Contractuele vervaltermijnen

DOI: 10.5553/MvV/157457672015013006002
Artikel

Contractuele vervaltermijnen

Een overzicht aan de hand van de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw

Trefwoorden overeenkomst, vervalbeding, rechtsgevolgen, verjaring, vervaltermijn
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Wettelijke verjarings- en vervaltermijnen komen in de jurisprudentie en literatuur met grote regelmaat aan bod. Aanzienlijk minder aandacht valt ten deel aan contractuele vervaltermijnen, waarmee in deze bijdrage bedoeld worden termijnen, andere dan verjaringstermijnen, die partijen bij een overeenkomst op straffe van rechtsverlies aan het uitoefenen van bepaalde rechten hebben verbonden. Een positieve uitzondering op de schaarse productie van jurisprudentie over contractuele vervaltermijnen is te vinden in de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.1xTe raadplegen op <www.raadvanarbitrage.info>. De Raad van Arbitrage voor de Bouw is een arbitrage-instituut dat sinds 1907 bestaat en dat oordeelt over geschillen in de bouw.2xZie Honderd jaar Raad van Arbitrage voor de Bouw, Jubileumuitgave, IBR 2007. Het college van arbiters waaruit de scheidsgerechten worden samengesteld, bestaat uit leden van de opdrachtgeverszijde, de aannemerszijde en de adviseurszijde en uit juristen, van wie er veel afkomstig zijn uit de rechterlijke macht. In de Nederlandse bouw wordt veel gewerkt met standaard algemene voorwaarden, zoals de UAV 2012, de DNR 2011, de UAV-GC 20053xVan deze voorwaarden bestaan ook voorgaande versies: UAV 1989, DNR 2005 en UAV-GC 2000. en de wat oudere voorwaarden SR 1997 en RVOI 2001. In deze standaard bouwvoorwaarden komen diverse contractuele vervaltermijnen voor, meestal de aansprakelijkheid van de bouwer of adviseur betreffende, hetgeen tot een voortdurende stroom van jurisprudentie over contractuele vervaltermijnen leidt.

      In deze bijdrage wordt een beschouwing gegeven inzake contractuele vervaltermijnen, waarbij de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw inzake contractuele vervaltermijnen in veelvoorkomende standaard bouwvoorwaarden aan de orde zal komen. Tevens zal aandacht worden besteed aan de samenloop van contractuele vervaltermijnen en wettelijke verjaringstermijnen.

    • 2 Vorderingsrecht versus rechtsvordering

      Voor een goed begrip van de gevolgen van het verstrijken van contractuele vervaltermijnen is van belang het onderscheid tussen een ‘rechtsvordering’ en een ‘vorderingsrecht’. De meeste vorderingen die een schuldeiser op een schuldenaar kan hebben, bevatten twee componenten: een vorderingsrecht en een rechtsvordering.4xEr bestaan ook vorderingen waaraan de wet van aanvang af de rechtsvordering onthoudt, denk aan een speelschuld ingevolge art. 7A:1825 BW: ‘De wet staat geene regtsvordering toe, ter zake van eene schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten.’

      Met ‘vorderingsrecht’ wordt aangeduid de verbintenis zelf, het (vermogens)recht, de aanspraak van de schuldeiser, het materiële recht derhalve, waarbij gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een recht op herstel of een recht op betaling.5xM.W.E. Koopmann, Bevrijdende verjaring (diss. Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 1993, p. 5.

      Met ‘rechtsvordering’ wordt aangeduid de actie die aan een vorderingsrecht verbonden is en waarmee de schuldeiser zijn materiële aanspraak kan effectueren, met andere woorden: het recht om de schuldenaar in rechte aan te spreken.6xKoopmann 1993, p. 5 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/387.

      De betekenis van de begrippen vorderingsrecht en rechtsvordering kan worden gedemonstreerd aan de hand van een verjaringsvoorbeeld. Indien een schuldenaar een geslaagd beroep doet op bevrijdende verjaring,7xEen rechter of arbiter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen, zie art. 3:322 lid 1 BW. gaat de rechtsvordering van de schuldeiser teniet, echter niet zijn vorderingsrecht.8xParl. Gesch. Boek 3, p. 917: ‘De bevrijdende verjaring doet de rechtsvordering, niet ook het recht teniet gaan.’ Met andere woorden, het vermogensrecht, de aanspraak, blijft na verjaring bestaan, maar de mogelijkheid voor de schuldeiser om dat recht in rechte geldend te maken, is na verjaring verdwenen. Dat slechts de rechtsvordering door verjaring tenietgaat en niet tevens het vorderingsrecht wordt de ‘zwakke werking’ van de verjaring genoemd.9xAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/387. Na verjaring resteert een natuurlijke verbintenis als bedoeld in art. 6:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).10xParl. Gesch. Boek 3, p. 917: ‘Is de vordering verjaard, dan blijft een natuurlijk verbintenis over.’ Zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/390. Na verjaring van zijn vordering staat de schuldeiser niet geheel met lege handen. Betaling op een natuurlijke verbintenis geldt niet als een onverschuldigde betaling, en onder omstandigheden kan een schuldeiser aan zijn verjaarde vordering nog een recht op opschorting11xArt. 6:56 BW. of verrekening12xArt. 6:131 BW. ontlenen.

    • 3 Wettelijke verjaringstermijnen versus wettelijke vervaltermijnen

      In de verjaringsrechtelijke literatuur wordt vaak aandacht besteed aan de verschillen tussen verjaringstermijnen en wettelijke vervaltermijnen. Wettelijke vervaltermijnen komen op diverse plaatsen in de wet voor. De bekendste zijn de klachtplichten in art. 6:89 en 7:23 BW.13xVan een verbintenis of verplichting in eigenlijke zin is in deze artikelen geen sprake. Een koper die mededeling achterwege laat, maakt zich niet schuldig aan een tekortkoming of onrechtmatige daad; hij ondergraaft ‘slechts’ zijn eigen rechtspositie, zie Asser/Hijma 7-I* 2013/543. Daarnaast kan bij wijze van voorbeeld worden gewezen op art. 3:55 lid 1 BW (verval van de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling een beroep op een vernietigingsgrond te doen) en art. 6:268 BW (verval van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding). Ook buiten het vermogensrecht komen vervaltermijnen voor, bijvoorbeeld de termijnen die gelden in het procesrecht voor het instellen van hoger beroep, verzet of cassatie. Hoewel verschillen tussen wettelijke verjarings- en vervaltermijnen niet onmiddellijk van invloed zijn op contractuele vervaltermijnen, kunnen zij wel inzicht geven in de wijze waarop naar wettelijke en contractuele vervaltermijnen kan worden gekeken. Een kort overzicht lijkt daarom zinvol.

      Smeehuijzen vermeldt een passage uit de Parlementaire Geschiedenis, waarin de wetgever in dit verband onder meer opmerkt dat de regels van wettelijke vervaltermijnen in hoofdzaak hieruit voortvloeien dat de verjaringsregels niet van toepassing zijn, zodat geen stuiting, verlenging of afstand mogelijk is, tenzij de wet anders bepaalt.14xJ.L. Smeehuijzen, De bevrijdende verjaring (diss. Amsterdam VU), 2008, p. 337; het citaat is afkomstig uit Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1416. Met andere woorden: typische verjaringsrechtelijke zaken, zoals stuiting15xArt. 3:316 t/m 3:319 BW., verlenging16xArt. 3:320 en 3:321 BW. en afstand,17xArt. 3:322 BW. gelden volgens de wetgever niet voor wettelijke vervaltermijnen.18xZo ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/433.

      In de literatuur kwam men tot nog niet zo lang geleden over het algemeen de volgende verschillen tussen wettelijke verjarings- en vervaltermijnen tegen:19xZie bijv. Asser/Hartkamp 4-I 2004/685 e.v. en Koopmann 1993, p. 114 e.v.

      1. Waar verjaring de rechtsvordering doet tenietgaan, doet verval de bevoegdheid c.q. het vorderingsrecht zelf tenietgaan (verval heeft ‘sterke werking’).

      2. Vervaltermijnen kunnen, anders dan verjaringstermijnen, niet worden gestuit.

      3. Vervaltermijnen worden door de rechter ambtshalve toegepast, op een verjaringstermijn moet de debiteur zich beroepen.

      4. De schuldenaar kan geen ‘afstand doen van verval’; hij kan niet bewerkstelligen dat het verval van recht niet intreedt; het beroep op een verjaringstermijn is wél ter discretie van de schuldenaar.

      Asser/Hartkamp leerde – in 2004 – dat verjaring en verval moeten worden onderscheiden en dat er geen eenstemmigheid bestaat omtrent de essentiële verschillen tussen beide figuren. Slechts twee verschillen werden als wezenlijk aangemerkt: verjaring heeft zwakke werking, waar verval sterke werking heeft, en op verjaring moet de debiteur beroep doen, waar verval het recht van rechtswege doet tenietgaan.20xAsser-Hartkamp 4-I 2004/686.

      De laatste jaren is er in de literatuur echter een veranderende opvatting te lezen, wellicht ingeluid door het arrest HR 20 januari 2006,21xHR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar). maar verder bepleit door Smeehuijzen.22xSmeehuijzen 2008, p. 338 e.v. en J.L. Smeehuijzen, Driekwart van de heersende leer over vervaltermijnen is onjuist, TCR 2009, p. 117. Smeehuijzen is kritisch ten aanzien van de hierboven weergegeven verschillen tussen verjaringstermijnen en vervaltermijnen; hij signaleert dat er over dit onderwerp eigenlijk geen debat bestaat, en beargumenteert onder meer uitvoerig dat als een vervaltermijn niet van openbare orde23xVervaltermijnen die van openbare orde zijn, zijn bijv. de termijnen voor het instellen van hoger beroep en cassatie. Zie bijv. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413. is, de rechter hem niet ambtshalve hoeft toe te passen,24xSmeehuijzen 2008, p. 338 e.v. Art. 6:89 BW is niet van openbare orde en mag dus niet ambtshalve door de rechter of arbiter worden getoetst, zie HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar). Zie over dit arrest ook P.S. Bakker, Ambtshalve toepassing van art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW, MvV 2006, p. 71, en R.P.J.L. Tjittes, Rechtsverwerking en klachtplichten (Mon. BW nr. A6b), Deventer: Kluwer 2013, nr. 32. Zowel Smeehuijzen 2008, p. 342 als Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/434 wijzen erop dat er geen verplichting bestaat tot ambtshalve toetsing van een vervaltermijn indien deze slechts het belang dient van een van de partijen bij een rechtsverhouding, en maken in dit verband een vergelijking met art. 3:40 lid 2 BW inzake nietigheid en vernietigbaarheid. dat door de schuldenaar afstand kan worden gedaan van de termijn,25xSmeehuijzen 2008, p. 356-357 noemt als voorbeeld de redelijke termijn van art. 7:23 lid 1 BW, waarbij er geen goede reden bestaat om de schuldenaar ‘afstand van verval’ na ommekomst van de termijn onmogelijk te maken. en dat een termijn soms, afhankelijk van het type termijn, ‘gestuit’ kan worden.26xSmeehuijzen 2008, p. 363 spreekt bewust niet van ‘stuiting’ maar van ‘verlenging’, welke term naar het juridische vertaald wordt d.m.v. uitleg of d.m.v. de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

      Asser/Hartkamp & Sieburgh leert inmiddels dat slechts één verschil bestaat dat zonder uitzondering is gegeven: verjaring heeft zwakke werking en verval heeft sterke werking; door het verstrijken van de vervaltermijn gaat niet slechts de rechtsvordering, maar het recht of de bevoegdheid zelf teniet.27xAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/432

    • 4 Soorten contractuele vervaltermijnen en de gevolgen ervan

      Met betrekking tot contractuele vervaltermijnen geldt in zijn algemeenheid dat het partijen in beginsel vrijstaat om overeen te komen dat een bepaalde bevoegdheid op straffe van verval binnen een bepaalde termijn moet worden uitgeoefend.28xAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/438. Koopmann formuleert het zo, dat de wetgever partijen in het algemeen de vrije hand heeft gelaten om zelf vervaltermijnen in het leven te roepen.29xKoopmann 1993, p. 126.

      Of een bepaald beding in een overeenkomst moet worden aangemerkt als een vervalbeding, is een kwestie van uitleg van dat beding. Niet noodzakelijk is dat de sanctie van verval van recht expliciet in de overeenkomst is vermeld. Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, zoals een vervalbeding.30xHR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 4.2.2.

      Contractuele vervalbedingen komen naar hun aard in vele soorten en gedaanten voor; zij hebben elk hun eigen contractspecifieke functie en advocaten hebben doorgaans hun eigen wijze van formuleren van vervalbedingen. Niettemin waagt Koopmann zich aan een algemene opmerking over contractuele vervalbedingen; zij noemt als verschil tussen wettelijke en contractuele vervaltermijnen dat bij contractuele vervaltermijnen het openbareordekarakter ontbreekt. In dit verband betoogt zij dat een contractuele vervaltermijn niet ambtshalve door de rechter mag worden toegepast, dat te verdedigen is dat na verval er een natuurlijke verbintenis ontstaat, dat een contractuele vervaltermijn voor of na zijn verstrijken bij overeenkomst tussen partijen kan worden verlengd, en dat de regels voor stuiting en (wettelijke) verlenging (schorsing) in beginsel niet van toepassing zijn op contractuele vervaltermijnen.31xKoopmann 1993, p. 126-127.

      In de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw komen alle door Koopmann genoemde aspecten van contractuele vervaltermijnen aan bod, waarbij blijkt dat de door Koopmann genoemde verschillen niet alle zonder uitzondering zijn. Gezien deze jurisprudentie kan in het civiele bouwrecht naar mijn mening een zinvol onderscheid worden gemaakt tussen de drie volgende contractuele vervaltermijnen: processuele vervaltermijnen, aansprakelijkheidsvervaltermijnen en klachtvervaltermijnen. In het hiernavolgende een beschrijving van de kenmerken van deze vervaltermijnen, zoals deze volgen uit de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.

      4.1 Contractuele processuele vervaltermijn

      Een contractuele processuele vervaltermijn is een vervaltermijn die een schuldeiser noodzaakt om binnen die termijn een rechtsvordering tegen de schuldenaar in te stellen, omdat dat na het verstrijken van de termijn niet meer kan.32xProcessuele vervaltermijnen zijn o.m. te vinden in de UAV 2012, par. 12 lid 4 en 49 lid 3, de DNR 2011, art. 16 lid 2 t/m 4, de DNR 2005, art. 16 lid 2 t/m 4, en de UAV-GC 2005, par. 28 lid 2, 32 lid 2 en 47 lid 3. In de standaard bouwvoorwaarden is de duur van een processuele vervaltermijn vaak precies aangegeven.33xBijv. voor verborgen gebreken in een opgeleverd werk geldt ingevolge par. 12 lid 4 UAV 2012 een processuele vervaltermijn van vijf jaren, gerekend vanaf de oplevering c.q. het einde van de onderhoudstermijn. Voor gebreken die het geheel of gedeeltelijk vergaan van een gebouw tot gevolg kunnen hebben, geldt volgens par. 12 lid 4 UAV 2012 een processuele vervaltermijn van tien jaren, gerekend vanaf de oplevering c.q. het einde van de onderhoudstermijn.

      Een rechter of arbiter mag een contractuele processuele vervaltermijn niet ambtshalve toepassen,34xZie bijv. RvA 25 november 2013, nr. 33.489. Zie voorts Koopmann 1993, p. 126 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/438, die elk verwijzen naar HR 6 januari 1950, NJ 1950/386. tenzij deze van openbare orde is. Een contractuele vervaltermijn zal niet snel van openbare orde zijn. In het Nederlandse bouwrecht is maar één contractuele vervaltermijn te vinden die van openbare orde is en die door arbiters ambtshalve dient te worden getoetst, en dat is de hogerberoepstermijn in het Arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.35xZie Rb. Amsterdam 25 september 1996, rolnr. 95.2185 (niet gepubliceerd). Zie voorts RvA 29 april 1999, nr. 70.374.

      Net als bij een wettelijke vervaltermijn, wordt stuiting van een processuele vervaltermijn door de schuldeiser niet mogelijk geacht.36xZie bijv. RvA 20 augustus 2013, nr. 34.187 en Koopmann 1993, p. 127. Dat een contractuele vervaltermijn niet gestuit kan worden, wordt in de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw meestal slechts indirect gemotiveerd, door te overwegen dat een vervaltermijn, in tegenstelling tot een verjaringstermijn, niet kan worden gestuit. Met andere woorden, een vervaltermijn kan niet worden gestuit omdat een stuitingsregeling ontbreekt.37xIn de algemene voorwaarden behorende bij de 2014-versie van het Standaardmodel voor koop-/aannemingsovereenkomsten voor nieuwbouwwoningen van Bouwend Nederland, NEPROM en NVB-bouw, is in art. 18 een processuele vervaltermijn opgenomen waaraan een verlengingsregeling is toegevoegd, die geënt is op art. 7:761 lid 3 BW. Dit Standaardmodel met algemene voorwaarden is te vinden op <www.ser.nl>.

      Omdat stuiting van een processuele vervaltermijn door de schuldeiser niet mogelijk is, kan een contractuele processuele vervaltermijn door de schuldeiser (eenzijdig) uitsluitend worden gesauveerd door binnen die termijn een rechtsvordering tegen de schuldenaar in te stellen.

      Een andere wijze waarop een contractuele processuele vervaltermijn gesauveerd kan worden, is doordat partijen gezamenlijk een verlenging van de vervaltermijn overeenkomen.38xKoopmann 1993, p. 126. Zie ook RvA 7 december 2011, nr. 71.556, r.o. 22. Dit is vanzelfsprekend; indien het partijen vrijstaat om een vervaltermijn in hun overeenkomst op te nemen, staat het partijen ook vrij om die termijn bij nadere overeenkomst te verlengen. Dit geldt ook voor de van openbare orde zijnde contractuele hogerberoepstermijn in het Arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.39xRvA 28 februari 2013, nr. 71.827. Overigens hanteert de RvA de regel dat de verlenging van de hogerberoepstermijn overeengekomen moet zijn voordat de oorspronkelijke hogerberoepstermijn is verstreken. Zie ook art. 22 lid 3 en 4 RvA Arbitragereglement 2015, waarin deze verlengingsmogelijkheid inmiddels expliciet is opgenomen.

      In de standaard bouwvoorwaarden worden processuele vervaltermijnen omschreven in bewoordingen als ‘De rechtsvordering is niet-ontvankelijk indien zij wordt ingesteld na verloop van (…)’ of ‘De aannemer is niet-ontvankelijk in hetgeen hij vordert indien hij het geschil aanhangig maakt later dan (…).’ Ook met de bewoordingen ‘Het vorderingsrecht vervalt door verloop van (…)’ wordt een processuele vervaltermijn beoogd. Opgemerkt moet worden dat in deze laatste bewoordingen niet gesproken wordt over ‘ontvankelijkheid’, welk woord doorgaans gebruikt wordt ter aanduiding van het hebben van toegang tot de rechter of arbiter, maar over het ‘vervallen van het vorderingsrecht’. Aangenomen moet echter worden dat het vervallen van een vorderingsrecht op basis van een contractueel vervalbeding – net als het vervallen van een rechtsvordering – door de schuldeiser (eenzijdig) uitsluitend gesauveerd kan worden door het instellen van een rechtsvordering, en niet door – bijvoorbeeld – binnen de termijn te klagen bij de schuldenaar of door de schuldenaar binnen de termijn mondeling of schriftelijk aansprakelijk te stellen. In de betreffende bepalingen in de standaard bouwvoorwaarden40xRVOI 2001, art. 16 lid 11 en DNR 2005, art. 16 lid 3. is ter zake geen stuitings- of verlengingsregeling opgenomen. Indien het vorderingsrecht vervalt, vervalt de verbintenis zelf. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling dat door enkel een tijdige klacht of een aansprakelijkstelling het vorderingsrecht niet zal vervallen.

      Aan de andere kant gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat de betreffende bepalingen in de standaard bouwvoorwaarden ook niet regelen dat het vorderingsrecht niet vervalt indien er binnen de termijn een rechtsvordering wordt ingesteld,41xZoals wel het geval was in HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 3.1. In die casus bevatte de overeenkomst verschillende termijnen waarbinnen de verkoper aansprakelijk was indien zich bepaalde inbreuken/tekortkomingen zouden voordoen. De overeenkomst bepaalde voorts dat indien tijdig van een inbreuk/tekortkoming melding werd gemaakt bij de verkoper, zijn aansprakelijkheid daarvoor niet zou komen te vervallen door het verstrijken van de betreffende termijn. zodat de vraag zou kunnen worden gesteld waarom het vorderingsrecht niet vervalt indien er tijdig een rechtsvordering wordt ingesteld. Met betrekking tot wettelijke vervaltermijnen ten aanzien van vorderingsrechten wijst Smeehuijzen42xSmeehuijzen 2008, p. 363. erop dat, ofschoon over de verlengende werking van het aanvangen van een procedure in de betreffende wetsbepalingen43xSmeehuijzen noemt als voorbeeld art. 6:191 lid 2 BW. niets staat opgenomen, de opvatting dat een daad van rechtsvervolging ten aanzien van die termijnen geen verlengende werking heeft, in de literatuur terecht wordt verworpen. Hij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 1983, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het entameren van een procedure aan verval in de weg staat; door het instellen van een rechtsvordering is de vervaltermijn uitgewerkt.44xHR 21 oktober 1983, NJ 1984/804 m.nt. F.H.J. Mijnsen. Dat een procedure verlengende werking heeft, lijkt Smeehuijzen zonder meer juist. Procedures kunnen veel tijd vergen (en de meeste vervaltermijnen wat duur betreft overstijgen). Bovendien neutraliseert een procedure het nadelige gevolg van tijdsverloop voor de schuldenaar, zoals ook de stuitingshandeling daad van rechtsvervolging – net als alle andere stuitingshandelingen – dat bij de verjaring doet, aldus Smeehuijzen.45xSmeehuijzen 2008, p. 364. Dit zijn naar mijn mening deugdelijke argumenten die een-op-een kunnen worden toegepast op contractuele vervaltermijnen waarin bepaald wordt dat een vorderingsrecht na verloop van een bepaalde termijn vervalt.

      Resteert de vraag wat de gevolgen zijn indien de schuldeiser eerst na het verstrijken van een contractuele processuele vervaltermijn een rechtsvordering tegen de schuldenaar instelt en deze daarop een beroep doet.

      In de gevallen waarin het vervalbeding bepaalt dat dan een bepaalde rechtsvordering niet-ontvankelijk is, is duidelijk dat dat de consequentie is. Daarbij is van belang vast te stellen welke rechtsvordering precies door het vervalbeding getroffen wordt. Een vervalbeding dat betrekking heeft op de rechtsvordering uit hoofde van een verborgen gebrek in het werk,46xBijv. par. 12 lid 4 UAV 2012. heeft (dus) geen betrekking op een rechtsvordering uit hoofde van een minderwerkaanspraak van de opdrachtgever.47xIndien tijdens de uitvoering van het werk overeengekomen is om een deel van het werk niet uit te voeren, levert dat voor de opdrachtgever doorgaans een financiële minderwerkaanspraak op. Indien deze minderwerkaanspraak bij de afrekening van het werk aan de aandacht van partijen ontsnapt en de opdrachtgever daar eerst na het verstrijken van de processuele vervaltermijn voor verborgen gebreken achter komt en er alsnog aanspraak op maakt, kan de aannemer hem niet de vervaltermijn inzake verborgen gebreken tegenwerpen, omdat het immers niet gaat om een verborgen gebrek in het werk. Wellicht dat de aannemer hem wel verjaring op grond van art. 3:307 of 3:309 BW kan tegenwerpen. In de gevallen waarin een vervalbeding bepaalt dat een rechtsvordering niet-ontvankelijk is, oordeelt de Raad van Arbitrage voor de Bouw dat dat niet betekent dat ook andere rechten, waaronder het beroep op verrekening, zouden vervallen. In die gevallen heeft de schuldeiser derhalve nog een vorderingsrecht, een natuurlijke verbintenis, die onder omstandigheden recht kan geven op verrekening op grond van art. 6:131 BW.48xZie bijv. RvA 16 maart 2010, nr. 71.417 en RvA 10 november 2010, nr. 31.547. De Raad van Arbitrage voor de Bouw neemt in die gevallen derhalve een ‘zwakke werking’ van het vervalbeding aan en past art. 6:131 BW, dat geschreven is voor verjaring, analoog toe.49xRvA 8 april 2013, nr. 71.779. Daarbij zullen arbiters ongetwijfeld de ratio van art. 6:131 BW in het achterhoofd hebben: degene die tot verrekening bevoegd is, zal zich veelal als reeds bevrijd beschouwen en eerst aan het afleggen van een verrekeningsverklaring denken, wanneer hij tot nakoming van zijn verbintenis wordt aangesproken.50xParl. Gesch. Boek 6, p. 503. Te verwachten is dat de Raad van Arbitrage voor de Bouw in die gevallen om dezelfde reden na verval van de rechtsvordering ook een beroep op opschorting mogelijk zal achten op grond van art. 6:56 BW, van welk artikel de ratio is dat degene die terecht meende op een opschortingsrecht te kunnen vertrouwen en daardoor niet tijdig tot stuiting of dagvaarding is overgegaan, niet met een beroep op verjaring verrast moet kunnen worden.51xParl. Gesch. Boek 6, p. 216.

      In de gevallen waarin het vervalbeding bepaalt dat na ommekomst van de vervaltermijn een bepaald vorderingsrecht vervallen is, moet worden aangenomen dat de schuldeiser ter zake in het geheel geen vordering meer heeft, omdat immers zijn vorderingsrecht, de verbintenis zelf, vervallen is.52xMen kan zich afvragen of partijen die overeenkomen dat een ‘vorderingsrecht’ na verloop van zekere tijd vervalt, het onderscheid tussen ‘vorderingsrecht’ en ‘rechtsvordering’ voor ogen hebben en daadwerkelijk bedoelen dat na verval zelfs geen natuurlijke verbintenis zal resteren. Bij de uitleg van het betreffende beding kan daarover een interessante discussie ontstaan. Omdat de schuldeiser dan zelfs geen natuurlijke verbintenis meer heeft, is voor analoge toepassing van art. 6:131 en 6:56 BW geen aanleiding. Er bestaat immers geen verbintenis meer die verrekend of opgeschort kan worden. Dat is dus anders bij verjaring, waar het algemene beginsel geldt dat verjaring niet in de weg staat aan een beroep op de betreffende vordering bij wege van verweer.53xParl. Gesch. Boek 6, p. 216.

      Laat de schuldeiser de vervaltermijn verstrijken zonder een rechtsvordering in te stellen en doet de schuldenaar beroep op het vervalbeding, dan treden de uit het vervalbeding voortvloeiende gevolgen in, tenzij er gronden zijn om het beroep van de schuldenaar op het verstreken zijn van de vervaltermijn niet te honoreren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een eerdere toezegging van de schuldenaar om aan de vordering van de schuldeiser tegemoet te komen,54xZie bijv. RvA 2 juni 1994, nr. 16.439 en RvA 17 november 2003, nr. 24.863. of aan het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn van het beroep op de vervaltermijn.55xArt. 6:248 lid 2 BW, zie bijv. RvA 11 juni 2013, nr. 33.064 en RvA 15 augustus 2007, nr. 28.153.

      4.2 Contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijn

      Een contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijn is een vervaltermijn waarbinnen een schuldeiser, op straffe van verval van de aansprakelijkheid van de schuldenaar, de schuldenaar aansprakelijk moet hebben gesteld.56xContractuele aansprakelijkheidsvervaltermijnen zijn o.m. te vinden in de DNR 2005 en DNR 2011, art. 16 lid 1, de UAV 2012, par. 22, de SR 1997, art. 19 lid 1, eerste zin, en de SR 1988, art. 61. In de standaard bouwvoorwaarden is de duur van een contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijn vaak precies aangegeven.57xBijv. art. 16 lid 1 DNR 2011: ‘De aansprakelijkheid van de adviseur vervalt door verloop van vijf jaren vanaf de dag waarop de opdracht door voltooiing of opzegging is geëindigd.’

      Anders dan bij een contractuele processuele vervaltermijn, is het blijkens de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw bij een aansprakelijkheidsvervaltermijn niet noodzakelijk om binnen de termijn tevens een rechtsvordering tegen de schuldenaar in te stellen.58xZie bijv. AIBk 6 juli 2005, nr. 1200-0333 (eveneens te vinden op <www.raadvanarbitrage.info>), Rb. Den Bosch 18 januari 2006, ECLI:NL:RBSHE:2006:AV0710 en RvA 14 juli 2006, nr. 27.220. Hoewel in de betreffende standaard bouwvoorwaarden daaromtrent niets is opgenomen, is binnen de termijn aansprakelijk stellen derhalve voldoende om de aansprakelijkheid niet te laten vervallen. Door het aansprakelijk stellen geldt de vervaltermijn als uitgewerkt. In dit verband is relevant dat, anders dan bij processuele vervaltermijnen, de standaard bouwvoorwaarden bij deze categorie van vervaltermijnen niet expliciet bepalen dat na ommekomst van een bepaalde termijn een vorderingsrecht of een rechtsvordering vervalt. In feite betekenen contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijnen volgens de Raad van Arbitrage voor de Bouw niet meer dan dat de schuldenaar niet aansprakelijk is voor bepaalde tekortkomingen/verplichtingen indien die tekortkomingen/verplichtingen pas na verloop van de vervaltermijn bij hem worden gemeld.

      Aandacht verdient nog wel dat het in de standaard bouwvoorwaarden regelmatig voorkomt dat een contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijn gecombineerd wordt met een contractuele processuele vervaltermijn met gelijke aanvang en van gelijke duur.59xZie bijv. art. 16 lid 1 en 4 DNR 2011; in lid 1 een aansprakelijkheidsvervaltermijn ten aanzien van ‘elke aansprakelijkheid’ van de adviseur, en in lid 4 een processuele vervaltermijn ten aanzien van ‘de rechtsvordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming’.

      Omdat het om een contractuele vervaltermijn gaat die niet van openbare orde is, mag een rechter of arbiter een contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijn niet ambtshalve toepassen, de schuldenaar dient beroep te doen op het verstreken zijn van de termijn.60xVgl. hierboven noot 32.

      In de standaard bouwvoorwaarden worden aansprakelijkheidsvervaltermijnen omschreven in bewoordingen als ‘Elke aansprakelijkheid van de architect vervalt door verloop van (…)’ of ‘Elke aansprakelijkheid van de adviseur vervalt door verloop van (…).’ Maar soms is een aansprakelijkheidsvervaltermijn minder expliciet opgeschreven. Paragraaf 22 UAV 1989 en UAV 2012 bijvoorbeeld bevat een regeling voor het geval de opdrachtgever met de aannemer is overeengekomen dat de aannemer voor bepaalde onderdelen van het werk gedurende een bepaalde periode garanties geeft. Uit de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw volgt dat een opdrachtgever om beroep te kunnen doen op een garantie, binnen de van toepassing zijnde garantietermijn de aannemer op zijn garantieverplichtingen moet hebben aangesproken.61xRvA 16 juli 2013, nr. 34.103, RvA 14 juli 2006, nr. 27.220 en RvA 14 september 2007, nr. 28.511.

      Resteert de vraag wat de gevolgen zijn indien een schuldeiser eerst na het verstreken zijn van een aansprakelijkheidsvervaltermijn zijn schuldenaar aanspreekt, en de schuldenaar zich op het verstreken zijn van de termijn beroept. In alle gevallen is de schuldenaar dan niet meer aanspreekbaar op zijn verplichting die aan de vervaltermijn is onderworpen. Welke verplichting dat is, moet worden vastgesteld door middel van uitleg van het betreffende vervalbeding. Art. 16 lid 1 DNR 2011, ‘Elke aansprakelijkheid van de adviseur vervalt door verloop van (…)’, lijkt bijvoorbeeld door de woorden ‘elke aansprakelijkheid’ een ruim bereik te hebben, maar is wel opgenomen in een hoofdstuk dat gaat over toerekenbare tekortkomingen door de adviseur. Je kunt je daarom afvragen of een schuldeiser die een door hem onverschuldigd verrichte betaling van de adviseur terugvordert, deze bepaling kan worden tegengeworpen. Een ander voorbeeld: na het verstreken zijn van de garantietermijn van een paragraaf 22 UAV 2012-garantie kan de opdrachtgever geen aanspraak meer maken op de garantieverplichtingen van de aannemer, maar dat betekent niet noodzakelijk dat de opdrachtgever de aannemer ook niet meer kan aanspreken uit hoofde van een ‘verborgen gebrek’ als bedoeld in paragraaf 12 lid 2 UAV.62xZie bijv. RvA 8 februari 2008, nr. 24.173. Zie voor het omgekeerde geval, contractuele processuele vervaltermijn voor verborgen gebreken is verstreken, maar nog niet een toepasselijke garantietermijn, RvA 7 mei 1999, nr. 20.234.

      4.3 Contractuele klachtvervaltermijn

      Een contractuele klachtvervaltermijn is een vervaltermijn waarbinnen de schuldeiser, op straffe van verval van zijn recht daartoe, bij de schuldenaar moet hebben geklaagd over een door de schuldenaar gebrekkig geleverde prestatie.63xContractuele klachtvervaltermijnen zijn o.m. te vinden in art. 16 lid 2 DNR 2005 en DNR 2011, par. 12 lid 2 UAV 1989 en UAV 2012 en art. 16 lid 11 RVOI 2001. Contractuele klachtvervaltermijnen kunnen een overeengekomen exacte duur hebben, maar in de standaard bouwvoorwaarden treffen we omschrijvingen aan als ‘binnen bekwame tijd’,64xArt. 16 lid 11 RVOI 2001. ‘met bekwame spoed’65xArt. 16 lid 2 DNR 2005. of ‘binnen een redelijke termijn’.66xPar. 12 lid 2 sub c UAV 2012.

      In feite betreft het hier contractuele vastleggingen en/of nadere uitwerkingen van art. 6:89 BW. Algemeen wordt aangenomen dat partijen bij overeenkomst kunnen afwijken van art. 6:89 BW, of de bepaling nader kunnen concretiseren.67xAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012/408. Zowel contractuele fixatie als verlenging of verkorting van de termijn voortvloeiende uit art. 6:89 BW wordt mogelijk geacht.68xSmeehuijzen 2008, p. 358, Asser/Hijma 7-I* 2013/553, Tjittes 2013/33, M. van der Velde, De wettelijke en de contractuele klachttermijn bij koop, V&O 2013, afl. 5, p. 87-91 en P.J. van Uchelen, Artikel 7:17 BW en garanties in het overnamecontract, Ondernemingsrecht 2003, p. 17. In geval van een consumentenkoop kan echter niet ten nadele van de koper worden afgeweken van art. 7:23 lid 1 en 2 BW, zie art. 7:6 lid 1 BW. Zie voorts in dit verband art. 6:233 BW (onredelijk bezwarend) en art. 6:237 sub h BW (grijze lijst).

      Hierboven hebben we al gezien dat de vraag of een bepaald beding in een overeenkomst moet worden aangemerkt als een vervalbeding, een kwestie van uitleg is.69xZie ook Tjittes 2013/33: ‘Welke rechtsgevolgen het schenden van een contractuele klachtplicht heeft, zal afhangen van de inhoud en uitleg van het desbetreffende beding.’ Niet noodzakelijk is dat de sanctie van verval van recht expliciet in de overeenkomst is vermeld. Indien die sanctie niet expliciet is vermeld, dient de rechter een oordeel dat van verval van recht sprake is wel te motiveren. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2014.70xAldus HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 4.2.2. In dit arrest ging het om een contractueel beding waarin de koper van aandelen de verplichting had om de verkoper van die aandelen zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van inbreuken op de door de verkoper verstrekte garanties. Wat de consequentie zou zijn van het niet zo spoedig mogelijk in kennis stellen, was niet expliciet in de overeenkomst geregeld. De tekst van het beding luidde: ‘Indien zich een inbreuk voordoet, zal de Koper Slotereind [verkoper] daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stellen.’ Het hof oordeelde dat deze tekst niet voor misverstand vatbaar was en leidde daaruit af dat niet-nakoming van die verplichting leidt tot verval van recht. De Hoge Raad overwoog dat het hof aldus onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang had gegeven, aangezien zonder motivering niet viel in te zien waarom de tekst eerder tot verval van recht zou nopen dan tot een ander gevolg, zoals een verplichting tot vergoeding van schade wegens niet-nakoming van de verplichting om de verkoper zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van een inbreuk.71xIbid., r.o. 4.2.3. Verder oordeelde de Hoge Raad dat indien ervan wordt uitgegaan dat het niet ‘zo spoedig mogelijk’ melden leidt tot verval van recht, de vraag of een melding tijdig is gedaan niet kan worden beantwoord zonder acht te slaan op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient mede acht te worden geslagen op enerzijds het ingrijpende rechtsgevolg van een te late melding en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop de melding is gedaan.72xIbid., r.o. 4.3.1. De Hoge Raad verwijst hierbij uitdrukkelijk naar zijn arrest van 8 februari 2013.73xHR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600.

      Kortom, ook voor contractuele klachtvervaltermijnen geldt dat bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd, groot gewicht toekomt aan het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door het tijdsverloop tussen het moment van ontdekking van de tekortkoming en het moment waarop is geklaagd.74xDe vraag is of benadeling ook een factor is indien partijen in hun overeenkomst een concrete klachttermijn hebben opgenomen, in plaats van een ‘binnen bekwame tijd’- of ‘zo spoedig mogelijk’-termijn, en die termijn is overschreden. Indien een concrete klachttermijn is overeengekomen, ligt dat niet voor de hand, omdat dan immers contractueel nader is geconcretiseerd wanneer een klacht ‘tijdig’ is gedaan. Zo ook P.S. Bakker in zijn noot onder HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, JOR 2014/92 en B.I. Kraaipoel, In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, Bb 2014/21. Kraaipoel voegt daaraan toe dat partijen er in geval van een concrete klachttermijn goed aan doen om dan ook concreet te omschrijven wanneer die termijn gaat lopen, omdat anders de discussie zich zal verplaatsen naar het aanvangstijdstip van de klachttermijn. In de bouw kan er bij een late melding van een gebrek overigens al snel sprake zijn van door de aannemer als gevolg van die late melding geleden nadeel. Het gebrek kan zich hebben verergerd, eventuele gevolgschade kan zijn vergroot, onderaannemers of leveranciers kunnen inmiddels zijn gefailleerd, eventuele garanties van onderaannemers en leveranciers waarop de aannemer regres zou kunnen nemen, kunnen zijn verstreken, contractuele vervaltermijnen kunnen zijn verstreken, enzovoort.75xZie bijv. RvA 26 juni 2013, nr. 34.198 en Hof Amsterdam 18 januari 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP4826.

      Omdat het om een contractuele vervaltermijn gaat die niet van openbare orde is, mag een rechter of arbiter deze klachtvervaltermijn niet ambtshalve toepassen; de schuldenaar dient beroep te doen op het verstreken zijn van de termijn.76xVgl. hierboven noot 32. Zie ten aanzien van het niet ambtshalve kunnen toepassen van art. 6:89 BW HR 20 januari 2006, NJ 2006/80.

      In de standaard bouwvoorwaarden worden contractuele klachtvervaltermijnen omschreven in bewoordingen als ‘De rechtsvordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming is niet-ontvankelijk indien de opdrachtgever niet met bekwame spoed nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt (…) de adviseur in gebreke heeft gesteld’ (art. 16 lid 2 DNR 2005) of ‘De bevoegdheid van de opdrachtgever zich op een tekortkoming van het adviesbureau te beroepen, vervalt indien de opdrachtgever niet binnen bekwame tijd nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, schriftelijk en met redenen omkleed bij het adviesbureau ter zake heeft geprotesteerd’ (art. 16 lid 11 RVOI 2001). Door de gebruikte bewoordingen is in deze gevallen aanstonds duidelijk dat bij niet in acht nemen van de termijn rechtsverlies optreedt. In de UAV 2012 is het rechtsverlies minder direct omschreven. Paragraaf 12 lid 1 UAV 2012 bevat de hoofdregel dat de aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk is voor tekortkomingen aan het werk. Lid 2 maakt hierop een uitzondering voor aan de aannemer toerekenbare verborgen gebreken, op voorwaarde dat van het gebrek ‘binnen een redelijke termijn na de ontdekking’ aan de aannemer mededeling is gedaan.

      Resteert de vraag wat de gevolgen zijn indien een schuldeiser eerst na het verstreken zijn van een contractuele klachtvervaltermijn zijn schuldenaar aanspreekt, en de schuldenaar zich op het verstreken zijn van de termijn beroept. In het hierboven geciteerde art. 16 lid 2 DNR 2005 is dan de rechtsvordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming niet-ontvankelijk. Gezien de in paragraaf 4.1 genoemde rechtspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw dat als het vervalbeding bepaalt dat de rechtsvordering niet-ontvankelijk is, dit niet betekent dat ook andere rechten, waaronder het beroep op verrekening, vervallen, is verdedigbaar dat het vorderingsrecht in stand blijft en de schuldeiser nog over een natuurlijke verbintenis beschikt. Het hierboven geciteerde art. 16 lid 11 RVOI 2001 bepaalt daarentegen dat bij een te late melding de bevoegdheid vervalt, de verbintenis zelf derhalve. Dit artikel heeft bij een te laat protest derhalve dezelfde gevolgen als art. 6:89 BW: de schuldeiser verliest alle rechten en bevoegdheden die hij ter zake van het gebrek in de prestatie had kunnen uitoefenen.77xTjittes 2013, nr. 39.

    • 5 Samenloop contractuele vervaltermijnen en wettelijke verjaringstermijnen

      Tot slot van deze bijdrage nog een kort woord over de samenloop tussen contractuele vervaltermijnen en wettelijke verjaringstermijnen.

      Hierboven hebben we gezien dat het partijen over het algemeen vrijstaat om in hun overeenkomst vervaltermijnen op te nemen. De vraag is of, en zo ja, in hoeverre contractuele vervalbedingen ook gevolgen hebben voor wettelijke verjaringstermijnen. In dit verband is relevant dat verjaringstermijnen contractueel wel kunnen worden verkort, maar niet kunnen worden verlengd.78xAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/422. Het contractueel verlengen van wettelijke verjaringstermijnen komt namelijk neer op het op voorhand afstand doen door de schuldenaar van een toekomstig beroep op verjaring, en dat nu wordt geblokkeerd door het dwingendrechtelijke art. 3:322 lid 3 BW, dat bepaalt dat voordat de verjaring voltooid is, geen afstand kan worden gedaan van verjaring.79xD.m.v. een vaststellingsovereenkomst kan wel worden afgeweken van art. 3:322 lid 3 BW, omdat art. 7:902 BW bepaalt dat een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Zie ook HR 27 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1544, TBR 2009/961.

      Art. 7:761 lid 1 BW bepaalt dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de UAV 2012 op de aannemingsovereenkomst van toepassing is, geldt ingevolge paragraaf 12 de regel dat de aannemer na de oplevering slechts nog aansprakelijk is voor verborgen gebreken, waarbij een processuele vervaltermijn geldt die bepaalt dat als het om een ‘gewoon’ verborgen gebrek gaat,80xD.w.z. een gebrek dat niet tot gevolg heeft (gehad) dat het gebouw geheel of gedeeltelijk is ingestort of dreigt in te storten, dan wel ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de overeenkomst bedoeld is en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van zeer kostbare voorzieningen, zie par. 12 lid 4 sub (b) UAV 2012. de rechtsvordering niet-ontvankelijk is indien zij wordt ingesteld na verloop van vijf jaren na de dag van oplevering.81xPar. 12 lid 4 sub (a) UAV 2012. Indien een opdrachtgever een jaar na oplevering een gebrek ontdekt en dat aan de aannemer meldt, gaat de verjaringstermijn van twee jaren van art. 7:761 lid 1 BW lopen. Indien deze verjaringstermijn niet gestuit wordt, is de rechtsvordering van de opdrachtgever drie jaar na oplevering verjaard. Dat op dat moment de processuele vervaltermijn van vijf jaren nog niet verstreken is, doet daar niets aan af. Die processuele vervaltermijn kan niet worden gezien als een contractuele verlenging van de wettelijke verjaringstermijn van twee jaren. Die processuele vervaltermijn beoogt gezien de bewoordingen ook niet de wettelijke verjaringstermijn van twee jaren te verlengen, maar beoogt om vijf jaar na de oplevering het instellen van rechtsvorderingen met betrekking tot verborgen gebreken onmogelijk te maken. Dit betekent ook dat indien een opdrachtgever vier jaar na oplevering bij de aannemer melding maakt van een verborgen gebrek, weliswaar de verjaringstermijn van twee jaren van art. 7:761 lid 1 BW gaat lopen, maar de opdrachtgever deze termijn niet volledig kan benutten, omdat de processuele vervaltermijn van paragraaf 12 deze verjaringstermijn een jaar later (vijf jaren na oplevering) afbreekt.82xVgl. RvA 8 april 2013, nr. 33.221. Na het verstrijken van de processuele vervaltermijn van paragraaf 12 UAV 2012 beschikt de opdrachtgever slechts nog over een natuurlijke verbintenis.83xZie bijv. RvA 16 maart 2010, nr. 71.417 en RvA 10 november 2010, nr. 31.547.

    Noten

    • * De auteur dankt mr. ir. F.M. van Cassel-van Zeeland voor zijn waardevolle commentaar op eerdere versies van deze bijdrage.
    • 1 Te raadplegen op <www.raadvanarbitrage.info>.

    • 2 Zie Honderd jaar Raad van Arbitrage voor de Bouw, Jubileumuitgave, IBR 2007. Het college van arbiters waaruit de scheidsgerechten worden samengesteld, bestaat uit leden van de opdrachtgeverszijde, de aannemerszijde en de adviseurszijde en uit juristen, van wie er veel afkomstig zijn uit de rechterlijke macht.

    • 3 Van deze voorwaarden bestaan ook voorgaande versies: UAV 1989, DNR 2005 en UAV-GC 2000.

    • 4 Er bestaan ook vorderingen waaraan de wet van aanvang af de rechtsvordering onthoudt, denk aan een speelschuld ingevolge art. 7A:1825 BW: ‘De wet staat geene regtsvordering toe, ter zake van eene schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten.’

    • 5 M.W.E. Koopmann, Bevrijdende verjaring (diss. Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 1993, p. 5.

    • 6 Koopmann 1993, p. 5 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/387.

    • 7 Een rechter of arbiter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen, zie art. 3:322 lid 1 BW.

    • 8 Parl. Gesch. Boek 3, p. 917: ‘De bevrijdende verjaring doet de rechtsvordering, niet ook het recht teniet gaan.’

    • 9 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/387.

    • 10 Parl. Gesch. Boek 3, p. 917: ‘Is de vordering verjaard, dan blijft een natuurlijk verbintenis over.’ Zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/390.

    • 11 Art. 6:56 BW.

    • 12 Art. 6:131 BW.

    • 13 Van een verbintenis of verplichting in eigenlijke zin is in deze artikelen geen sprake. Een koper die mededeling achterwege laat, maakt zich niet schuldig aan een tekortkoming of onrechtmatige daad; hij ondergraaft ‘slechts’ zijn eigen rechtspositie, zie Asser/Hijma 7-I* 2013/543.

    • 14 J.L. Smeehuijzen, De bevrijdende verjaring (diss. Amsterdam VU), 2008, p. 337; het citaat is afkomstig uit Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1416.

    • 15 Art. 3:316 t/m 3:319 BW.

    • 16 Art. 3:320 en 3:321 BW.

    • 17 Art. 3:322 BW.

    • 18 Zo ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/433.

    • 19 Zie bijv. Asser/Hartkamp 4-I 2004/685 e.v. en Koopmann 1993, p. 114 e.v.

    • 20 Asser-Hartkamp 4-I 2004/686.

    • 21 HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar).

    • 22 Smeehuijzen 2008, p. 338 e.v. en J.L. Smeehuijzen, Driekwart van de heersende leer over vervaltermijnen is onjuist, TCR 2009, p. 117.

    • 23 Vervaltermijnen die van openbare orde zijn, zijn bijv. de termijnen voor het instellen van hoger beroep en cassatie. Zie bijv. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413.

    • 24 Smeehuijzen 2008, p. 338 e.v. Art. 6:89 BW is niet van openbare orde en mag dus niet ambtshalve door de rechter of arbiter worden getoetst, zie HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar). Zie over dit arrest ook P.S. Bakker, Ambtshalve toepassing van art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW, MvV 2006, p. 71, en R.P.J.L. Tjittes, Rechtsverwerking en klachtplichten (Mon. BW nr. A6b), Deventer: Kluwer 2013, nr. 32. Zowel Smeehuijzen 2008, p. 342 als Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/434 wijzen erop dat er geen verplichting bestaat tot ambtshalve toetsing van een vervaltermijn indien deze slechts het belang dient van een van de partijen bij een rechtsverhouding, en maken in dit verband een vergelijking met art. 3:40 lid 2 BW inzake nietigheid en vernietigbaarheid.

    • 25 Smeehuijzen 2008, p. 356-357 noemt als voorbeeld de redelijke termijn van art. 7:23 lid 1 BW, waarbij er geen goede reden bestaat om de schuldenaar ‘afstand van verval’ na ommekomst van de termijn onmogelijk te maken.

    • 26 Smeehuijzen 2008, p. 363 spreekt bewust niet van ‘stuiting’ maar van ‘verlenging’, welke term naar het juridische vertaald wordt d.m.v. uitleg of d.m.v. de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

    • 27 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/432

    • 28 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/438.

    • 29 Koopmann 1993, p. 126.

    • 30 HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 4.2.2.

    • 31 Koopmann 1993, p. 126-127.

    • 32 Processuele vervaltermijnen zijn o.m. te vinden in de UAV 2012, par. 12 lid 4 en 49 lid 3, de DNR 2011, art. 16 lid 2 t/m 4, de DNR 2005, art. 16 lid 2 t/m 4, en de UAV-GC 2005, par. 28 lid 2, 32 lid 2 en 47 lid 3.

    • 33 Bijv. voor verborgen gebreken in een opgeleverd werk geldt ingevolge par. 12 lid 4 UAV 2012 een processuele vervaltermijn van vijf jaren, gerekend vanaf de oplevering c.q. het einde van de onderhoudstermijn. Voor gebreken die het geheel of gedeeltelijk vergaan van een gebouw tot gevolg kunnen hebben, geldt volgens par. 12 lid 4 UAV 2012 een processuele vervaltermijn van tien jaren, gerekend vanaf de oplevering c.q. het einde van de onderhoudstermijn.

    • 34 Zie bijv. RvA 25 november 2013, nr. 33.489. Zie voorts Koopmann 1993, p. 126 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/438, die elk verwijzen naar HR 6 januari 1950, NJ 1950/386.

    • 35 Zie Rb. Amsterdam 25 september 1996, rolnr. 95.2185 (niet gepubliceerd). Zie voorts RvA 29 april 1999, nr. 70.374.

    • 36 Zie bijv. RvA 20 augustus 2013, nr. 34.187 en Koopmann 1993, p. 127.

    • 37 In de algemene voorwaarden behorende bij de 2014-versie van het Standaardmodel voor koop-/aannemingsovereenkomsten voor nieuwbouwwoningen van Bouwend Nederland, NEPROM en NVB-bouw, is in art. 18 een processuele vervaltermijn opgenomen waaraan een verlengingsregeling is toegevoegd, die geënt is op art. 7:761 lid 3 BW. Dit Standaardmodel met algemene voorwaarden is te vinden op <www.ser.nl>.

    • 38 Koopmann 1993, p. 126. Zie ook RvA 7 december 2011, nr. 71.556, r.o. 22.

    • 39 RvA 28 februari 2013, nr. 71.827. Overigens hanteert de RvA de regel dat de verlenging van de hogerberoepstermijn overeengekomen moet zijn voordat de oorspronkelijke hogerberoepstermijn is verstreken. Zie ook art. 22 lid 3 en 4 RvA Arbitragereglement 2015, waarin deze verlengingsmogelijkheid inmiddels expliciet is opgenomen.

    • 40 RVOI 2001, art. 16 lid 11 en DNR 2005, art. 16 lid 3.

    • 41 Zoals wel het geval was in HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 3.1. In die casus bevatte de overeenkomst verschillende termijnen waarbinnen de verkoper aansprakelijk was indien zich bepaalde inbreuken/tekortkomingen zouden voordoen. De overeenkomst bepaalde voorts dat indien tijdig van een inbreuk/tekortkoming melding werd gemaakt bij de verkoper, zijn aansprakelijkheid daarvoor niet zou komen te vervallen door het verstrijken van de betreffende termijn.

    • 42 Smeehuijzen 2008, p. 363.

    • 43 Smeehuijzen noemt als voorbeeld art. 6:191 lid 2 BW.

    • 44 HR 21 oktober 1983, NJ 1984/804 m.nt. F.H.J. Mijnsen.

    • 45 Smeehuijzen 2008, p. 364.

    • 46 Bijv. par. 12 lid 4 UAV 2012.

    • 47 Indien tijdens de uitvoering van het werk overeengekomen is om een deel van het werk niet uit te voeren, levert dat voor de opdrachtgever doorgaans een financiële minderwerkaanspraak op. Indien deze minderwerkaanspraak bij de afrekening van het werk aan de aandacht van partijen ontsnapt en de opdrachtgever daar eerst na het verstrijken van de processuele vervaltermijn voor verborgen gebreken achter komt en er alsnog aanspraak op maakt, kan de aannemer hem niet de vervaltermijn inzake verborgen gebreken tegenwerpen, omdat het immers niet gaat om een verborgen gebrek in het werk. Wellicht dat de aannemer hem wel verjaring op grond van art. 3:307 of 3:309 BW kan tegenwerpen.

    • 48 Zie bijv. RvA 16 maart 2010, nr. 71.417 en RvA 10 november 2010, nr. 31.547.

    • 49 RvA 8 april 2013, nr. 71.779.

    • 50 Parl. Gesch. Boek 6, p. 503.

    • 51 Parl. Gesch. Boek 6, p. 216.

    • 52 Men kan zich afvragen of partijen die overeenkomen dat een ‘vorderingsrecht’ na verloop van zekere tijd vervalt, het onderscheid tussen ‘vorderingsrecht’ en ‘rechtsvordering’ voor ogen hebben en daadwerkelijk bedoelen dat na verval zelfs geen natuurlijke verbintenis zal resteren. Bij de uitleg van het betreffende beding kan daarover een interessante discussie ontstaan.

    • 53 Parl. Gesch. Boek 6, p. 216.

    • 54 Zie bijv. RvA 2 juni 1994, nr. 16.439 en RvA 17 november 2003, nr. 24.863.

    • 55 Art. 6:248 lid 2 BW, zie bijv. RvA 11 juni 2013, nr. 33.064 en RvA 15 augustus 2007, nr. 28.153.

    • 56 Contractuele aansprakelijkheidsvervaltermijnen zijn o.m. te vinden in de DNR 2005 en DNR 2011, art. 16 lid 1, de UAV 2012, par. 22, de SR 1997, art. 19 lid 1, eerste zin, en de SR 1988, art. 61.

    • 57 Bijv. art. 16 lid 1 DNR 2011: ‘De aansprakelijkheid van de adviseur vervalt door verloop van vijf jaren vanaf de dag waarop de opdracht door voltooiing of opzegging is geëindigd.’

    • 58 Zie bijv. AIBk 6 juli 2005, nr. 1200-0333 (eveneens te vinden op <www.raadvanarbitrage.info>), Rb. Den Bosch 18 januari 2006, ECLI:NL:RBSHE:2006:AV0710 en RvA 14 juli 2006, nr. 27.220.

    • 59 Zie bijv. art. 16 lid 1 en 4 DNR 2011; in lid 1 een aansprakelijkheidsvervaltermijn ten aanzien van ‘elke aansprakelijkheid’ van de adviseur, en in lid 4 een processuele vervaltermijn ten aanzien van ‘de rechtsvordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming’.

    • 60 Vgl. hierboven noot 32.

    • 61 RvA 16 juli 2013, nr. 34.103, RvA 14 juli 2006, nr. 27.220 en RvA 14 september 2007, nr. 28.511.

    • 62 Zie bijv. RvA 8 februari 2008, nr. 24.173. Zie voor het omgekeerde geval, contractuele processuele vervaltermijn voor verborgen gebreken is verstreken, maar nog niet een toepasselijke garantietermijn, RvA 7 mei 1999, nr. 20.234.

    • 63 Contractuele klachtvervaltermijnen zijn o.m. te vinden in art. 16 lid 2 DNR 2005 en DNR 2011, par. 12 lid 2 UAV 1989 en UAV 2012 en art. 16 lid 11 RVOI 2001.

    • 64 Art. 16 lid 11 RVOI 2001.

    • 65 Art. 16 lid 2 DNR 2005.

    • 66 Par. 12 lid 2 sub c UAV 2012.

    • 67 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012/408.

    • 68 Smeehuijzen 2008, p. 358, Asser/Hijma 7-I* 2013/553, Tjittes 2013/33, M. van der Velde, De wettelijke en de contractuele klachttermijn bij koop, V&O 2013, afl. 5, p. 87-91 en P.J. van Uchelen, Artikel 7:17 BW en garanties in het overnamecontract, Ondernemingsrecht 2003, p. 17. In geval van een consumentenkoop kan echter niet ten nadele van de koper worden afgeweken van art. 7:23 lid 1 en 2 BW, zie art. 7:6 lid 1 BW. Zie voorts in dit verband art. 6:233 BW (onredelijk bezwarend) en art. 6:237 sub h BW (grijze lijst).

    • 69 Zie ook Tjittes 2013/33: ‘Welke rechtsgevolgen het schenden van een contractuele klachtplicht heeft, zal afhangen van de inhoud en uitleg van het desbetreffende beding.’

    • 70 Aldus HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, r.o. 4.2.2.

    • 71 Ibid., r.o. 4.2.3.

    • 72 Ibid., r.o. 4.3.1.

    • 73 HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600.

    • 74 De vraag is of benadeling ook een factor is indien partijen in hun overeenkomst een concrete klachttermijn hebben opgenomen, in plaats van een ‘binnen bekwame tijd’- of ‘zo spoedig mogelijk’-termijn, en die termijn is overschreden. Indien een concrete klachttermijn is overeengekomen, ligt dat niet voor de hand, omdat dan immers contractueel nader is geconcretiseerd wanneer een klacht ‘tijdig’ is gedaan. Zo ook P.S. Bakker in zijn noot onder HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, JOR 2014/92 en B.I. Kraaipoel, In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, Bb 2014/21. Kraaipoel voegt daaraan toe dat partijen er in geval van een concrete klachttermijn goed aan doen om dan ook concreet te omschrijven wanneer die termijn gaat lopen, omdat anders de discussie zich zal verplaatsen naar het aanvangstijdstip van de klachttermijn.

    • 75 Zie bijv. RvA 26 juni 2013, nr. 34.198 en Hof Amsterdam 18 januari 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP4826.

    • 76 Vgl. hierboven noot 32. Zie ten aanzien van het niet ambtshalve kunnen toepassen van art. 6:89 BW HR 20 januari 2006, NJ 2006/80.

    • 77 Tjittes 2013, nr. 39.

    • 78 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/422.

    • 79 D.m.v. een vaststellingsovereenkomst kan wel worden afgeweken van art. 3:322 lid 3 BW, omdat art. 7:902 BW bepaalt dat een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Zie ook HR 27 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1544, TBR 2009/961.

    • 80 D.w.z. een gebrek dat niet tot gevolg heeft (gehad) dat het gebouw geheel of gedeeltelijk is ingestort of dreigt in te storten, dan wel ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de overeenkomst bedoeld is en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van zeer kostbare voorzieningen, zie par. 12 lid 4 sub (b) UAV 2012.

    • 81 Par. 12 lid 4 sub (a) UAV 2012.

    • 82 Vgl. RvA 8 april 2013, nr. 33.221.

    • 83 Zie bijv. RvA 16 maart 2010, nr. 71.417 en RvA 10 november 2010, nr. 31.547.

Reageer

Tekst