Opzegging van duurovereenkomsten en de redelijkheid en billijkheid

DOI: 10.5553/Contr/156608932018020003003
Artikel

Opzegging van duurovereenkomsten en de redelijkheid en billijkheid

Enkele opmerkingen naar aanleiding van HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJ 2018/98

Trefwoorden Duurovereenkomst, Opzegging, Ontbinding, Uitleg, Redelijkheid en billijkheid
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. A. van Duijn-Koopman

    Mr. A. van Duijn-Koopman is werkzaam bij Dirkzwager advocaten & notarissen N.V. in Arnhem op de sectie Aansprakelijkheid, Schade en Verzekering.

    Mr. E.J. van de Pas

    Mr. E.J. van de Pas is werkzaam bij Dirkzwager advocaten & notarissen N.V. in Arnhem op de sectie Intellectueel Eigendom en IT-recht.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. A. van Duijn-Koopman en Mr. E.J. van de Pas, 'Opzegging van duurovereenkomsten en de redelijkheid en billijkheid', Contracteren 2018-3, p. 80-85

    Download RIS Download BibTex

    • 1. Inleiding

      Op 2 februari 2018 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin hij een overzicht geeft van zijn jurisprudentie over de opzegbaarheid van duurovereenkomsten en de (aanvullende en beperkende) rol van de redelijkheid en billijkheid daarin.

      Wij bespreken in dit artikel de – algemeen geformuleerde – overwegingen van de Hoge Raad over de opzegbaarheid van duurovereenkomsten en geven die vervolgens in de vorm van een matrix weer.

      Ook besteden wij aandacht aan de vraag hoe de onderhavige beëindigingsclausule beschouwd moet worden. Biedt de beëindigingsclausule een contractuele opzeggingsmogelijkheid? Of geeft zij juist een nadere invulling aan de wettelijke ontbindingsregeling?1xZie voor een algemene beschouwing over beëindigingsclausules: H.N. Schelhaas & J.H.M. Spanjaard, Boilerplates: beëindigingsbedingen zijn helemaal het einde, of toch niet?, Contracteren 2018/2, p. 49.

      Omdat het ons opviel dat de Hoge Raad zijn arrest toespitst op duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, terwijl in dezen een overeenkomst voor de duur van 15 jaar was gesloten, staan wij ook stil bij het onderscheid tussen duurovereenkomsten voor bepaalde en voor onbepaalde tijd, mede in het licht van de hybride varianten die in de praktijk voorkomen.
      Tot slot gaan wij in op de vraag of partijen de (aanvullende en beperkende) rol van de redelijkheid en billijkheid kunnen wegcontracteren.

    • 2. Feiten en procedure in feitelijke instanties

      2.1 Feiten

      Op 25 juni 2010 zijn Goglio en SMQ (en een derde partij, waarvan SMQ de bestuurster is) een licentieovereenkomst aangegaan voor de duur van 15 jaar, gekoppeld aan een octrooi van SMQ. In de overeenkomst was een beëindigingsbepaling opgenomen, die er kort gezegd op neerkwam dat als Goglio achterstallig was met de betaling van de licentievergoeding, SMQ haar eerst in gebreke diende te stellen, waarna Goglio 60 dagen de tijd had om alsnog te betalen en als zij dan nog niet zou hebben betaald, SMQ de overeenkomst kon opzeggen met inachtneming van een termijn van nog eens 30 dagen.
      Verder bevatte de licentieovereenkomst een contractuele boetebepaling op grond waarvan een forfaitaire break-up fee verschuldigd was bij een voortijdige beëindiging van de licentieovereenkomst.

      Goglio is in 2013 achterstallig met betaling van de licentievergoeding over 2012, wordt conform de beëindigingsregeling in de licentieovereenkomst door SMQ in gebreke gesteld, betaalt niet binnen de laatste termijn van 60 dagen en dan zegt SMQ de licentieovereenkomst op met inachtneming van de overeengekomen termijn van 30 dagen. Goglio betaalt weliswaar een week daarna alsnog, maar SMQ doet de opzegging gestand en maakt bij Goglio aanspraak op vergoeding van de break-up fee.

      2.2 Procedure in eerste aanleg en in hoger beroep

      SMQ wordt zowel bij de rechtbank als bij het hof in het gelijk gesteld. Vaststaat dat Goglio de licentievergoeding te laat heeft betaald en dat de beëindigingsregeling in de overeenkomst is nageleefd, zodat de opzegging rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en de contractuele boete verschuldigd is. Het beroep van Goglio op de redelijkheid en billijkheid en het beroep op matiging van de contractuele boete (hier: een gefixeerde schadevergoeding) worden verworpen.2xRb. Amsterdam 20 augustus 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5332; Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2056.

    • 3. Cassatie

      In cassatie stelt de Hoge Raad in r.o. 3.1 sub iii vast dat de licentieovereenkomst is aangegaan voor de duur van 15 jaar. Bij het beoordelen van de cassatieklacht van Goglio over de invloed die de redelijkheid en billijkheid heeft op een contractueel overeengekomen opzeggingsmogelijkheid, zet de Hoge Raad – onder verwijzing naar en in aanvulling op eerdere rechtspraak – uiteen wanneer opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd mogelijk is.
      Wij zijn ervan uitgegaan dat de Hoge Raad in dit overzichtsarrest mede het oog heeft gehad op duurovereenkomsten voor bepaalde tijd, maar vooral ook de kans heeft aangegrepen om eerdere rechtspraak te preciseren.3xVgl. E. van Wechem & J. Rinkes, ‘Kroniek van het vermogensrecht‘, NJB 2018/739, p. 990.

      Wij parafraseren rechtsoverwegingen 3.6.2 e.v.:

      1. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.

      2. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is.

      3. Op grond van artikel 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat (a) opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, en/of (b) een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, en/of (c) de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding.

      4. Het is mogelijk dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is, maar ook dan kan een beroep worden gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW en/of op de wijziging van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden van artikel 6:258 BW.

      5. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kan de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 1 BW ertoe leiden dat aan de opzegging nadere eisen worden gesteld.

      6. Verder kan een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen op grond van artikel 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.

      De Hoge Raad overweegt vervolgens over het onderhavige geval dat de oordelen van het hof dat de contractuele opzegmogelijkheid geen aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid behoeft omdat het de contractuele opzeggingsbepaling alleszins redelijk achtte, alsmede dat het beroep op de opzegging pas ontoelaatbaar zou zijn als dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting.

    • 4. Matrix heersende leer

      Uit het onderhavige overzichtsarrest kan de volgende matrix worden gedestilleerd: /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/Contr/Contr_2018_3

    • 5. Beëindigingsregeling in licentieovereenkomst: opzegging of ontbinding?

      Partijen – en daarmee de rechter – zijn er in het onderhavige geval van uitgegaan dat in de licentieovereenkomst een opzeggingsbepaling was opgenomen. Wij menen dat het betreffende beding ook als een ontbindingsbepaling met aanvullende contractuele eisen had kunnen worden gekwalificeerd.

      Dat het onderscheid tussen opzegging en ontbinding van belang is, hebben Schelhaas en Spanjaard in het vorige nummer van Contracteren helder uiteengezet.4xSchelhaas & Spanjaard 2018, p. 49-51.
      Het zij herhaald: voor ontbinding is een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst vereist. Hoewel deze tekortkoming niet aan de schuldenaar toerekenbaar behoeft te zijn, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding – voor zover de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is – pas wanneer de schuldenaar in verzuim verkeert (art. 6:265 lid 2 BW). De schuldenaar dient derhalve ingevolge artikel 6:82 BW lid 1 BW in gebreke te worden gesteld. Artikel 6:265 lid 1 BW biedt een schuldenaar bovendien een disculpatiemogelijkheid: indien de schuldenaar stelt en, bij voldoende betwisting, bewijst dat de tekortkoming de (gevolgen van de) ontbinding niet rechtvaardigt, kan de overeenkomst niet rechtsgeldig worden ontbonden. Indien een overeenkomst wordt ontbonden, bevrijdt zij de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen (art. 6:271 BW). Daarbij kan ruimte zijn voor ongedaanmakingsverplichtingen (art. 6:271 BW) en kan schadevergoeding wegens ontbinding aan de orde zijn (art. 6:277 BW).5xJ.H.M. Spanjaard, Ontbinding en opzegging: in de Twilight Zone van ‘tenzij’ en ‘zwaarwegende gronden’, Contracteren 2017/4, p. 147-148.

      In geval van een contractuele opzeggingsmogelijkheid gelden de voornoemde rechtsgevolgen in beginsel niet, tenzij partijen andere afspraken maken. Opzegging werkt in beginsel enkel richting de toekomst en bevrijdt partijen van nakoming van verplichtingen die in de toekomst liggen.

      Een relevante vraag is verder of partijen beoogd hebben de wettelijke ontbindingsmogelijkheid uit te sluiten.

      In het onderhavige geval luidde de beëindigingsregeling (zie r.o. 3.1):

      ‘26 Termination.
      In the event either Party considers that any other Party to be in default of any provision of this Agreement, such Party shall provide notice in writing to the other specifically identifying the relevant part of the Agreement which has caused the breach or non-fulfilment of the Agreement, and the specific acts of the other Party which are believed to create a default. The Party to whom such notice is given shall have a term of sixty (60) days, from receiving the notice, to correct the matters or causes specified in the notice or otherwise correct such default. In the event such default cannot be corrected within the mentioned period of sixty (60) days, the notified Party shall inform the notifying Party to that effect and to immediately commence activity directed towards correction of such default and to diligently pursue the same until correction has occurred, unless the notifying Party has notified the defaulting Party in writing that the proposed cure or schedule is unacceptable. In the event such default is not cured, or such action taken and diligently pursued within said sixty-(60)-days period, or within such additional time as the notifying Party in its reasonable discretion may provide, does not succeed, the Party which has been aggrieved by such default may, without prejudice to any other legal or equitable right such Party may have with respect to the relevant default, terminate this Agreement by giving notice of termination, effective thirty (30) days after the expiration of the initial sixty-(60)-days cure period.’

      De eerste zin van de beëindigingsbepaling heeft alle trekken van een ontbindingsregeling: in geval van een tekortkoming (default) zal een schriftelijke ingebrekestelling worden gestuurd (notice in writing) waarin duidelijk wordt gemaakt in welke verplichting is tekortgeschoten (specifically identifying). Er wordt zelfs een specifieke redelijke termijn (van 60 dagen) voorgeschreven, waarbinnen de in gebreke gestelde partij het gebrek mag herstellen. Vervolgens volgt een soort redelijkheidstoets voor het geval de 60-dagentermijn niet voldoende is voor herstel: als de tekortschietende partij aangeeft dat de termijn niet haalbaar is, maar wel actie onderneemt en een planning aangeeft, blijft zij gelegenheid houden het gebrek te herstellen.
      Pas als dat niet lukt, mag de wederpartij opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 30 dagen na het verstrijken van de 60-dagentermijn. Het bevreemdt ons dat die zin blijkbaar voor partijen voldoende aanleiding is geweest om tot de kwalificatie van artikel 26 van de licentieovereenkomst als een opzeggingsbepaling te komen. De in de overeenkomst vervatte beëindigingstermijn van 30 dagen vormde wellicht de aanleiding daartoe.

      De enige echte aanwijzing voor een opzegmogelijkheid lezen wij in de bepaling over de verschuldigde beëindigingsvergoeding, maar dat is vooral een opzegmogelijkheid voor de licentienemer (Licensee) en niet voor de licentiegever zoals hier aan de orde was.

      ‘27 Break-up fee
      The Parties agree that in the event this Agreement is terminated as a consequence of an attributable breach of contract by Licensee, or by unilateral decision of the Licensee, or by any other cause, the Licensee will be due and shall immediately pay to SMQ a Break-up Fee of seven-hundred fifty-thousand Euros (750,000) Euros (…).’6xHR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJ 2018/98, r.o. 3.1.

      Op grond van deze bepaling is de break-up fee verschuldigd in het geval (a) de overeenkomst wordt beëindigd (ontbonden?) als gevolg van een toerekenbare tekortkoming (attributable breach of contract) door de licentiegever, of (b) door eenzijdig besluit van de licentienemer (unilateral decision of the Licensee), of (c) wegens een andere oorzaak (any other cause). Beëindigingsmogelijkheid b lijkt alles weg te hebben van een opzegmogelijkheid als eenzijdig besluit tot beëindiging, maar dat was hier niet aan de orde.

      Wij begrijpen niet goed hoe (of waarom?) in deze procedure de opzeggingsafslag gekozen is boven de ontbindingsroute. Dat heeft in deze procedure wellicht te maken met de wijze waarop door partijen is geprocedeerd. De vorenstaande regeling zou in onze ogen net zo goed als een contractuele inkleuring van het wettelijke ontbindingsrecht kunnen worden gezien, met een contractueel vastgestelde gefixeerde schadevergoeding (in de vorm van de break-up fee) als compensatie voor misgelopen inkomsten aan de zijde van de licentiegever.
      Dat de beëindigingsbepaling louter met de term termination is omschreven, schept in onze ogen ook geen duidelijkheid. De aanduiding termination for convenience (als een manier om opzegging aan te duiden) of termination for cause (ontbinding), of een definitie van termination had hier wellicht meer helderheid geschapen. Het had naar onze mening in ieder geval kunnen voorkomen dat partijen in de ‘opzegging van duurovereenkomsten-discussie’ terecht zouden zijn gekomen.

      Het is bij licentieovereenkomsten gebruikelijk (althans verstandig) om afspraken te maken voor het geval de licentienemer zijn licentievergoedingen niet of niet tijdig betaalt. Alleen blijft altijd de vraag of één, of een paar, keer te laat betalen de algehele ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt (art. 6:265 lid 1 slot BW), hetgeen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waaronder de afhankelijkheid van de licentienemer van het in stand blijven van de licentie.
      Kan de licentiegever bij niet (tijdige) betaling direct ontbinden? Wat zijn dan de gevolgen van een dergelijke beëindiging ten aanzien van ongedaanmaking (art. 6:271 BW) en schadevergoeding (art. 6:277 BW)? Dit zijn allemaal onderwerpen waar je nadere contractuele afspraken over kunt en wellicht moet maken. Zo is het bij softwarelicentiecontracten, gelet op de afhankelijkheid, gebruikelijk om concrete afspraken te maken over een overstap naar een andere leverancier, het overzetten (migreren of converteren) van gegevens en eventueel zelfs een verlengde licentie als een tijdige overstap niet mogelijk is.7xZie bijvoorbeeld art. 22 van de Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden voor IT (GIBIT) van VNG Realisatie, die door veel Nederlandse gemeenten worden gebruikt: <www.vngrealisatie.nl/sites/king/files/GIBIT%202016.pdf>.

    • 6. Onbepaalde of bepaalde tijd?

      Zoals hiervoor reeds opgemerkt, heeft de Hoge Raad in zijn arrest bij de feiten vastgesteld dat de overeenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd (15 jaar), maar bij de bespreking van de cassatieklachten toch vooropgesteld wat rechtens is ten aanzien van de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
      Advocaat-generaal Van Peursem heeft in zijn conclusie voor het arrest aangegeven dat niet valt in te zien dat de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op een contractuele opzegmogelijkheid in een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, niet ook zou moeten gelden bij duurovereenkomsten voor bepaalde tijd.8xHR 2 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2017:1084. De Hoge Raad is daar evenwel niet – expliciet – op ingegaan. Of dat dus betekent dat ook de Hoge Raad die mening is toegedaan, durven wij niet te zeggen. We kunnen enkel constateren dat de Hoge Raad deze lijn feitelijk wel lijkt te volgen in zijn arrest.

      De A-G heeft in voetnoot 14 van zijn conclusie de vraag opgeworpen of voor duurovereenkomsten voor bepaalde tijd zonder contractuele opzegmogelijkheid de heersende leer uit Mondia/Calanda9xHR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483, NJ 1990/439. – in beginsel niet opzegbaar, behoudens onvoorziene omstandigheden – zou moeten worden verlaten ten faveure van de leer bij duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zonder opzegmogelijkheid, dat die in beginsel toch opzegbaar zijn. Vanwege de rechtsonzekerheid acht de A-G dat zelf bepaald niet wenselijk. Omdat de vraag in cassatie niet voorlag, is de Hoge Raad daar in zijn arrest niet op ingegaan.

      Wij menen met de A-G dat als contractspartijen een duurovereenkomst voor bepaalde tijd sluiten zonder contractuele opzegmogelijkheid, inderdaad het uitgangspunt zou moeten blijven gelden dat die niet opzegbaar is, behoudens onvoorziene omstandigheden. Zo dient een contractspartij bijvoorbeeld de mogelijkheid te houden haar investeringskosten terug te verdienen, en kunnen de gevolgen van een tussentijdse opzegging financieel ingrijpend zijn, zelfs indien de opzeggende partij gehouden zou zijn een opzeggingsvergoeding te betalen.

    • 7. Hybride varianten van duurovereenkomsten

      In de praktijk zal niet altijd even duidelijk zijn of een duurovereenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde tijd wordt gesloten. Hybride varianten komen veelvuldig voor, bijvoorbeeld in de vorm van een overeenkomst voor een initiële termijn, gevolgd door een jaarlijkse automatische verlenging. Een praktijkvoorbeeld:

      Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de initiële termijn van 10 jaar, na ommekomst waarvan deze overeenkomst automatisch wordt verlengd met telkens 1 jaar. Beide partijen hebben de mogelijkheid om deze overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden tegen het einde van de initiële termijn, dan wel de verlengde termijn.

      Afgaande op de eerder weergegeven matrix zou je deze bepaling kunnen duiden als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd met opzegmogelijkheid. De overeenkomst eindigt namelijk niet na 10 jaar, maar loopt automatisch door totdat deze wordt opgezegd.10xZie voor een definitie van duurovereenkomst J.F.M. Strijbos, Opzegging van duurovereenkomsten, Deventer: Kluwer 1985, p.25. Hierin geeft Strijbos zijn eigen visie weer: ‘dat het voortbestaan van een uit een overeenkomst voortvloeiende rechtsrelatie doet afhangen van het (juridisch) voortduren van de wilsovereenstemming (duurtoestemming). Deze wilsovereenstemming heb ik duurovereenkomst genoemd.’ Als alternatief geeft Strijbos de visie weer van Hoffmann-Van Opstall: ‘een duurovereenkomst is een overeenkomst waaruit voortspruit ofwel een voortdurende verbintenis ofwel een rechtsplicht om gedurende zekere tijd periodiek, of zo dikwijls als de schuldeiser daartoe de wens te kennen geeft, een zekere prestatie te verrichten (ongeacht of deze voortdurend is). Het bijzonder kenmerk van een duurovereenkomst is hier dus gelegen in het feit dat deze een duurrelatie dat wil zeggen een zich over een zeker tijdsverloop uitstrekkende rechtsrelatie, in het leven roept.’ Kort en goed: een duurovereenkomst is dus ofwel de voortdurende wilsovereenstemming, ofwel het aangaan van een zich over een zeker tijdsverloop uitstrekkende rechtsrelatie. Volgens de heersende leer van de Hoge Raad zou je in dat geval de overeenkomst ook gedurende de eerste 10 jaar tussentijds kunnen opzeggen, zij het dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid tot nadere eisen aan de opzegging zouden kunnen leiden, bijvoorbeeld in de vorm van een compensatie voor nog niet terugverdiende investeringen of een lange(re) opzegtermijn.

      Een alternatief is om deze overeenkomst te duiden als een hybride overeenkomst die is aangegaan voor zowel een bepaalde (initiële termijn van 10 jaar) als onbepaalde (automatische verlenging met 1 jaar) duur. In dat geval zou de overeenkomst conform de heersende leer gedurende de eerste 10 jaar niet tussentijds op te zeggen zijn, behoudens onvoorziene omstandigheden. Tegen het einde van die 10 jaar zou de overeenkomst wel opzegbaar zijn, alsmede na iedere automatische verlenging met 1 jaar, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden. Ook in dat geval zou bij een opzegging tevens rekening moeten worden gehouden met eventuele aanvullende eisen die voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid.

      Een tweede factor om bij het redigeren van een opzeggingsbepaling rekening mee te houden is dat licentieovereenkomsten vaak onderdeel zijn van een gemengde overeenkomst, waarvan ook een deel als een overeenkomst van opdracht kan worden gekwalificeerd. Ingevolge artikel 7:408 BW is een overeenkomst tussentijds opzegbaar. Zoals Schelhaas en Spanjaard terecht opmerken, is artikel 7:408 BW in een B2B-verhouding van regelend recht en kunnen partijen anderszins overeenkomen.11xSchelhaas & Spanjaard 2018, p. 47. Dan moeten zij dat uiteraard wel doen.

      Partijen zullen door de bank genomen bij het sluiten van een overeenkomst voor een bepaalde (minimale) termijn toch vooral bedoelen om zo lang aan elkaar gebonden te zijn. Partijen doen er in dat geval goed aan om in de overeenkomst zelf op te nemen dat de overeenkomst gedurende die eerste bepaalde tijd niet-opzegbaar is en dat daarna een opzeggingsbepaling geldt. Om een nog hoger niveau van waterdichtheid te creëren zou je hier zelf de wettelijke opzegmogelijkheden (zoals artikel. 7:408 BW) buiten toepassing kunnen verklaren.12xVgl. art. 20.2 van de eerdergenoemde GIBIT-voorwaarden, waarin dit artikel expliciet buiten toepassing is gelaten.

      Als partijen meer flexibiliteit wensen, kan gedacht worden aan een tussentijdse opzegmogelijkheid met een daaraan gekoppelde, vaak lineair dalende beëindigingsvergoeding – een gebruikelijk instrument in langjarige technologiecontracten.

      Voor de goede orde merken wij op dat de (on)mogelijkheid om tussentijds op te zeggen niet tot ongewenste situaties behoeft te leiden, omdat een beroep op onvoorziene omstandigheden mogelijk blijft – al geven wij toe dat daar niet snel sprake van zal zijn.

      Volledigheidshalve: voor het geval een partij tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen onder de duurovereenkomst, staat nog altijd de weg van de ontbinding open.

    • 8. Wegcontracteren van de redelijkheid en billijkheid?

      Een andere vraag is of professionele partijen de (aanvullende en beperkende) rol van de redelijkheid en billijkheid kunnen wegcontracteren. Dat lijkt aanlokkelijk om te voorkomen dat een contractueel uitonderhandelde opzeggingsbepaling door een rechter zou kunnen worden aangevuld, of zelfs in het geheel buiten toepassing zou kunnen worden gelaten.

      In de literatuur is discussie gevoerd over de mogelijkheid om de aanvullende en/of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW ‘weg te contracteren’.13xVgl. C.E. Drion, De status van de redelijkheid en billijkheid, NJB 2007/421, p. 433; H.N. Schelhaas, Pacta sunt servanda bij commerciële contractanten. Over redelijkheid & billijkheid en objectieve uitleg bij handelscontracten, NTBR 2008/4, p. 153-154; M.H. Wissink, Wegcontracteren van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, Contracteren 2011/5, p. 25-26; P.S. Bakker, Redelijkheid en billijkheid als gedragsnorm, Deventer: Kluwer 2012, p. 80-81; Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III*), nr. 380; H.N. Schelhaas, Redelijkheid en billijkheid (Mon. BW nr. A5), Deventer: Wolters Kluwer 2017, par. 4.29. Algemeen lijkt te worden aangenomen dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW niet kan worden uitgesloten.

      Het contractueel ecarteren van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW heeft tot een uitgebreider debat geleid, met een tendens dat ook dat niet mogelijk is,14xWissink 2011, p. 25-26; Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III*), nr. 380; Schelhaas 2017, par. 4.29. maar deze vraag is voor zover ons bekend nog geen onderwerp van een procedure geweest. Wij zouden de mogelijkheid om de aanvullende werking van artikel 6:248 lid 1 BW weg te contracteren niet op voorhand willen uitsluiten, al is het maar om een rechter te bewegen nog terughoudender te zijn bij het beoordelen van de tussen partijen gemaakte contractuele afspraken.15xZie ook Drion 2007, p. 433, die meent dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, in ieder geval tussen professionele partijen, moet kunnen worden weggecontracteerd.

      Wij zouden ons derhalve kunnen voorstellen dat aan een contractuele opzeggingsbepaling wordt toegevoegd dat partijen na ampel beraad tot deze opzeggingsbepaling zijn gekomen, waarin de wederzijdse belangen zijn afgewogen en zij op die grond op voorhand afstand doen van een beroep op artikel 6:248 lid 1 BW ten aanzien van deze opzeggingsbepaling. Professionele partijen beogen hiermee te voorkomen dat een rechter in een eventuele gerechtelijke procedure een onzekere aanvulling geeft op hun afspraken. Dit schept voor professionele partijen dan ook de meeste rechtszekerheid.16xSchelhaas 2008, p. 153-154; Wissink 2011, p. 25-26.

    • 9. Tot slot

      De Hoge Raad heeft een nieuwe loot aan de stam van de opzegging van duurovereenkomsten toegevoegd. De hiervoor weergegeven matrix is bedoeld om in één oogopslag duidelijk te maken welke leer op uw situatie van toepassing is.
      Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Partijen dienen zich bij het opstellen van een beëindigingsbepaling rekenschap te geven van de verschillende gevolgen van opzegging en ontbinding en, bij duurovereenkomsten, van de voors en tegens van een opzeggingsbepaling.

    Noten

    • * De auteurs bedanken Cem Cenik voor zijn ondersteuning.
    • 1 Zie voor een algemene beschouwing over beëindigingsclausules: H.N. Schelhaas & J.H.M. Spanjaard, Boilerplates: beëindigingsbedingen zijn helemaal het einde, of toch niet?, Contracteren 2018/2, p. 49.

    • 2 Rb. Amsterdam 20 augustus 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5332; Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2056.

    • 3 Vgl. E. van Wechem & J. Rinkes, ‘Kroniek van het vermogensrecht‘, NJB 2018/739, p. 990.

    • 4 Schelhaas & Spanjaard 2018, p. 49-51.

    • 5 J.H.M. Spanjaard, Ontbinding en opzegging: in de Twilight Zone van ‘tenzij’ en ‘zwaarwegende gronden’, Contracteren 2017/4, p. 147-148.

    • 6 HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJ 2018/98, r.o. 3.1.

    • 7 Zie bijvoorbeeld art. 22 van de Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden voor IT (GIBIT) van VNG Realisatie, die door veel Nederlandse gemeenten worden gebruikt: <www.vngrealisatie.nl/sites/king/files/GIBIT%202016.pdf>.

    • 8 HR 2 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2017:1084.

    • 9 HR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483, NJ 1990/439.

    • 10 Zie voor een definitie van duurovereenkomst J.F.M. Strijbos, Opzegging van duurovereenkomsten, Deventer: Kluwer 1985, p.25. Hierin geeft Strijbos zijn eigen visie weer: ‘dat het voortbestaan van een uit een overeenkomst voortvloeiende rechtsrelatie doet afhangen van het (juridisch) voortduren van de wilsovereenstemming (duurtoestemming). Deze wilsovereenstemming heb ik duurovereenkomst genoemd.’ Als alternatief geeft Strijbos de visie weer van Hoffmann-Van Opstall: ‘een duurovereenkomst is een overeenkomst waaruit voortspruit ofwel een voortdurende verbintenis ofwel een rechtsplicht om gedurende zekere tijd periodiek, of zo dikwijls als de schuldeiser daartoe de wens te kennen geeft, een zekere prestatie te verrichten (ongeacht of deze voortdurend is). Het bijzonder kenmerk van een duurovereenkomst is hier dus gelegen in het feit dat deze een duurrelatie dat wil zeggen een zich over een zeker tijdsverloop uitstrekkende rechtsrelatie, in het leven roept.’ Kort en goed: een duurovereenkomst is dus ofwel de voortdurende wilsovereenstemming, ofwel het aangaan van een zich over een zeker tijdsverloop uitstrekkende rechtsrelatie.

    • 11 Schelhaas & Spanjaard 2018, p. 47.

    • 12 Vgl. art. 20.2 van de eerdergenoemde GIBIT-voorwaarden, waarin dit artikel expliciet buiten toepassing is gelaten.

    • 13 Vgl. C.E. Drion, De status van de redelijkheid en billijkheid, NJB 2007/421, p. 433; H.N. Schelhaas, Pacta sunt servanda bij commerciële contractanten. Over redelijkheid & billijkheid en objectieve uitleg bij handelscontracten, NTBR 2008/4, p. 153-154; M.H. Wissink, Wegcontracteren van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, Contracteren 2011/5, p. 25-26; P.S. Bakker, Redelijkheid en billijkheid als gedragsnorm, Deventer: Kluwer 2012, p. 80-81; Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III*), nr. 380; H.N. Schelhaas, Redelijkheid en billijkheid (Mon. BW nr. A5), Deventer: Wolters Kluwer 2017, par. 4.29.

    • 14 Wissink 2011, p. 25-26; Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III*), nr. 380; Schelhaas 2017, par. 4.29.

    • 15 Zie ook Drion 2007, p. 433, die meent dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, in ieder geval tussen professionele partijen, moet kunnen worden weggecontracteerd.

    • 16 Schelhaas 2008, p. 153-154; Wissink 2011, p. 25-26.

Reageer

Tekst