Houd de vertegenwoordiger kort aangelijnd
-
1. Inleiding
Op het gebied van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid wees de Hoge Raad op 19 februari 2010 het arrest ING/Bera.1x HR19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera). Dit arrest werd (terecht) als landmarkcase gezien.2x R.P.J.L. Tjittes & T.H.M. van Wechem, Kroniek van het vermogensrecht, NJB 2010/772. Het ging over de schijn van volmachtverlening, en het nieuwe aan dit arrest was dat de schijn niet langer uitsluitend door toedoen maar ook door toerekening kon worden getriggerd. Op 3 februari 2017 wees de Hoge Raad twee arresten3x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura). over het onderwerp schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid.4x Terzijde: februari lijkt de laatste jaren wel de maand waarin de Hoge Raad arresten wijst over de schijn van volmachtverlening. De arresten ING/Bera, Fujitsu/Exel en de beide arresten van 3 februari 2017 zijn alle in februari gewezen. In deze arresten is het toerekeningsbeginsel dat in ING/Bera is neergelegd, in zoverre genuanceerd dat de toerekening slechts plaats kan vinden op grond van omstandigheden die de principaal betreffen. In deze bijdrage bespreek ik de schijn van volmachtverlening, gevolgd door een bespreking en duiding van de zo-even genoemde arresten.
-
2. Volmacht en de schijn van volmachtverlening
Bij volmacht wordt uitgegaan van de normale typische situatie waarin een volmachtgever (de principaal) aan een gevolmachtigde volmacht verleent voor het verrichten van rechtshandelingen in naam en voor rekening van de volmachtgever. Indien de gevolmachtigde rechtsgeldig gebruikmaakt van zijn volmacht, bindt hij daarmee de achterman. Een door de gevolmachtigde verrichte rechtshandeling geldt dan als en rechtshandeling tussen de principaal en de derde.
Echter, in enkele gevallen is onduidelijk of een volmacht daadwerkelijk is verleend. De gevolmachtigde roept wel dat hij krachtens volmacht handelt, maar de principaal betwist dit. In een dergelijk geval kan artikel 3:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) soelaas bieden. Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt over de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid:‘Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.’
Indien de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid terecht door de derde wordt ingeroepen, verkeren derde en principaal in een situatie gelijk aan die waarin wel van meet af aan een (toereikende) volmacht was verleend. Dit laat overigens de aansprakelijkheid van de vertegenwoordiger jegens de principaal onverlet.
Het artikel is de codificatie van een lijn van arresten die aanving met het arrest Vas Dias/Salters uit 1926.5x HR 6 mei 1926, NJ 1926/721 (Vas Dias/Salters). In Vas Dias/Salters oordeelde de Hoge Raad dat de derde uitsluitend op het bestaan van een toereikende volmacht mocht vertrouwen indien dit vertrouwen door toedoen van de principaal tot stand was gekomen. In rond Hollands: uitsluitend de spreekwoordelijke blauwe ogen van de vertegenwoordiger zijn niet voldoende; zijn principaal moet handelingen hebben verricht die dat vertrouwen rechtvaardigen.
In het arrest Moluksche Kerk/Clijnk6x HR 1 maart 1968, NJ 1968/246 (Moluksche Kerk/Clijnk). rekte de Hoge Raad het toedoenvereiste op: de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid hoeft niet per se door een handeling van de principaal te zijn gewekt, maar kan ook ontstaan door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of een andersoortig niet-doen door de principaal. Dit is bevestigd in het arrest Van den Berg/Balm.7x HR 9 augustus 2002, NJ 2002/543 (Van den Berg/Balm). Daarbij kan onder omstandigheden ook binding ontstaan op grond van schijnwekkende feiten die zich na de totstandkoming van de overeenkomst voordoen, aldus de Hoge Raad in zijn arrest Kuijpers/Wijnveen.8x HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Kuijpers/Wijnveen). Deze lijn werd doorgetrokken in Regiopolitie/Hovax.9x HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, NJ 2004/460 (Regiopolitie/Hovax).
De eisen aan het toedoen leken steeds minder streng. In het arrest Felix/Aruba10x HR 27 november 1992, NJ 1993/287 (Felix/Aruba). oordeelde de Hoge Raad dat in geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een derde die in de onjuiste veronderstelling verkeert dat deze functionaris ten aanzien van de desbetreffende materie bevoegd is de overheid te binden, zich omstandigheden kunnen voordoen waaronder die onjuiste veronderstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Hierbij noemt de Hoge Raad als omstandigheden: gedragingen van het wel bevoegde overheidsorgaan, de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de overheid – als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen – voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.11x HR 27 november 1992, NJ 1993/287 (Felix/Aruba), r.o. 3.3 slot. Hieruit blijkt dat het toedoen ook uit louter stilzitten van de principaal kan bestaan. Dit leidt welhaast tot toerekening. Bedacht kan worden dat dit arrest zeer specifiek in de setting van een rechtshandeling van een overheidsorgaan was gelegen.
In 2010 heeft de Hoge Raad expliciet binding op grond van toerekening mogelijk gemaakt, naast het toen reeds bestaande toedoenvereiste. Die lijn leek al eerder ingezet. In het arrest Multiclima/HDI leek de conversie van toedoen naar toerekening te zijn gemaakt.12x HR 26 september 2008, JOR 2008/331, m.nt. Van der Korst (Multiclima/HDI). Het hof ging in zijn arrest uit van toerekening in plaats van toedoen. De Hoge Raad deed de zaak met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) af en behandelde de zaak dus niet inhoudelijk.
In het arrest ING/Bera overwoog de Hoge Raad met zoveel woorden dat toerekening de nieuwe norm is.13x HR19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera). Dragend is rechtsoverweging 3.4: ‘Bij de beoordeling van de door ING aangevoerde stellingen moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan Ramkalup op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Bera Holding komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.’
Dit oordeel is nadien herhaald in het arrest Fujitsu/Exel.14x HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909, NJ 2012/390 (Fujitsu/Exel). Ook in geval van onrechtmatig handelen van de vertegenwoordiger kan de vertegenwoordigde aansprakelijk worden gehouden, aldus artikel 6:172 BW. Dit artikel geldt uitsluitend als sprake is van bevoegde vertegenwoordiging. In zijn arrest Van Zundert/De Kort oordeelde de Hoge Raad dat bij schijn van volmachtverlening geen beroep op artikel 6:172 BW kan worden gedaan.15x HR 11 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN9967, NJ 2012/388, m.nt. L.C.A. Verstappen (Van Zundert/De Kort). Echter, in dat arrest stelde de Hoge Raad vast dat het handelen van de vertegenwoordiger – een frauderende hypotheekadviseur – aan de principaal kon worden toegerekend. Artikel 6:172 BW was dus (achteraf bezien) niet nodig.
Naar aanleiding van het arrest ING/Bera zijn de nodige pennen in beweging gekomen, onder meer over de vraag wanneer feiten en omstandigheden aan de principaal kunnen worden toegerekend.16x O.a. W.L. Valk, Toedoen na ING/Bera, NTBR 2010/23; H.P. Plas, Aanvaarding risicobeginsel bij schijn van volmachtverlening, Bb 2010/17; A.C. van Schaick, Vijf arresten over de aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde voor fouten van zijn vertegenwoordiger, NTBR 2011/35;T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Bevoegdheid, vertegenwoordiging en informatieplicht: bakens worden verzet, Contracteren 2010/4, p. 145-150; A.L.H. Ernes, Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid komt voor risico van de principaal. Bespreking van het arrest ING Bank NV/Bera Holding NV (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115), NTBR 2010/38; P.D. Olden, Toerekening of afrekening?, Ondernemingsrecht 2013/1. Valk betoogde – mijns inziens terecht – dat indien men toestaat dat een onbevoegde gebruikmaakt van de e-mailbox van de principaal, daarmee ook gebondenheid bestaat.17x Valk 20103. Het is alleen de vraag of in dat geval art. 3:61 lid 2 BW moet worden toegepast of art. 3:37 lid 4 BW, omdat het de beveiliging van het voor de communicatie gekozen medium betreft. De situatie waarin de gevolmachtigde beschikt over een kopie van het paspoort van de principaal en deze bij het aangaan van een overeenkomst aan de derde ter beschikking stelt, is door het Hof Den Haag niet voldoende geacht in het kader van toerekening. De derde bij het contract die op de vertegenwoordigingsbevoegdheid vertrouwde, had volgens het hof nader onderzoek moeten doen.18x Hof Den Haag 3 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1106, NJF 2015/335 (X/Telepact). Bij dit arrest kunnen vraagtekens worden gezet, met name tegen de achtergrond van het artikel van Valk.19x Omdat ik advocaat was in de desbetreffende procedure, zal ik het arrest verder onbesproken laten. -
3. Nuancering op toerekening: de toerekening moet de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen
Waar met betrekking tot het leerstuk schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid de teugels losser werden en van toedoen naar toerekening werd gesprongen, kwam het woord toedoen prominent naar voren bij het leerstuk over onderhandelen met een voorbehoud. In zijn arrest Hof van Twente overwoog de Hoge Raad dat gerechtvaardigd vertrouwen op de instemming van – kort gezegd – het voorbehouden orgaan slechts mag worden aangenomen indien sprake is van toedoen van de zijde van het voorbehouden orgaan dat dat gerechtvaardigd vertrouwen heeft uitgelokt.20x HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737 (Gemeente Hof van Twente/Landgoed Hof van Twente). Nader over dit arrest o.a. J.H.M. Spanjaard, Pas als hij het zegt!, Contracteren 2015/3, p. 88-92. Van enige toerekening van het gerechtvaardigd vertrouwen aan het voorbehouden orgaan is geen sprake. In het arrest Hof van Twente bleek dit ook pregnant: vanuit de stuurgroep die het college van burgemeester en wethouders in samenspraak met de projectontwikkelaar had ingesteld, werd meegedeeld dat de gemeenteraad akkoord was met de ontwikkelingsovereenkomst. Toepassing van het in het kader van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bekende leerstuk van de toerekening had hier gekund: ‘dan had de gemeenteraad de stuurgroep maar meer aangelijnd moeten houden’, zou dan het argument kunnen zijn. De Hoge Raad ging hier evenwel niet in mee: het signaal had niet uit de stuurgroep mogen komen, maar moest uit de gemeenteraad komen. Pas als sprake is van toedoen van de gemeenteraad, kan de gemeenteraad geacht worden het voorbehoud te hebben vervuld.
Deze zelfde stap lijkt nu gezet te zijn in het leerstuk van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in de beide arresten van 3 februari 2017. De casussen die aan beide arresten ten grondslag liggen, vertonen opmerkelijke gelijkenissen. In beide zaken gaat het om advocaten die ‘volmacht’-activiteiten uitoefenen. In de ene zaak21x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142. speelde het volgende: er worden 14 registergoederen aangeschaft en voor de aanschaf is een hypothecaire geldlening verstrekt ter grootte van 3 miljoen euro, die verzoeker in cassatie uiterlijk 14 juni 2013 moet terugbetalen. Op 10 juni 2013 vindt telefonisch contact plaats tussen de verzoeker in cassatie en mr. De Wit, advocaat in Amsterdam, over de mogelijkheden van verzoeker om die geldlening terug te betalen. In een e-mail van 11 juni 2013 heeft mr. De Wit aan de notaris meegedeeld dat overeenstemming is bereikt over de koopsom van € 3.225.000, waarbij de hypotheeknemer een bedrag van € 2.916.434,11 dient te ontvangen. Op 12 juni 2013 stuurt de notaris aan onder meer mr. De Wit een conceptkoopovereenkomst toe, waarop mr. De Wit reageert met de stelling dat verzoeker alsnog afziet van de koop. De verweerder in cassatie laat het daar niet bij zitten en vordert primair nakoming van de koopovereenkomst. Het hof heeft de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aangenomen en heeft hierbij verwezen naar het arrest Fujitsu/Exel en daarbij voornamelijk meegewogen dat de verzoeker mr. De Wit als advocaat had ingeschakeld.22x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.1-3.2.4.
De Hoge Raad oordeelt dat het risicobeginsel dat in ING/Bera is neergelegd, niet zo ver gaat dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Uit het arrest ING/Bera volgt volgens de Hoge Raad dat de rechter in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden dient vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.23x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.4.3. Het hof heeft, aldus de Hoge Raad, voldoende feiten en omstandigheden vastgesteld die de onbevoegd vertegenwoordigden betreffen en daarmee zijn oordeel afdoende gemotiveerd en op de juiste rechtsregel gebaseerd. De verweerder in cassatie had derhalve gelijk met zijn aanname dat mr. De Wit de verzoeker vertegenwoordigde.24x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.5.1.-3.5.3.
In de andere zaak25x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura). liep het fout voor de derde. Het betreft een Antilliaanse zaak, waarin Aventura stelt dat verzoeker zijn aandelen in de vennootschap in de periode 1992-1993 bij akte aan hem heeft overgedragen. De verzoeker betwist dit en stelt nog steeds eigenaar te zijn van 49% van de aandelen in Aventura. Aventura beroept zich daartegenover op twee ongedateerde akten: een schikkingsovereenkomst en een op die schikking gebaseerde akte van overdracht, die volgens Aventura beide namens de verzoeker zijn ondertekend door zijn advocaat mr. Kloes. De verzoeker voert daartegen aan dat hij mr. Kloes niet als zijn advocaat heeft aangesteld of anderszins heeft ingeschakeld dan wel gevolmachtigd.26x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 3.1.1-3.2.2.
Het Gemeenschappelijk Hof oordeelt, kennelijk over de boeg van ING/Bera,27x Dit arrest wordt namelijk niet met naam genoemd in het arrest van het Gemeenschappelijk Hof. dat sprake is van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid en rekent het handelen van mr. Kloes toe aan de verzoeker.28x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 3.2.1-3.2.2. Ook in dit arrest overweegt de Hoge Raad dat de risicoverdeling niet zo ver gaat dat het gewekte vertrouwen uitsluitend kan worden gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon zelf. De rechter dient ook feiten en omstandigheden die de onbevoegd vertegenwoordigden betreffen, vast te stellen. Daar heeft het Gemeenschappelijk Hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aldus de Hoge Raad, door uitsluitend omstandigheden die mr. Kloes betreffen vast te stellen en niet de relatie die mr. Kloes met verzoeker had.29x HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 4.1-4.3.
Deze arresten in onderlinge samenhang bevredigen in die zin dat de schijn toch ook enige mate van toedoen van de zijde van de onbevoegd vertegenwoordigde vergt. Hoe ver dit toedoen gaat, zal nog wel onderwerp van verdere jurisprudentie worden. Het eerste arrest (waarin mr. De Wit optrad) leert dat het enkel aanstellen van een gevolmachtigde al voldoende is. Daaruit blijkt een omstandigheid die de vertegenwoordigde betreft en hem kan worden toegerekend. De idee lijkt te zijn dat de vertegenwoordigde zijn vertegenwoordiger kort aangelijnd moet houden.
Daarbij is het voldoende dat de gevolmachtigde met medeweten van de onbevoegd vertegenwoordigde zijn gang gaat en de onbevoegd vertegenwoordigde niet ingrijpt. Zo beschouwd zijn we eigenlijk weer terug bij de arresten Hartman/Bakker en Felix/Aruba. Dat leidt dan tot twee vragen: (1) was de Hoge Raad niet al vóór ING/Bera feitelijk om naar toerekening in plaats van toedoen, en (2) wat is nu eigenlijk het verschil? Ik denk dat het verschil inderdaad flinterdun is, maar dat toerekening toch net iets minder van de vertegenwoordigde vergt dan toedoen. Uit Felix/Aruba blijkt hoe dun het onderscheid kan zijn. In ING/Bera is daarbij geoordeeld dat de toerekening ook kan bestaan uit de omstandigheid dat de pseudo-gevolmachtigde betrokken was bij de onderneming van de principaal, hoewel niet formeel vertegenwoordigingsbevoegd, alsmede dat de bankafschriften naar het adres van de pseudo-gevolmachtigde werden gestuurd, en dat dit voldoende is om toerekening te triggeren. Datzelfde geldt in het geval de directeur tijdens onderhandelingen door de pseudo-gevolmachtigde in het kantoorpand aanwezig is, maar niet ingrijpt.30x HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Kuijpers/Wijnveen). Daarbij kan de schijn ook worden gewekt door omstandigheden die zich na het verrichten van de rechtshandeling hebben voorgedaan.31x HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1119, NJ 2015/221 (Hamers/Dronten). Over dit arrest: J.H.M. Spanjaard, Inkleuren van de schijn kan ook met omstandigheden achteraf, Bb 2015/50.
Interessant is daarnaast de wisselwerking met artikel 3:37 lid 4 BW. Dit artikel bepaalt dat indien de afzender (principaal) een persoon aanwijst die een boodschap moet overbrengen, maar die boodschap verkeerd overbrengt, de afzender (principaal) niettemin gebonden raakt. Deze bepaling geldt mijns inziens met name voor beroepen als advocaten en makelaars. Indien een verkoopmakelaar een bod van bijvoorbeeld € 275.000 op een kantoorpand aanvaardt, waar zijn opdrachtgever aangaf dat biedingen onder € 290.000 niet aanvaard mogen worden, is de opdrachtgever toch gebonden aan de aanvaarding door de verkoopmakelaar. Datzelfde geldt voor een advocaat die een schikkingsvoorstel van de wederpartij van zijn cliënt aanvaardt, zelfs al heeft zijn cliënt jegens de advocaat aangegeven het schikkingsvoorstel niet aanvaardbaar te achten. In dat geval geldt dat de principaal gebonden zal zijn door de uiting van zijn bode.32x Nader over de positie van de bode vergeleken met de pseudo-gevolmachtigde: D.F. Spoormans, De bode als blinde vlek in het contractenrecht, Contracteren 2013/2, p. 52-58. Echter, het handelen van de bode vereist dat hij daartoe door de principaal is aangewezen. Dit vormt een ‘omstandigheid die de onbevoegd vertegenwoordigde betreft’ in de zin van de arresten van 3 februari 2017, zodat daarmee de maatstaven van de artikelen 3:37 lid 4 BW en 3:61 lid 2 BW mogelijk naar elkaar toe kruipen. -
4. Afronding
In het arrest ING/Bera koos de Hoge Raad voor toerekening in plaats van toedoen ten aanzien van de schijn van volmachtverlening. Daarmee werd met name de derde die op de uitlatingen van de gevolmachtigde afging, beschermd. Op 3 februari 2017 oordeelde de Hoge Raad in twee arresten dat de toerekening wel gebaseerd moet zijn op omstandigheden die de principaal betreffen. Dat kan ‘toedoen’ zijn, maar dat hoeft niet, zoals ING/Bera al liet zien.
Binnen het leerstuk van de onbevoegde vertegenwoordiging staat naar mijn mening de bescherming van de derde bij het contract voorop, maar deze derde zal zich niet alleen mogen verlaten op uitlatingen en gedragingen van de vertegenwoordiger, maar zal tevens een omstandigheid die de onbevoegd vertegenwoordigde betreft en die tot toerekening leidt, moeten kunnen aantonen. Daarmee lijkt mij niets mis. Met name niet in de situatie waarin de vertegenwoordiger geen verhaal biedt en de onbevoegd vertegenwoordigde wel. Het is in dat kader prudent contracteren om omtrent de persoon van de gesprekspartner en zijn gegoedheid duidelijkheid te verkrijgen.
Als geen sprake is van bevoegde vertegenwoordiging staat de teleurgestelde derde niet per se met lege handen. De gevolmachtigde moet jegens de wederpartij instaan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht. Indien zijn volmacht niet blijkt te bestaan of ontoereikend is, dient hij zelf de aansprakelijkheid daarvan te dragen. In het geval de gevolmachtigde een advocaat is (zoals in beide arresten het geval was), betekent dit dat de teleurgestelde derde in de regel aanspraak zou kunnen maken op vergoeding uit hoofde van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Noten
-
1 HR19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera).
-
2 R.P.J.L. Tjittes & T.H.M. van Wechem, Kroniek van het vermogensrecht, NJB 2010/772.
-
3 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura).
-
4 Terzijde: februari lijkt de laatste jaren wel de maand waarin de Hoge Raad arresten wijst over de schijn van volmachtverlening. De arresten ING/Bera, Fujitsu/Exel en de beide arresten van 3 februari 2017 zijn alle in februari gewezen.
-
5 HR 6 mei 1926, NJ 1926/721 (Vas Dias/Salters).
-
6 HR 1 maart 1968, NJ 1968/246 (Moluksche Kerk/Clijnk).
-
7 HR 9 augustus 2002, NJ 2002/543 (Van den Berg/Balm).
-
8 HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Kuijpers/Wijnveen).
-
9 HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, NJ 2004/460 (Regiopolitie/Hovax).
-
10 HR 27 november 1992, NJ 1993/287 (Felix/Aruba).
-
11 HR 27 november 1992, NJ 1993/287 (Felix/Aruba), r.o. 3.3 slot.
-
12 HR 26 september 2008, JOR 2008/331, m.nt. Van der Korst (Multiclima/HDI).
-
13 HR19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera).
-
14 HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909, NJ 2012/390 (Fujitsu/Exel).
-
15 HR 11 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN9967, NJ 2012/388, m.nt. L.C.A. Verstappen (Van Zundert/De Kort).
-
16 O.a. W.L. Valk, Toedoen na ING/Bera, NTBR 2010/23; H.P. Plas, Aanvaarding risicobeginsel bij schijn van volmachtverlening, Bb 2010/17; A.C. van Schaick, Vijf arresten over de aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde voor fouten van zijn vertegenwoordiger, NTBR 2011/35;T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Bevoegdheid, vertegenwoordiging en informatieplicht: bakens worden verzet, Contracteren 2010/4, p. 145-150; A.L.H. Ernes, Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid komt voor risico van de principaal. Bespreking van het arrest ING Bank NV/Bera Holding NV (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115), NTBR 2010/38; P.D. Olden, Toerekening of afrekening?, Ondernemingsrecht 2013/1.
-
17 Valk 20103. Het is alleen de vraag of in dat geval art. 3:61 lid 2 BW moet worden toegepast of art. 3:37 lid 4 BW, omdat het de beveiliging van het voor de communicatie gekozen medium betreft.
-
18 Hof Den Haag 3 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1106, NJF 2015/335 (X/Telepact).
-
19 Omdat ik advocaat was in de desbetreffende procedure, zal ik het arrest verder onbesproken laten.
-
20 HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737 (Gemeente Hof van Twente/Landgoed Hof van Twente). Nader over dit arrest o.a. J.H.M. Spanjaard, Pas als hij het zegt!, Contracteren 2015/3, p. 88-92.
-
21 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142.
-
22 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.1-3.2.4.
-
23 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.4.3.
-
24 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, r.o. 3.5.1.-3.5.3.
-
25 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura).
-
26 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 3.1.1-3.2.2.
-
27 Dit arrest wordt namelijk niet met naam genoemd in het arrest van het Gemeenschappelijk Hof.
-
28 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 3.2.1-3.2.2.
-
29 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (X/Aventura), r.o. 4.1-4.3.
-
30 HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Kuijpers/Wijnveen).
-
31 HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1119, NJ 2015/221 (Hamers/Dronten). Over dit arrest: J.H.M. Spanjaard, Inkleuren van de schijn kan ook met omstandigheden achteraf, Bb 2015/50.
-
32 Nader over de positie van de bode vergeleken met de pseudo-gevolmachtigde: D.F. Spoormans, De bode als blinde vlek in het contractenrecht, Contracteren 2013/2, p. 52-58.