Opnieuw beweging in de rechtspraak voor de benadeelden van de Groningse gaswinning

DOI: 10.5553/MvV/157457672017015005002
Artikel

Opnieuw beweging in de rechtspraak voor de benadeelden van de Groningse gaswinning

Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715

Trefwoorden gaswinning, aardbevingen, schade, aansprakelijkheid, immateriële schade
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. M.J. Journée

    Mr. M.J. Journée is advocaat bij Nysingh advocaten-notarissen te Apeldoorn op de sectie Aansprakelijkheid, Verzekering & Vervoer.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. M.J. Journée, 'Opnieuw beweging in de rechtspraak voor de benadeelden van de Groningse gaswinning', MvV 2017, p. 158-163

    Download RIS Download BibTex

    • 1 Inleiding

      Met het vonnis van 1 maart 2017 van de Rechtbank Noord-Nederland komt er voor de benadeelden van de door de Groningse gaswinning veroorzaakte aardbevingen opnieuw beweging in de rechtspraak; de rechtbank oordeelt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) aansprakelijk is voor hun immateriële schade en hun vermogensschade die voortvloeit uit het gemis van onstoffelijk voordeel (gemis van woongenot). Daarmee heeft deze rechtbank nu een drietal baanbrekende vonnissen gewezen, waarmee aan de benadeelden tegemoet is gekomen. Naast voornoemd vonnis gaat het om de vonnissen van 2 september 20151x Rb. Noord-Nederland 2 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4185, JA 2016/25 m.nt. J.W. Silvius. Zie over deze uitspraak ook H.J. Bos, Aardbevingsproblematiek te Groningen, JM 2015/906; A.Ch.H. Franken, Schokkende schade, AV&S 2015/33; E.R.M. Holtz-Russel, De keerzijde van de gaswinning. Een (deels historische) analyse van de gaswinning en de gevolgen hiervan voor de landbouw, TvAR 2015, afl. 12, p. 545-554; R.D. Lubach, Aardbevingsschade en het aansprakelijkheidsrecht: over vergoeding van waardevermindering en omkering van de bewijslast, MvV 2016, afl. 2, p. 62-68 en R. Rijnhout, Aardgas en aansprakelijkheid, NTBR 2016/33. en 5 oktober 2016.2x Rb. Noord-Nederland 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4402. Zie over deze uitspraak ook F.C.S. Warendorf, Aardbevingsschade. Aansprakelijke partijen. Causaal verband. Bewijsvermoeden, M en R 2017/21. Op 2 september 2015 kwam de rechtbank tot het oordeel dat de NAM de waardevermindering van de huizen in het aardbevingsgebied moet vergoeden en dat deze waardevermindering abstract kan worden begroot, ook als er nog geen sprake is van fysieke schade of als de woning nog niet is verkocht. Een jaar later, op 5 oktober 2016, deed de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak in een zaak waar het ging om materiële schade aan een boerderij in Loppersum. Het baanbrekende in die uitspraak zag niet zozeer op de schadevergoeding, maar op de daaraan voorafgaande aansprakelijkheidsvraag. In die zaak werd namelijk voor het eerst geoordeeld dat – naast de NAM – een andere partij, te weten staatsdeelneming Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN), als mede-exploitant van het Groningenveld medeaansprakelijk is voor de ontstane materiële schade aan de woning als gevolg van de Groningse aardbevingen. Daar komt dus met het in deze bijdrage te bespreken vonnis bij dat de rechtbank oordeelt dat de NAM eveneens aansprakelijk is voor de immateriële schade (smartengeld) en de vermogensschade die voortvloeit uit het gemis van woongenot. De omvang van de schade zal echter moeten worden vastgesteld in afzonderlijke, individuele schadestaatprocedures. Hoewel de schadevorderingen ook jegens de Staat waren ingesteld, heeft de rechtbank deze vorderingen afgewezen.3x De schadevorderingen tegen de Staat worden deels afgewezen vanwege de formele rechtskracht van het Instemmingsbesluit 2007. Daarnaast stuiten de vorderingen af op het feit dat de Staat niet aansprakelijk is voor handelen en nalaten van de NAM (niet is gebleken van vereenzelviging) en dat het causale verband tussen de door de rechtbank vastgestelde schending van de zorgplicht om maatregelen te treffen (na de periode vanaf het SodM-advies van 22 januari 2013 tot aan de uitspraak van de ABRvS van 18 november 2015) en de gevorderde schade onvoldoende is aangetoond. Bij brief van 19 april 2017 (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gaswinning-in-groningen/documenten/kamerstukken/2017/04/19/ kamerbrief-over-vonnis-rechtbank-noord-nederland-over-immateriele-aardbevingsschade) heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de inhoud van het vonnis, de duiding die de minister eraan geeft en de vervolgstappen. In de brief maakt de minister duidelijk dat hij afziet van de mogelijkheid om zelf hoger beroep in te stellen. In deze bijdrage zal ik nader ingaan op de beide door de rechtbank gegeven verklaringen voor recht, waarbij voornamelijk zal worden ingezoomd op de toegewezen vordering tot vergoeding van immateriële schade. De afgewezen schadevorderingen jegens de Staat laat ik verder buiten beschouwing.

    • 2 Feiten en omstandigheden

      2.1 Winningsvergunning NAM

      Al sinds 30 mei 1963 beschikt de NAM over een winningsvergunning om gas te mogen produceren uit het Groningenveld.4x De NAM bezit een winningsvergunning in de zin van art. 143 lid 2 sub a Mbw. De productie komt voor rekening en risico van de (stille) Maatschap Groningen, een samenwerkingsverband tussen de NAM en EBN (een 100%-deelneming van de Staat). De NAM en EBN hebben gelijke zeggenschap in de maatschap, waarbij de uitgaven en opbrengsten in de verhouding 60% (NAM) en 40% (EBN) worden verdeeld. Het geproduceerde gas wordt verkocht aan GasTerra, een organisatie waarin de Staat, EBN en de aandeelhouders van de NAM (Shell en Exxon Mobile) deelnemen. Op de NAM rust de verplichting om periodiek – ter instemming – een winningsplan in te dienen bij de minister van Economische Zaken (hierna: de minister).5x Art. 34 Mbw. Zie daarnaast art. 36 en 50 Mbw voor de weigeringsgronden en de bevoegdheden van de minister. Bij Instemmingsbesluit van 21 december 2007 heeft de minister met het winningsplan d.d. 29 juni 2007 van de NAM ingestemd. Er werden geen bestuurlijke rechtsmiddelen aangewend om het besluit aan te vechten.

      2.2 Aardbeving in Huizinge

      Op 16 augustus 2012 werd Noordoost-Groningen getroffen door een aardbeving van 3,6 op de schaal van Richter. Ook daarna, in 2013, vond een aantal relatief zware aardbevingen kort achter elkaar plaats, vanwege de toegenomen gasproductie. Een groot aantal inwoners van het Groningenveld ondervindt schade aan zijn woning, hetgeen gepaard gaat met zorgen over hun persoonlijke veiligheid en welbevinden in de directe leefomgeving. Na de aardbeving in Noordoost-Groningen op 16 augustus 2012 heeft de Rijksinspectiedienst Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een onderzoek ingesteld naar de aardbevingsgevoeligheid in het Groningenveld.6x Zie Advies SodM winningsplan Groningen 2013. Bij brief van 22 januari 2013 heeft SodM zijn bevindingen aan het ministerie van Economische Zaken kenbaar gemaakt. Dit onderzoek heeft geleid tot een advies van het SodM aan de minister om ‘de gasproductie uit het Groningse gasveld zo snel mogelijk en zo veel als mogelijk en realistisch is, terug te brengen’. De minister heeft vervolgens verschillende onderzoeken uitgezet om de mogelijke (financiële) gevolgen en mogelijke oplossingen in kaart te brengen.7x Uit het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid volgt overigens dat de veiligheid van de burgers van Groningen in relatie tot geïnduceerde aardbevingen tot 2013 niet van invloed is geweest op de besluitvorming over de exploitatie van het Groningenveld. Daarnaast heeft de minister de NAM verzocht om vóór 1 december 2013 een gewijzigd winningsplan in te dienen.

      2.3 Het Winningsplan 2013

      Een nieuw winningsplan voor de jaren 2014 tot en met 2016 werd door de NAM op 29 november 2013 ter goedkeuring voorgelegd aan de minister.8x Het College voor de Rechten van de Mens heeft diezelfde dag nog de minister verzocht om het recht op veiligheid, gezondheid en privéleven (positieve verplichtingen van de Staat) van de betrokken bewoners te waarborgen en de mensrechtelijke impact van de huidige gaswinning een duidelijke plaats te geven in de afweging van de mogelijke oplossingen ten aanzien van de gaswinningsproblematiek. Op 14 maart 2014 heeft de minister zijn ontwerpbesluit tot instemming met het Winningsplan 2013 ter inzage gelegd. De minister heeft op 29 januari 2015 definitief ingestemd met het (gewijzigde) Winningsplan 2013. Publiekrechtelijk is daar veel om te doen geweest. Diverse belanghebbenden hebben beroep ingesteld tegen het Instemmingsbesluit van de minister. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) heeft op 18 november 2015 zowel het Instemmingsbesluit als het gewijzigde besluit vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen.9x ABRvS 18 november 2015, AB 2016/82. Volgens de Afdeling had de minister niet deugdelijk gemotiveerd waarom een verdere beperking van de gaswinning dan tot 33 miljard m3 per jaar niet mogelijk was, terwijl een verdere beperking zou bijdragen aan de veiligheid. Daarnaast was niet deugdelijk gemotiveerd waarom het optredende veiligheidsniveau in het aardbevingsgebied aanvaardbaar zou zijn.

      2.4 Vordering eisers

      De aardbevingen hebben een sterke impact op de benadeelden van de Groningse gaswinning, die tot uitdrukking komt in ongerustheid, angst en aantasting in het woongenot. In de hier besproken zaak hebben 127 benadeelden de Staat en de NAM in rechte gedaagd. Zij vorderen – samengevat – een verklaring voor recht dat (1) de Staat en/of de NAM ingevolge art. 6:177 of 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk zijn, (2) een verklaring voor recht dat de aantasting van het woongenot recht geeft op vergoeding van immateriële schade, en (3) een verklaring voor recht dat eisers vermogensschade lijden in de zin van gemis van onstoffelijk voordeel.

    • 3 De aansprakelijkheid van de NAM

      3.1 De aard van de aansprakelijkheid versus immateriële schade

      De NAM erkent in deze procedure dat zij als vergunninghouder en exploitant van de mijnbouwwerken op grond van art. 6:177 lid 1 sub b BW risicoaansprakelijk is voor de schade die eisers door de aardbevingen als gevolg van de Groningse gaswinning lijden.10x De Rechtbank Noord-Nederland had zich in haar vonnis van 2 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:4185) en 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4402) reeds eerder uitgelaten over de risicoaansprakelijkheid van de NAM op grond van art. 6:177 BW, waardoor de aansprakelijkheid van de NAM op die grondslag vaststond. Evenwel is de NAM van mening dat eisers geen belang hebben bij een oordeel omtrent de vermeende (schuld)aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Dit verweer wordt door de rechtbank terecht verworpen. In r.o. 4.2.2 overweegt de rechtbank dat volgens bestendige jurisprudentie de aard van de aansprakelijkheid een van de omstandigheden is die van belang is bij de vaststelling van de hoogte van een eventuele immateriële schade.11x De aard van aansprakelijkheid kán ingevolge art. 6:98 BW evenzeer een rol spelen bij de toerekening van de schade. Zie in dat kader ook HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, NJ 2006/606 m.nt. J.B.M. Vranken. Dat volgt onder meer uit een arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992, waarin de Hoge Raad overwoog dat ‘enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard, de ernst en de duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde’ een rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van immateriële schade.12x HR 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0665, NJ 1992/714, r.o. 3.3. In zijn arrest van 9 augustus 2002 oordeelde de Hoge Raad dat de rechter bij de begroting van de vergoeding voor immateriële schade ‘alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de zwaarte van het aan de aansprakelijke gemaakte verwijt, mag meewegen’.13x HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2117, RvdW 2002/132 (Wrongful birth II), r.o. 5.3. Nu de benadeelden van de Groningse gaswinning een vergoeding van hun immateriële schade vorderen én de aard van de aansprakelijkheid van invloed is op de hoogte van hun immateriële schade betekent dit dat zij wel degelijk baat hebben bij een oordeel omtrent de (schuld)aansprakelijkheid op basis van art. 6:162 BW.

      3.2 Het oordeel van de rechtbank

      De rechtbank heeft weinig woorden nodig om tot een onrechtmatige daad van de NAM te komen. Daartoe acht de rechtbank het van belang dat door de aardbevingen schade aan de woningen is ontstaan, dat vele eisers bang zijn voor hun veiligheid, dat zij in dat kader spanningen ervaren en dat zij in hun dagelijks leven met de gevolgen van de aardbevingen worden geconfronteerd. Deze (over)last – zo oordeelt de rechtbank – overschrijdt gezien de aard, de ernst en de duur daarvan de maatschappelijk gebruikelijke grenzen en vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van eisers en op hun recht op een ongestoord woongenot. De NAM heeft als exploitant van het Groningse gasveld – naar het oordeel van de rechtbank – onrechtmatige overlast veroorzaakt. Dat de NAM niet meer gas heeft gewonnen dan volgens de instemmingsbesluiten was geoorloofd, doet daar niets aan af. Volgens de rechtbank is en blijft de NAM steeds zelf verantwoordelijk voor de schade die inwoners van het aardbevingsgebied als gevolg van haar bedrijfsactiviteiten lijden. De rechtbank is in haar oordeel onduidelijk op basis waarvan de schade van de benadeelden als gevolg van de gaswinning aan de NAM kan worden toegerekend. De NAM heeft ingevolge art. 33 van de Mijnbouwwet (Mbw) een zorgplicht om maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd ter voorkoming van het ontstaan van schade door bodembewegingen en ter voorkoming van het schaden van de veiligheid van de inwoners van het Groningenveld. De rechtbank laat zich echter niet uit over de vraag of de NAM door haar handelen of nalaten in strijd met haar zorgplicht ex art. 33 Mbw heeft gehandeld, maar oordeelt dat de NAM onrechtmatige overlast heeft veroorzaakt. Op welke wijze deze onrechtmatige overlast aan de NAM kan worden toegerekend, daar laat de rechtbank zich niet expliciet over uit. Mijns inziens dient de veroorzaakte onrechtmatige overlast naar de huidige verkeersopvattingen voor rekening van de NAM te komen. De schadelijke gevolgen van de bedrijfsactiviteiten van de NAM (de gaswinning) dienen immers voor rekening te komen van degene die verantwoordelijk is voor de gaswinning. Dat de NAM zich een periode niet volledig bewust was van de grote gevolgen van de gaswinning, rechtvaardigt niet de consequentie dat de benadeelden die geen enkele relatie hadden met de gaswinning – en daar evenmin baten uit hebben getrokken – de schade voor hun rekening moeten nemen. De NAM heeft door haar bedrijfsactiviteiten eenzijdig het risico op schade verhoogd, waardoor het onrechtmatige handelen aan de NAM kan worden toegerekend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de NAM eveneens aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW en buigt zich vervolgens over de vraag of de schadevorderingen van de eisers voor vergoeding in aanmerking komen. Beide schadevorderingen zullen in het navolgende worden besproken.

    • 4 Smartengeld wegens aantasting woongenot

      4.1 Aantasting in persoon op andere wijze

      Eisers wonen allen in een gebied waar veelvuldig aardbevingen plaatsvinden. Als gevolg van de constante dreiging van aardbevingen hebben zij last van angst, zorgen, ergernis, overlast, onbehagen en in sommige gevallen lichamelijke en (ernstige) psychische klachten en zijn zij in hun woongenot aangetast. Zij vorderen derhalve een vergoeding van hun immateriële schade op grond van art. 6:106 lid 1 sub b BW. Dit artikel bepaalt dat een benadeelde voor een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding in aanmerking komt wanneer de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dit laatste betreft een restcategorie ‘zuivere’ persoonsaantastingen, zonder dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De parlementaire geschiedenis biedt aanknopingspunten dat onder deze categorie dient te worden verstaan: ‘inbreuken op iemands privacy’.14x MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 380. Daarnaast komt in de rechtspraak naar voren dat met een beroep op art. 6:106 lid 1 sub b slot BW (aantasting in persoon ‘op andere wijze’) aanspraak op smartengeld kan worden gemaakt in geval van bijvoorbeeld een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.15x Zie bijv. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen). Niet elke inbreuk levert echter een recht op vergoeding van immateriële schade op. Dat is onder meer afhankelijk van de aard van het geschonden belang, de ernst van de schending en van eventuele gevolgen voor de benadeelde.16x Zie met vermelding van rechtspraak en literatuur Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, art. 106, aant. 2.8.5. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt voor een geslaagd beroep op art. 6:106 lid 1 sub b slot BW (aantasting in persoon ‘op andere wijze’) als voorwaarde dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.17x HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, NJ 2012/410, JA 2012/147 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 3.5. Zie ook HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240, HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 en HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen ‘psychisch onbehagen’.18x HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 m.nt. C.J.H. Brunner (Ontvanger/Bos); HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 m.nt. W.D.H. Asser (Beliën/Noord-Brabant); HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348. Het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van een persoonsaantasting zal in rechte moeten worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.19x HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240. De benadeelde zal volgens de Hoge Raad in ieder geval ‘voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld’.20x HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 m.nt. W.D.H. Asser, r.o. 5.2.3. Evenwel kunnen de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt met zich meebrengen.

      Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van een dergelijke uitzondering sprake kan zijn bij een ernstige inbreuk op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht. Zo overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 9 juli 200421x HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen). – een zaak waar een echtpaar door relschoppers in hun woning werd belaagd – dat de zeer ernstige inbreuk op de integriteit van hun persoon en de veiligheid van hun woning een aantasting in hun persoon opleverde in de zin van art. 6:106 lid 1 BW, zonder dat psychisch letsel was vastgesteld. In het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 200422x HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly). werd een ernstige inbreuk gemaakt op het zelfbeschikkingsrecht van een moeder, doordat haar een keuzerecht werd onthouden ten gevolge van een fout van een verloskundige, waardoor zij er niet voor heeft kunnen kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen. De Hoge Raad overwoog:

      ‘Een zo ingrijpende aantasting als in dit geding aan de orde van een zo fundamenteel recht moet worden aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW, zonder dat nodig is dat geestelijk letsel is vastgesteld.’23x HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly), r.o. 4.8.

      Voorts komt in het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012 naar voren dat een schending van fundamentele persoonlijkheidsrechten, gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde, een aantasting in de persoon op andere wijze kan opleveren, zonder dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.24x HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog).

      4.2 Twee verschillende opvattingen

      Relevant voor de vraag of de benadeelden van de Groningse gaswinning in onderhavige kwestie een recht op vergoeding van immateriële schade toekomt, is de vraag of de gevolgen van de aardbevingen van dien aard en dermate ernstig zijn dat ook zonder psychisch letsel sprake is van een ernstige inbreuk op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, die vergoeding van immateriële schade rechtvaardigt. Nu de impact op het dagelijks leven en het welzijn van eisers groot is en zij ernstig zijn aangetast in hun woongenot, is naar de mening van eisers daarvan sprake. De NAM stelt zich op het standpunt dat eisers uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, nu zij menen dat derving van woongenot een aparte categorie vormt binnen de figuur ‘aantasting in de persoon’, waarbij geen geestelijk letsel zou hoeven worden aangetoond. Zij wijst in dat verband op een passage in de dissertatie van S.D. Lindenbergh, waarin is opgenomen dat ‘gewone’ storingen van woongenot, zoals lawaai en stank, in beginsel geen aantasting in de persoon opleveren, omdat het verband met de (integriteit van de) persoon onvoldoende direct is.25x S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998. Het enkele feit dat eisers last hebben van gevoelens van angst en onbehagen als gevolg van de constante dreiging van aardbevingen, zonder dat dit leidt tot geestelijk letsel, is volgens de NAM geen grond voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege de aardbevingen.

      4.3 Het oordeel van de rechtbank

      De verweren van de NAM gingen in onderhavige kwestie niet op. In r.o. 4.4.6 overweegt de rechtbank dat zij met eisers van oordeel is dat het recht op eerbiediging van de integriteit van hun persoon, de veiligheid van hun woning en hun persoonlijke levenssfeer belangrijke fundamentele rechten zijn. De inbreuk die de NAM daarop maakt, is in veel gevallen ook ernstig. Nu sprake is van een inbreuk op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, dat onder meer wordt ontleend aan art. 2 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), levert een dergelijke schending volgens de rechtbank, gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelden, een aantasting in persoon op andere wijze in de zin van art. 6:106 lid 1 sub b BW op, zonder dat sprake is van geestelijk letsel.26x De rechtbank wijst in dat kader naast de besproken arresten HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen), HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly) en HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog), op het arrest HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:851. Een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is derhalve niet vereist. In hoeverre de individuele gevallen voor immateriële schadevergoeding in aanmerking komen, is volgens de rechtbank afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals de frequentie en zwaarte van de aardbevingen waarmee eiser wordt geconfronteerd, de periode waarin dat het geval is (geweest), de ernst van de schade aan zijn of haar woning en de afhandeling daarvan en de (gezondheids)klachten waartoe de aardbevingen concreet leiden. Dit zal moeten worden beoordeeld in afzonderlijke schadestaatprocedures.

      4.4 De lagere rechtspraak

      In de lagere rechtspraak zijn vergelijkbare gevallen aan de orde geweest waar immateriële schadevergoeding werd toegekend bij een schending van een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, meer in het bijzonder bij een schending van het recht op ongestoord woongenot, zonder dat sprake is van geestelijk letsel. Uit die rechtspraak valt te destilleren dat een ernstige langdurige aantasting van het recht op ongestoord woongenot vergoeding van immateriële schade met zich mee kan brengen, zonder dat geestelijk letsel is vereist. In dat kader wijs ik op een recente zaak die voorlag bij Rechtbank Midden-Nederland.27x Rb. Midden-Nederland 9 november 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5847. Deze uitspraak werd overigens pas gepubliceerd na de publicatie van de uitspraak van Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715. Zie ook Rb. Zeeland-West-Brabant 29 juni 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3984, waar immateriële schadevergoeding werd toegekend in een situatie waar de benadeelde in zijn woongenot werd aangetast, omdat de buurman van de benadeelde een langere tijd voorwerpen, waaronder uitwerpselen, over de schutting gooide. Daar leed een eigenaar van een woning schade vanwege scheurvorming in de muren (en uiteindelijk vanwege een onveilige constructie), veroorzaakt door de boomwortels van een op zes meter afstand van de zijgevel in het gemeentelijke plantsoen staande boom. De eigenaar vorderde van de gemeente onder meer een bedrag aan immateriële schade vanwege een ernstige langdurige aantasting van het recht op ongestoord woongenot. De rechtbank oordeelde dat de aantasting van het ongestoorde woongenot de benadeelde in zijn persoon aantast en daarom voor vergoeding van immateriële schade in de zin van art. 6:106 lid 1 BW in aanmerking komt, zonder dat sprake is van geestelijk letsel. Mede gelet op de hoge leeftijd van eiser, zijn kwetsbare gezondheid, de duur van de aantasting en de aard van de aansprakelijkheid kwam de aantasting van het persoonlijkheidsrecht van eiser voor vergoeding in aanmerking. Het oordeel van de Rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2017 sluit hier grotendeels op aan, met dien verstande dat de persoonskenmerken van de benadeelden van de Groningse gaswinning niet worden meegewogen in de beoordeling of sprake is van aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW, zonder dat sprake is van geestelijk letsel.

    • 5 Vermogensschade wegens gemist onstoffelijk voordeel

      Naast een vordering tot vergoeding van immateriële schade vorderen eisers vergoeding van hun vermogensschade wegens gemist onstoffelijk voordeel, te weten het ongestoorde woongenot. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat indien een benadeelde kosten heeft gemaakt ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, deze kosten dienen te worden vergoed.28x HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460, JA 2005/25 m.nt. A.L.M. Keirse, NJ 2008/55 m.nt. Jac. Hijma (Rally Dakar), r.o. 3.3.1. Zie verder nog HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042, r.o. 3.7, waarin de Hoge Raad overwoog dat de uitgaven hun doel in rechtens relevante mate moeten hebben gemist en dat daarbij de bijzondere omstandigheden van het geval van belang zijn, zoals de tijd gedurende welke de zaak niet gebruikt kon worden en het functieverlies en de daardoor veroorzaakte genotsderving. De ergernis zelf die teweeg wordt gebracht door het verminderde genot is echter – zo overwoog de Hoge Raad – geen vermogensschade. Eisers stellen dat zij allemaal eigenaar zijn of waren van een woning in het aardbevingsgebied en dat zij voor een ongestoord woongenot uitgaven hebben gedaan (onder meer hypotheekrente), die hun doel hebben gemist, omdat zij dat ongestoorde woongenot langdurig hebben moeten missen als gevolg van onrechtmatig handelen van de NAM. De NAM stelt dat de vordering tot vergoeding van zulk nadeel wordt beheerst door het limitatieve stelsel van art. 6:106 BW en dat geen sprake is van vermogensschade. Daarnaast voert de NAM aan dat dit deel van de vordering op dezelfde schade ziet als de vordering (vergoeding voor waardevermindering woning) die destijds was ingesteld bij de Rechtbank Noord-Nederland.29x Rb. Noord-Nederland 2 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4185. Ook deze verweren gingen in onderhavige kwestie niet op. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van uitgaven die hun doel hebben gemist, nu eisers kosten hebben gemaakt met betrekking tot het onverminderd gebruik en genot van hun woningen. Voor vergoeding komen in aanmerking de uitgaven die zien op het verminderde deel van dat gebruik en genot van de woning als gevolg van de aardbevingen. De bepaling van de hoogte daarvan zal per individueel geval in afzonderlijke schadestaatprocedures moeten worden bepaald, waarbij de reeds betaalde bedragen uit hoofde van waardevermindering van de woning van de benadeelden een rol zullen spelen.

    • 6 Gesloten vaststellingsovereenkomsten

      Voorts stelt de NAM dat een aantal vorderingen van eisers hoe dan ook niet toewijsbaar is, omdat zij met de NAM een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin finale kwijtingsbedingen zijn opgenomen.30x De overeenkomsten bevatten vrijwel allemaal een vertrouwelijkheidsbeding en ze zijn niet door de NAM in het geding gebracht. Evenwel heeft de NAM de verschillende kwijtingsbedingen geciteerd. Het meest ruim geformuleerde finale kwijtingsbeding luidt: ‘Na het verrichten van de in het vorige artikel genoemde handelingen, zullen Partijen over en weer finaal gekweten zijn en niets meer van elkaar te vorderen hebben betreffende schade als gevolg van geïnduceerde aardbevingen of daaraan gerelateerde vorderingen. Partijen verlenen elkaar volledige en onherroepelijke kwijting. Deze finale kwijting is onverkort van toepassing, ook al mochten er feiten en/of omstandigheden bekend worden die op het moment van het ondertekenen van deze Vaststellingsovereenkomst niet bekend waren of konden zijn.’ Daarnaast zijn er minder ruim geformuleerde kwijtingsbedingen, waarbij de kwijting zich beperkt tot schade aan de woning of tot de materiële schade. De rechtbank komt in r.o. 4.3.6 tot het oordeel dat de ruim geformuleerde kwijtingsbedingen redelijkerwijs zo moeten worden uitgelegd dat deze niet zien op de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade.31x De Rechtbank Noord-Nederland komt in r.o. 4.3.7 tot het oordeel dat de kwijtingsbedingen wel de door eisers gevorderde vermogensschade omvatten. Dit deel van hun vorderingen ziet – zo oordeelt de rechtbank – immers op schade die samenhangt met de opgekochte woningen en daarvoor hebben zij nu juist een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de overeenkomsten zijn gesloten in het kader van de opkoop van de woningen en dat daarbij niet is gesproken of onderhandeld over een vergoeding van immateriële schade. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat partijen in ongelijke verhouding tot elkaar stonden: enerzijds eisers die een uitweg zochten uit hun door de gaswinning veroorzaakte problemen door hun woning te verkopen en anderzijds een grote commerciële partij met de nodige juridische kennis, die veel profijt trekt van diezelfde gaswinning. Alhoewel bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, blijft de Haviltex-maatstaf beslissend.32x Zie HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 en HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303. Zo ook in onderhavige kwestie, volgens het oordeel van de rechtbank. Het gaat te ver om als uitgangspunt te nemen dat elk finaal kwijtingsbeding in beginsel allesomvattend is. De reikwijdte van de kwijtingsbedingen is een kwestie van uitleg, waarbij de omvang van het oorspronkelijke geschil een belangrijke rol speelt.

    • 7 Slotopmerkingen

      De uitspraak betreft een duidelijk gemotiveerd vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, waarbij de NAM op alle voornoemde punten in het ongelijk werd gesteld. Voor de benadeelden van de Groningse gaswinning is het opnieuw een gunstige ontwikkeling. Bovendien wordt met deze uitspraak een nadere invulling gegeven aan het recht op vergoeding van immateriële schade bij de restcategorie ‘zuivere’ persoonsaantastingen in de zin van art. 6:106 lid 1 sub b BW, zonder dat sprake is van geestelijk letsel, meer in het bijzonder als het gaat om immateriële schade bij een schending van het recht op ongestoord woongenot. De wetgever heeft de lat hoog willen leggen als het gaat om toekenning van immateriële schadevergoeding, waardoor een uitzondering op het vereiste van geestelijk letsel bij een ‘zuivere’ persoonsaantasting niet snel wordt aangenomen. Evenwel neemt de rechtbank hier een uitzondering aan. Mijns inziens terecht, nu de benadeelden van de Groningse gaswinning dusdanig ernstig in hun woongenot worden geschaad, dat dit een uitzondering op het uitgangspunt van geestelijk letsel rechtvaardigt en in het rijtje uitzonderingen thuishoort.

    Noten

    • 1 Rb. Noord-Nederland 2 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4185, JA 2016/25 m.nt. J.W. Silvius. Zie over deze uitspraak ook H.J. Bos, Aardbevingsproblematiek te Groningen, JM 2015/906; A.Ch.H. Franken, Schokkende schade, AV&S 2015/33; E.R.M. Holtz-Russel, De keerzijde van de gaswinning. Een (deels historische) analyse van de gaswinning en de gevolgen hiervan voor de landbouw, TvAR 2015, afl. 12, p. 545-554; R.D. Lubach, Aardbevingsschade en het aansprakelijkheidsrecht: over vergoeding van waardevermindering en omkering van de bewijslast, MvV 2016, afl. 2, p. 62-68 en R. Rijnhout, Aardgas en aansprakelijkheid, NTBR 2016/33.

    • 2 Rb. Noord-Nederland 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4402. Zie over deze uitspraak ook F.C.S. Warendorf, Aardbevingsschade. Aansprakelijke partijen. Causaal verband. Bewijsvermoeden, M en R 2017/21.

    • 3 De schadevorderingen tegen de Staat worden deels afgewezen vanwege de formele rechtskracht van het Instemmingsbesluit 2007. Daarnaast stuiten de vorderingen af op het feit dat de Staat niet aansprakelijk is voor handelen en nalaten van de NAM (niet is gebleken van vereenzelviging) en dat het causale verband tussen de door de rechtbank vastgestelde schending van de zorgplicht om maatregelen te treffen (na de periode vanaf het SodM-advies van 22 januari 2013 tot aan de uitspraak van de ABRvS van 18 november 2015) en de gevorderde schade onvoldoende is aangetoond. Bij brief van 19 april 2017 (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gaswinning-in-groningen/documenten/kamerstukken/2017/04/19/ kamerbrief-over-vonnis-rechtbank-noord-nederland-over-immateriele-aardbevingsschade) heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de inhoud van het vonnis, de duiding die de minister eraan geeft en de vervolgstappen. In de brief maakt de minister duidelijk dat hij afziet van de mogelijkheid om zelf hoger beroep in te stellen.

    • 4 De NAM bezit een winningsvergunning in de zin van art. 143 lid 2 sub a Mbw.

    • 5 Art. 34 Mbw. Zie daarnaast art. 36 en 50 Mbw voor de weigeringsgronden en de bevoegdheden van de minister.

    • 6 Zie Advies SodM winningsplan Groningen 2013. Bij brief van 22 januari 2013 heeft SodM zijn bevindingen aan het ministerie van Economische Zaken kenbaar gemaakt.

    • 7 Uit het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid volgt overigens dat de veiligheid van de burgers van Groningen in relatie tot geïnduceerde aardbevingen tot 2013 niet van invloed is geweest op de besluitvorming over de exploitatie van het Groningenveld.

    • 8 Het College voor de Rechten van de Mens heeft diezelfde dag nog de minister verzocht om het recht op veiligheid, gezondheid en privéleven (positieve verplichtingen van de Staat) van de betrokken bewoners te waarborgen en de mensrechtelijke impact van de huidige gaswinning een duidelijke plaats te geven in de afweging van de mogelijke oplossingen ten aanzien van de gaswinningsproblematiek.

    • 9 ABRvS 18 november 2015, AB 2016/82.

    • 10 De Rechtbank Noord-Nederland had zich in haar vonnis van 2 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:4185) en 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4402) reeds eerder uitgelaten over de risicoaansprakelijkheid van de NAM op grond van art. 6:177 BW, waardoor de aansprakelijkheid van de NAM op die grondslag vaststond.

    • 11 De aard van aansprakelijkheid kán ingevolge art. 6:98 BW evenzeer een rol spelen bij de toerekening van de schade. Zie in dat kader ook HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, NJ 2006/606 m.nt. J.B.M. Vranken.

    • 12 HR 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0665, NJ 1992/714, r.o. 3.3.

    • 13 HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2117, RvdW 2002/132 (Wrongful birth II), r.o. 5.3.

    • 14 MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 380.

    • 15 Zie bijv. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen).

    • 16 Zie met vermelding van rechtspraak en literatuur Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, art. 106, aant. 2.8.5.

    • 17 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, NJ 2012/410, JA 2012/147 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 3.5. Zie ook HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240, HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348 en HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168.

    • 18 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 m.nt. C.J.H. Brunner (Ontvanger/Bos); HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 m.nt. W.D.H. Asser (Beliën/Noord-Brabant); HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348.

    • 19 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240.

    • 20 HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 m.nt. W.D.H. Asser, r.o. 5.2.3.

    • 21 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen).

    • 22 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly).

    • 23 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly), r.o. 4.8.

    • 24 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog).

    • 25 S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998.

    • 26 De rechtbank wijst in dat kader naast de besproken arresten HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Groninger Oudejaarsrellen), HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Baby Kelly) en HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog), op het arrest HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:851.

    • 27 Rb. Midden-Nederland 9 november 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5847. Deze uitspraak werd overigens pas gepubliceerd na de publicatie van de uitspraak van Rb. Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715. Zie ook Rb. Zeeland-West-Brabant 29 juni 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3984, waar immateriële schadevergoeding werd toegekend in een situatie waar de benadeelde in zijn woongenot werd aangetast, omdat de buurman van de benadeelde een langere tijd voorwerpen, waaronder uitwerpselen, over de schutting gooide.

    • 28 HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460, JA 2005/25 m.nt. A.L.M. Keirse, NJ 2008/55 m.nt. Jac. Hijma (Rally Dakar), r.o. 3.3.1. Zie verder nog HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042, r.o. 3.7, waarin de Hoge Raad overwoog dat de uitgaven hun doel in rechtens relevante mate moeten hebben gemist en dat daarbij de bijzondere omstandigheden van het geval van belang zijn, zoals de tijd gedurende welke de zaak niet gebruikt kon worden en het functieverlies en de daardoor veroorzaakte genotsderving. De ergernis zelf die teweeg wordt gebracht door het verminderde genot is echter – zo overwoog de Hoge Raad – geen vermogensschade.

    • 29 Rb. Noord-Nederland 2 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4185.

    • 30 De overeenkomsten bevatten vrijwel allemaal een vertrouwelijkheidsbeding en ze zijn niet door de NAM in het geding gebracht. Evenwel heeft de NAM de verschillende kwijtingsbedingen geciteerd. Het meest ruim geformuleerde finale kwijtingsbeding luidt: ‘Na het verrichten van de in het vorige artikel genoemde handelingen, zullen Partijen over en weer finaal gekweten zijn en niets meer van elkaar te vorderen hebben betreffende schade als gevolg van geïnduceerde aardbevingen of daaraan gerelateerde vorderingen. Partijen verlenen elkaar volledige en onherroepelijke kwijting. Deze finale kwijting is onverkort van toepassing, ook al mochten er feiten en/of omstandigheden bekend worden die op het moment van het ondertekenen van deze Vaststellingsovereenkomst niet bekend waren of konden zijn.’ Daarnaast zijn er minder ruim geformuleerde kwijtingsbedingen, waarbij de kwijting zich beperkt tot schade aan de woning of tot de materiële schade.

    • 31 De Rechtbank Noord-Nederland komt in r.o. 4.3.7 tot het oordeel dat de kwijtingsbedingen wel de door eisers gevorderde vermogensschade omvatten. Dit deel van hun vorderingen ziet – zo oordeelt de rechtbank – immers op schade die samenhangt met de opgekochte woningen en daarvoor hebben zij nu juist een vaststellingsovereenkomst gesloten.

    • 32 Zie HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 en HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303.

Reageer

Tekst