auteurs).

    • 30 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.4-5 (curs. door auteurs).

    • 31 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.17.

    • 32 Anders: conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, r.o. 5.4 e.v., maar hij wordt daarin niet gevolgd door de Hoge Raad.

    • 33 Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715.

    • 34 Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715, r.o. 4.4.8.

    • 35 Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715, r.o. 2.7 e.v.

    • 36 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 (X./Staat), HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 (B./Noord-Brabant) en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 (J./Staat).

    • 37 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B), HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth) en HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, NJ 1998/366.

    • 38 Verheij 2018, p. 17.

    • 39 Vgl. ook A.M. Overheul, Angst als juridisch relevante schade, AV&S 2017/33, p. 182. Vgl. het recente in een strafzaak gewezen arrest van de Hoge Raad 15 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1465 r.o. 2.4.2: ‘Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk. In dat verband is van belang dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. Daarnaast ligt niet voor de hand om een dergelijke aantasting in de persoon aan te nemen als de nadelige gevolgen enkel bestaan in het verlies van een voorwerp. De omstandigheid dat een voorwerp - naast zijn in geld uit te drukken waarde, die ingevolge art. 6:95 en 6:96 BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt - ook een ‘emotionele waarde’ had, volstaat in beginsel niet om te kunnen aannemen dat het verlies van dit voorwerp een aantasting in de persoon oplevert.’. Vgl. bijv. ook de recente overweging uit een strafvonnis van Rb. Midden-Nederland 13 mei 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:2259, r.o. 9.3): ‘De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezenverklaarde feit vergaande impact heeft gehad op de benadeelde partij en dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en de ernst van de normschending (het met een auto opzettelijk inrijden op een persoon, die opzij moet springen om zijn vege lijf te redden) en de aard van het daardoor getroffen belang (een buitengewoon bedreigende situatie voor deze persoon) rechtvaardigen dat, ook zonder dat medisch objectiveerbare ernstige gevolgen zijn vastgesteld, een persoonsaantasting worden aangenomen in de zin van art. 6:106 onder b BW.’

    • 40 Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2019:496, r.o. 4.9.20.

    • 41 Parl. Gesch. Boek 6, p. 387 (EV I) en Parl. Gesch. Boek 6, p. 332-333 en 371 e.v. (MvA II). Vgl. ook Lindenbergh 2008, p. 34 e.v. en Nguyen 2009, p. 1813.

    • 42 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 (X./Staat), HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 (B./Noord-Brabant) en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 (J./Staat).

    • 43 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (Ontvanger/B), HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (Wrongful birth) en HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, NJ 1998/366.

    • 44 Vgl. over de moeilijkheid daarvan ook Lindenbergh 2019, p. 127.

Reageer

Tekst