Contracteren als maatschap: Hoed u voor uw broeders!

Praktijk

Contracteren als maatschap: Hoed u voor uw broeders!

Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      In deze Actualia staan twee arresten uit maart centraal: HR 8 maart 2013, LJN BY5056 (Koninginnerock) over de terhandstelling van algemene voorwaarden, maar vooral HR 15 maart 2013, LJN BY7840 over de aansprakelijkheid van een advocatenmaatschap voor de opdracht die aan een van de maten wordt verstrekt. Met name in die laatste uitspraak bleek weer dat niet al te scherp contracteren meer kapot kan maken dan (in dit geval) de opdrachtnemer lief is.

      Ik begin deze Actualia in paragraaf 2 met de bespreking van de aansprakelijkheid in maatschapsverband en van het arrest van 15 maart 2013; in paragraaf 3 bespreek ik de wijze van ter hand stellen van algemene voorwaarden aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013. De achtergrond hiervan is dat de aansprakelijkheid die in het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013 werd aangenomen, zich relatief eenvoudig in contracten of algemene voorwaarden laat wegschrijven. Ik sluit in paragraaf 4 af met een conclusie.

    • 2. Weet wat je maten doen!

      De maatschap is een van de zogeheten personenvennootschappen, evenals de vennootschap onder firma (VOF) en de commanditaire vennootschap (CV).1x Deze term is lange tijd in zwang geweest, toen het erop leek dat de bepalingen over de personenvennootschappen in Boek 7A BW (maatschap) en het Wetboek van Koophandel (VOF en CV) werden ingeruild voor een regeling in titel 7.13 BW. Dit was geregeld in wetsvoorstel 28 746 en het wetsvoorstel voor de invoeringswet 31 065. Het wetsvoorstel is uiteindelijk ingetrokken bij brief van minister Opstelten d.d. 5 september 2011, Kamerstukken I 2011/12, 31 065, nr. C. Een kenmerk van een personenvennootschap is dat de vennootschap geen rechtspersoonlijkheid heeft.

      2.1 Aansprakelijkheid in personenvennootschappen

      Indien een overeenkomst wordt gesloten met een personenvennootschap, zijn de individuele vennoten (in maatschapsverband maten genoemd) jegens de klant aansprakelijk voor de tekortkoming in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Artikel 18 van het Wetboek van Koophandel (WvK) bepaalt dat de vennoten in een VOF hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de VOF. Op grond van artikel 19 lid 2 WvK geldt deze hoofdelijkheid ook voor de beherende vennoten in een CV. Artikel 7A:1680 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van tekortkoming in de nakoming door de maatschap van een deelbare prestatie, de maten voor gelijke delen aansprakelijk zijn.

      Indien de overeenkomst wordt gesloten door een maatschap, zal geregeld sprake zijn van een overeenkomst van opdracht, omdat veel maatschappen betrekking hebben op de uitoefening van een beroep. Denk hierbij aan advocatenmaatschappen, maatschappen van accountants en artsenmaatschappen.

      2.2 Aansprakelijkheid bij opdracht

      In geval van een overeenkomst van opdracht spelen niet uitsluitend de bepalingen in titel 9 van Boek 7A BW een rol, maar is tevens de titel overeenkomst van opdracht (art. 7:400-413 BW) van belang. Artikel 7:407 lid 2 BW bepaalt – geparafraseerd – dat indien twee of meer personen tezamen opdracht hebben ontvangen, ieder van hen voor het geheel aansprakelijk is ter zake van de tekortkoming in de nakoming, tenzij de tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend. Door deze bepaling wordt derhalve afgeweken van de bij de maatschappen geldende hoofdregel dat de maten ten aanzien van een toerekenbare tekortkoming aansprakelijk zijn voor gelijke delen.

      Daarnaast bepaalt artikel 7:404 BW dat indien de opdracht is verleend met het oog op een persoon die met de opdrachtnemer of in zijn dienst een beroep of bedrijf uitoefent, deze persoon gehouden is de opdracht persoonlijk uit te voeren. Uit dit artikel volgt dat de persoon met het oog op wie de overeenkomst is aangegaan, hoofdelijk aansprakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst.2x Vgl. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV (2009), nr. 122. Tjong Tjin Tai merkt op dat de persoon met het oog op wie de overeenkomst is aangegaan zelf geen partij is bij de overeenkomst van opdracht. Het is in dezen de vraag of artikel 7:404 BW ertoe strekt hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uitvoering te vestigen, dan wel leidt tot een gehoudenheid de werkzaamheden correct uit te voeren.3x Vgl. in dit kader T.H.M. van Wechem, Exoneraties en verzekeringen bij in- en verkoop van Diensten, in: C.C. van Dam & B. Wessels, Opdracht en dienstverlening, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, p. 41-42. Tjong Tjin Tai meent dat de aansprakelijkheid via de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en de overmacht kan worden ingeperkt en merkt op:

      ‘De aansprakelijkheid van de desbetreffende persoon niet zijnde opdrachtnemer kan overigens beperkt worden doordat een eventuele tekortkoming ten aanzien van een onrealistische verbintenis niet aan hem toerekenbaar zal zijn (art. 6:74 BW). Art. 7:407 lid 2 BW formuleert de eis van toerekenbaarheid expliciet voor een gezamenlijk aanvaarde opdracht; zij dient eens temeer te gelden voor een persoon die niet gezamenlijk de opdracht heeft aanvaard, doch op grond van art. 7:404 BW aansprakelijk is voor de nakoming. Het vereiste van toerekenbaarheid laat ruimte om onwenselijke aansprakelijkheden de pas af te snijden en zou bijvoorbeeld ook benut kunnen worden door op grond van verkeersopvattingen (art. 6:75 BW) aan te nemen dat een tekortkoming van een werknemer niet aan hem kan worden toegerekend, behoudens opzet of bewuste roekeloosheid. Dusdoende wordt een parallel met art. 6:170 lid 3 BW bereikt.’

      In de parlementaire geschiedenis is overwogen dat met artikel 7:404 BW is gedacht aan advocaten die werken in maatschapsverband, waarbij de maatschap de formele opdrachtnemer is, maar waarbij de zaak wordt aangebracht bij een advocaat-’accountmanager’.4x PG Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 329-333.

      Maatschappen-opdrachtnemers worden dus potentieel geconfronteerd met de nodige aansprakelijkheden. Het is in dit kader ook niet verwonderlijk dat in veel algemene voorwaarden van opdrachtnemers de werking van de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW worden uitgesloten.5x Een rondje langs de velden leerde dat de advocatenkantoren La Gro Advocaten, Höcker Advocaten, De Brauw Blackstone Westbroek, Houthoff Buruma, Stibbe en de accountantskantoren GT en Flynth de werking van art. 7:404 en 7:407 lid 2 BW hebben uitgesloten. Behalve deze – beperkte – steekproef zijn geen kantoren onderzocht.

      Uit artikel 7:413 BW volgt dat de titelovereenkomst van opdracht grotendeels – ook in B2C-verhoudingen – van regelend recht is en dat afwijking van de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW is toegestaan.

      2.3 HR 15 maart 2013

      In het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013 speelde kort gezegd het volgende. In de periode van medio 1994 tot medio 2004 heeft een van de advocaten van de maatschap werkzaamheden verricht in opdracht van eiseres in cassatie (‘opdrachtgever’). De opdrachten voor de werkzaamheden zijn verstrekt aan de maatschap. Verweerders (‘de maten’) participeerden via hun praktijkvennootschappen in de maatschap. Een van de opdrachten van opdrachtgever aan de maatschap betrof het entameren van een beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen de vorige advocaat van opdrachtgever. Deze opdracht heeft geleid tot een procedure die door verweerder 1 (‘de accountmanager’) tegen de vorige advocaat aanhangig was gemaakt. Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 september 2003 is de eis van opdrachtgever in die procedure afgewezen. Op dat moment is opdracht gegeven om de vorige advocaat wederom te dagvaarden. Deze dagvaarding had, gelet op artikel 3:316 lid 2 BW, uiterlijk op 17 juni 2004 moeten worden betekend. Betekening vond pas plaats op 23 juni 2004, bijna een week te laat.

      Bij arrest van 22 mei 2008 liet het Gerechtshof Den Haag ook in die procedure de bijl vallen: de vorderingen werden afgewezen omdat zij waren verjaard. Opdrachtgever stelde vervolgens de accountmanager en de maten aansprakelijk. In de op die aansprakelijkstelling volgende procedure wijst het hof de vorderingen af. Met name concludeert het hof dat geen sprake is van een persoonlijke aansprakelijkheid van de accountmanager. Daartoe is onvoldoende toegelicht dat de accountmanager de opdracht heeft gekregen met het oog op zijn persoon, aldus het hof.

      Deze casuspositie vormt voor de Hoge Raad aanleiding om een docerend arrest te wijzen, waarin de wisselwerking tussen de aansprakelijkheden binnen maatschapsverband en op grond van de titelovereenkomst van opdracht de revue passeert. Dit is opmerkelijk, omdat A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie op basis van de cassatiemiddelen en de processtukken in de feitelijke instanties concludeerde dat de cassatiemiddelen verworpen dienden te worden.

      Het eerste onderdeel van het Hoge Raad-arrest is procesrechtelijk van aard. Aangezien een maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, dienen de vorderingen te worden ingesteld tegen de gezamenlijke (rechts)personen die ten tijde van de dagvaarding maat zijn. Op grond van staande jurisprudentie mag ervoor worden gekozen om de maatschap als ‘pars pro toto’ te dagvaarden, indien de maten zich als maatschap naar buiten toe profileren op voor derden duidelijk kenbare wijze.

      Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de maatschap een afgescheiden vermogen vormt. Dit element wordt in een terzijde in r.o. 3.4.2. genoemd. Opmerkelijk daarbij is dat de Hoge Raad verwijst naar artikel 3:192 BW, dat evenwel op grond van artikel 3:191 BW niet geldt voor de maatschap, tenzij deze ontbonden is (art. 3:189 lid 2 BW).

      Naast die mogelijkheid is het mogelijk om de individuele rechtspersonen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst maat waren, in rechte te betrekken op grond van hun persoonlijke aansprakelijkheid op grond van artikel 7:407 lid 2 BW. Deze persoonlijke aansprakelijkheid blijft volgens de Hoge Raad bestaan indien de maat uittreedt.

      De Hoge Raad lijkt hiermee te overwegen dat de maat die in maatschapsverband een opdracht aanvaardt, niet alleen zichzelf maar daarmee automatisch ook zijn medematen voor het geheel bindt. De door de Hoge Raad in het kader van artikel 7:407 lid 2 BW geformuleerde regel doet bovendien denken aan de aansprakelijkheid van de vennoot in het kader van een vennootschap onder firma uit hoofde van artikel 18 WvK. Ook de uittredende vennoot van een VOF blijft na zijn uittreden aansprakelijk voor de tijdens zijn lidmaatschap van de vennootschap aangegane verplichtingen.

      Onduidelijk is evenwel welke rol de in dit kader in artikel 7:407 lid 2 BW opgenomen ‘tenzij-formule’ inneemt. Indien de opdrachtnemer er in slaagt te bewijzen dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, zal hij zich ontslagen kunnen weten van zijn aansprakelijkheid. In dit kader is interessant of een dergelijk beroep op de ‘tenzij-formule’ snel wordt aangenomen. Immers, in een omvangrijk samenwerkingsverband waarin veel advocaten aan een maatschap zijn verbonden – hetzij als maat, hetzij als medewerker – zal niet iedereen van elkaar weten welke opdracht is aanvaard.

      De aansprakelijkheid van artikel 7:404 BW richt zich daarnaast op natuurlijke personen die het contact onderhielden met de opdrachtgever, zoals in het onderhavige arrest de accountmanager. Op basis van het voorgaande komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de maten wel degelijk aansprakelijk zijn en wordt het hof-arrest vernietigd.

    • 3. Algemene voorwaarden zijn nuttig, maar houd ze toepasselijk!

      Het arrest van 15 maart 2013 bewijst maar eens dat de aansprakelijkheid voor de opdrachtnemer dichterbij is dan menigeen denkt (of wil denken). In dat kader is goed begrijpelijk dat de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW veelal worden uitgesloten in algemene voorwaarden. Om die uitsluiting volledig tot haar recht te laten komen is het natuurlijk wel zaak dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en blijven.

      Hieraan kan onder meer invulling worden gegeven door de uitsluitingsclausule in de dienstverleningsovereenkomst zelf op te nemen, dan wel op elke dienstverlening door middel van een opdrachtbevestiging de algemene voorwaarden van toepassing te verklaren. Voorts is het zaak dat de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden van toepassing blijven. Hierover ging het tweede arrest dat in deze Actualia centraal staat. Op zichzelf biedt het arrest geen nieuwe inzichten, maar het vestigt de aandacht op de noodzaak zorgvuldig met algemene voorwaarden om te gaan.

      3.1 HR 8 maart 2013 (Koninginnerock)

      Het betrof een procedure van de Stichting Koninginnerock met een beveiligingsbureau. De Stichting Koninginnerock organiseert jaarlijkse muziekevenementen in Bakel. Zo ook in het weekend van 28 tot en met 30 april 2007. In de nacht van 28 op 29 april 2007 heeft een van de bezoekers van het evenement een poederblusser weggenomen en daarmee gespoten op licht- en geluidsapparatuur van een derde. Dit heeft geresulteerd in schade van bijna € 18.000. De stichting heeft de schade vergoed en gevorderd van het beveiligingsbureau. Het beveiligingsbureau is namelijk toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De discussie concentreerde zich met name ook op de algemene voorwaarden die op de achterzijde van het briefpapier zouden zijn afgedrukt. In de procedure was komen vast te staan dat de algemene voorwaarden niet op de achterzijde van het briefpapier van 21 maart 2007 waren afgedrukt, maar wel op de opdrachtbevestiging voor hetzelfde evenement in 2006. Het hof heeft evenwel in het arrest overwogen dat de algemene voorwaarden waren afgedrukt op de opdrachtbevestiging uit 2007, zodat het arrest aan een motiveringsgebrek lijdt. Zoals de Hoge Raad in r.o. 3.3.2 overweegt, kan niet worden vastgesteld dat terhandstelling in 2007 heeft plaatsgevonden, omdat de algemene voorwaarden niet op de achterzijde van die opdrachtbevestiging waren afgedrukt.

      3.2 Bewijslast bij algemene voorwaarden

      Dit arrest brengt op zichzelf weinig nieuws onder de zon, maar roept wel het arrest Lommerse/Atria in herinnering.6x HR 11 juli 2008, LJN BD1394, NJ 2008/416 (Lommerse/Atria). Nader over dit arrest: T.H.M. van Wechem, Twee arresten over bewijslast en algemene voorwaarden (HR 21 september 2007, NJ 2007, 565 en HR 11 juli 2008, LJN BD1394, C07/012HR), Contracteren 2008/3, p. 68-70. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad onder meer dat de bewijslast voor de terhandstelling van algemene voorwaarden op de gebruiker van de algemene voorwaarden rust. In die zaak speelde het geval dat Atria aan Lommerse een opdrachtbevestiging deed toekomen die door Lommerse voor akkoord werd ondertekend. De ondertekening hield tevens een bevestiging van de ontvangst van de algemene voorwaarden in, aldus de tekst van de opdrachtbevestiging. In de procedure stelde Lommerse evenwel dat zij de algemene voorwaarden niet had ontvangen. Het Gerechtshof Den Haag verwees naar de opdrachtbevestiging en wees de stellingen van Lommerse van de hand, maar verzuimde om Lommerse toe te laten tot het door haar aangeboden tegenbewijs. Op dit punt vernietigde de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof Den Haag.

      In de vervolgprocedure bij het Gerechtshof Amsterdam werd Lommerse alsnog toegelaten tot het leveren van het tegenbewijs tegen de krachtens artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op voorhand bewezen geachte stelling dat de algemene voorwaarden wel degelijk ter beschikking waren gesteld.7x Hof Amsterdam 31 januari 2012, LJN BW6706, Prg. 2012/222 (Lommerse/Atria). Lommerse verklaarde de algemene voorwaarden niet te hebben ontvangen. Omdat de vertegenwoordiger van Atria niet eenduidig kon verklaren dat de voorwaarden wel degelijk waren verstrekt, slaagde het tegenbewijs en delfde Atria alsnog het onderspit.

      Dit arrest van het Gerechtshof Amsterdam vestigde opnieuw de focus op de terhandstelling van de algemene voorwaarden, zoals het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013 dat ook doet. Overigens toont dit arrest ook maar eens aan dat niet behoedzaam genoeg met terhandstelling van algemene voorwaarden kan worden omgesprongen. Ook indien de terhandstelling plaatsvindt door de algemene voorwaarden op de achterzijde van het briefpapier af te drukken, dient ervoor te worden gezorgd dat er een exemplaar van het desbetreffende briefpapier blijft, gelet op de omstandigheid dat de gebruiker dient aan te tonen dat hij de algemene voorwaarden daadwerkelijk ter hand gesteld heeft.

      3.3 Gemakkelijker regime voor dienstverleners?

      De algemene voorwaardendiscussie speelde in het arrest van 8 maart 2013, voordat de Dienstenrichtlijn8x Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376. werd ingevoerd in het Burgerlijk Wetboek.9x Nader over de Dienstenrichtlijn o.a.: J.H.M. Spanjaard, Artikel 6:234 BW of de moeizame relatie van de Nederlandse wetgever met Europese regelgeving, Contracteren 2012/1, p. 27-33; M.Y. Schaub, Richtlijnconforme interpretatie bij de informatieplicht van algemene voorwaarden voor dienstverleners, Contracteren 2013/1, p. 3-7. Artikel 6:230c BW maakt het voor de dienstverrichters gemakkelijker om aan hun informatieplicht te voldoen: een verwijzing naar een URL kan volstaan. In een arrest van 11 december 2012 (LJN BY 5306) heeft het Gerechtshof Arnhem overwogen dat aan de terhandstelling van de algemene voorwaarden conform de Dienstenrichtlijn is voldaan indien de algemene voorwaarden in een bakje op de balie kunnen worden gepakt.

      Overigens zou de invoering van de Dienstenrichtlijn de beveiligingsorganisatie in dezen niet hebben gebaat, omdat particuliere beveiligingsorganisaties op grond van artikel 2 lid 2 van de Dienstenrichtlijn zijn uitgesloten van de werking van de Dienstenrichtlijn.

      Op advocatenkantoren is de Dienstenrichtlijn daarentegen wel van toepassing. Zoals in paragraaf 2 van deze bijdrage bleek, lopen advocaten vergaande risico’s voor door hen aanvaarde opdrachten indien zij de werking van de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW niet hebben uitgesloten. Voor dienstverrichters als bedoeld in de Dienstenrichtlijn is het evenwel relatief eenvoudig om de algemene voorwaarden ter beschikking te stellen. Zoals Schaub in dit blad eerder al aangaf, geldt voor dienstverrichters de drempel van artikel 6:230c BW ten aanzien van de terhandstellingsverplichting en niet de hogere drempel van artikel 6:234 lid 1 BW.10x Schaub 2013, p. 3-7.

      Gelet op deze relatief eenvoudige terhandstellingsmogelijkheden – gesauveerd door het Hof Arnhem – moet het voor dienstverrichters zoals advocaten, consultants en accountants een ‘fluitje van een cent’ zijn om hun algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing te verklaren en van toepassing te houden, mits ze het daartoe vereiste spoorboekje maar volgen.

    • 4. Conclusie

      In zijn arrest van 15 maart 2013 over de aansprakelijkheid van een door een advocaat aanvaarde opdracht toonde de Hoge Raad zich van zijn strenge kant. Een advocaat die via een praktijkvennootschap maat in een maatschap was, had een beroepsfout gemaakt en daarvan werden zijn medematen en hijzelf in privé het slachtoffer. Dit volgt, aldus de Hoge Raad, uit de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW.

      Deze aansprakelijkheid had eenvoudig voorkomen kunnen worden door in de overeenkomst met de cliënt of in de algemene voorwaarden de werking van de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW uit te sluiten. Deze bepalingen zijn immers van regelend recht. Indien de uitsluiting in algemene voorwaarden plaatsvindt, dient scherp op de toepasselijkheid van de voorwaarden te worden gelet. Als de voorwaarden op de achterkant van de opdrachtbevestiging zijn geprint, dient zorgvuldig te worden nagegaan of de in een procedure overgelegde opdrachtbevestiging de opdrachtbevestiging is waar het om draait. Dit leert het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013 in de Koninginnerock-zaak.

      Voor dienstverrichters in de zin van artikel 6:230a BW is het leven gemakkelijker. De dienstverrichter kan op basis van artikel 6:230c BW volstaan met een verwijzing naar de URL waar de voorwaarden zijn gedeponeerd, dan wel de voorwaarden op de plaats waar de dienst wordt verricht in een bakje klaarleggen. Kortom, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden – en daarmee de beperking van aansprakelijkheid – kan een fluitje van een cent zijn, maar dan moet de gebruiker wel scherp blijven.

    Noten

    • 1 Deze term is lange tijd in zwang geweest, toen het erop leek dat de bepalingen over de personenvennootschappen in Boek 7A BW (maatschap) en het Wetboek van Koophandel (VOF en CV) werden ingeruild voor een regeling in titel 7.13 BW. Dit was geregeld in wetsvoorstel 28 746 en het wetsvoorstel voor de invoeringswet 31 065. Het wetsvoorstel is uiteindelijk ingetrokken bij brief van minister Opstelten d.d. 5 september 2011, Kamerstukken I 2011/12, 31 065, nr. C.

    • 2 Vgl. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV (2009), nr. 122.

    • 3 Vgl. in dit kader T.H.M. van Wechem, Exoneraties en verzekeringen bij in- en verkoop van Diensten, in: C.C. van Dam & B. Wessels, Opdracht en dienstverlening, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, p. 41-42.

    • 4 PG Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 329-333.

    • 5 Een rondje langs de velden leerde dat de advocatenkantoren La Gro Advocaten, Höcker Advocaten, De Brauw Blackstone Westbroek, Houthoff Buruma, Stibbe en de accountantskantoren GT en Flynth de werking van art. 7:404 en 7:407 lid 2 BW hebben uitgesloten. Behalve deze – beperkte – steekproef zijn geen kantoren onderzocht.

    • 6 HR 11 juli 2008, LJN BD1394, NJ 2008/416 (Lommerse/Atria). Nader over dit arrest: T.H.M. van Wechem, Twee arresten over bewijslast en algemene voorwaarden (HR 21 september 2007, NJ 2007, 565 en HR 11 juli 2008, LJN BD1394, C07/012HR), Contracteren 2008/3, p. 68-70.

    • 7 Hof Amsterdam 31 januari 2012, LJN BW6706, Prg. 2012/222 (Lommerse/Atria).

    • 8 Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376.

    • 9 Nader over de Dienstenrichtlijn o.a.: J.H.M. Spanjaard, Artikel 6:234 BW of de moeizame relatie van de Nederlandse wetgever met Europese regelgeving, Contracteren 2012/1, p. 27-33; M.Y. Schaub, Richtlijnconforme interpretatie bij de informatieplicht van algemene voorwaarden voor dienstverleners, Contracteren 2013/1, p. 3-7.

    • 10 Schaub 2013, p. 3-7.

Reageer

Tekst