Kan de kooptitel worden weggecontracteerd?
-
Overpeinzing
Het kooprecht is ons inziens een goed doordacht wettelijk systeem, dat in B2B-contracten een – voornamelijk – regelend karakter heeft. Wij breken de lans voor de stelling dat binnen het kooprecht keuzes kunnen worden gemaakt om bepaalde wettelijke afspraken een nadere – van de wet afwijkende – inhoud te geven. Wij menen echter dat deze afspraken geen afbreuk kunnen doen aan de wetsbepalingen die meer systematische eigenschappen hebben. Als de wet in artikel 7:15 lid 1 BW aangeeft dat afwijkende afspraken ‘uitdrukkelijk’ moeten worden geaccepteerd, komt het ons voor dat afwijking van die wettelijke regeling (art. 7:15 lid 1 BW) dan ook ten minste ‘uitdrukkelijk’ dient plaats te vinden. Een algemene clausule waarin het bepaalde in titel 7.1 BW buiten toepassing wordt verklaard, lijkt ons daarvoor niet voldoende. Wanneer de wetgever een apart verjaringsregime voor het kooprecht in het leven roept en het vroegtijdig afstand doen van verjaringstermijnen dwingendrechtelijk reguleert (art. 3:322 lid 3 BW), menen wij dat het buiten toepassing verklaren van titel 7.1 BW op de wijze als door ons aangegeven niet de verkorte verjaringtermijn van twee jaar de nek om draait.
De kernvraag is echter: betreden wij met het vorenstaande ‘new grounds’ en stellen wij vragen die nog niet eerder gesteld zijn of doen wij gewoon te moeilijk nu een en ander in de praktijk (nog) niet tot problemen heeft geleid? U mag het zeggen…
In 2011 en 2012 heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen waarin de koopovereenkomst een belangrijke rol wordt toegedicht. In het IJsseloevers-arrest1x HR 8 juli 2011, LJN BQ5068 (IJsseloevers notarissen). oordeelde de Hoge Raad dat het conformiteitsleerstuk van artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich in geval van de koop van een onderneming via een activa-passivatransactie ook uitstrekt over de goodwill, zelfs als deze goodwill niet wordt benoemd in de overeenkomst zelf. In het Levob-arrest2x HR 23 december 2011, LJN BT8457 (Levob). kwalificeerde de Hoge Raad het beleggingsproduct Levob Hefboom, waarbij geld werd geleend waarmee (de economische eigendom van) aandelen werden gekocht, als een koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 lid 3 BW. In het arrest De Beeldbrigade/Hulskamp3x HR 27 april 2012, LJN BV1301, RCR 2012/51 (De Beeldbrigade/Hulskamp). kwalificeerde de Hoge Raad de overeenkomst waarbij standaardsoftware voor onbepaalde tijd tegen betaling van een bepaald bedrag wordt aangeschaft, als koop in de zin van titel 7.1 BW.
Door deze arresten zijn de koopovereenkomst en het daarin omsloten wettelijk kader dichter bij dan menig contractant wellicht denkt. Wat vooral in de praktijk van de aandelenovernames blijkt is dat de kooptitel vaak in zijn geheel wordt weggecontracteerd. Clausules als: ‘Het bepaalde in titel 7.1 BW wordt hierbij door partijen buiten toepassing verklaard’ of varianten hierop komen met een bepaalde regelmaat voor. De vraag die wij ons in deze Ad Rem stellen is of met een dergelijke verklaring ook daadwerkelijk wordt bereikt dat de bepalingen van titel 7.1 BW buiten toepassing worden gezet, waarin wij slechts ingaan op B2B-verhoudingen.4x Wij besteden evenmin aandacht aan het bepaalde van art. 7:25 BW en art. 7:40 BW. Het hardcore consumentenrecht (art. 7:6 BW) laat zich immers niet ‘wegcontracteren’.
Waar zitten de vraagpunten?
De kernverplichting van de verkoper is omsloten in artikel 7:9 BW; hij dient de eigendom van de verkochte zaak aan de koper af te leveren. Voor de al dan niet toepasselijkheid van het kooprecht lijkt de Hoge Raad aan die verplichting geen cruciale betekenis toe te kennen, althans zo leiden wij af uit het voornoemde arrest De Beeldbrigade/Hulskamp. De Hoge Raad oordeelt (r.o. 3.4) dat ‘niet aan de orde is derhalve de goederenrechtelijke aard van software, en evenmin de kwalificatie van (de titel van verkrijging van) de gebruiksrechten die bij de aanschaf van de software worden verkregen’. Voor de (al dan niet) toepasselijkheid van het kooprecht lijkt het (al dan niet) kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 7:9 BW derhalve niet doorslaggevend. Wij houden het er maar op dat bij uitsluiting van titel 7.1 BW de (kern)verplichting van de verkoper dan waarschijnlijk uit de contractuele afspraak wordt gedestilleerd.
Het kooprecht in titel 7.1 BW definieert in de artikelen 7:15 BW en 7:17 BW de omvang van de (kern)verbintenis van de verkoper. Hier dient zich ten aanzien van het bepaalde in artikel 7:15 BW de volgende vraag aan.
Artikel 7:15 lid 1 BW bepaalt dat de over te dragen eigendom van de te leveren zaak vrij moet zijn van bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. De vraag is of artikel 7:15 lid 1 BW, met een clausule als hiervoor door ons aangegeven, opzij kan worden gezet, of dat ten minste in die clausule tot uitdrukking moet worden gebracht dat deze ook ziet op de lasten en beperkingen waarop artikel 7:15 lid 1 BW betrekking heeft.5x Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 25-26. Met andere woorden, of de wilsuiting van de koper dan daarop gericht moet zijn geweest. Oftewel, kan de norm ‘uitdrukkelijk aanvaarden’ worden weggecontracteerd louter omdat artikel 7:15 lid 1 BW geen dwingendrechtelijke status heeft, of dient artikel 7:15 lid 1 BW als een soort systeembepaling te worden beschouwd die in zich bergt op welke wijze (te weten uitdrukkelijk) er dient te worden gehandeld?6x Vgl. M.H. Wissink, Vertrouwen op tekstuele uitleg, ORP 2012/5, p. 26-33.
Wij menen dat een dergelijke algemene verklaring zoals door ons in het vorenstaande aangegeven, niet voldoende is om daarmee het bepaalde in artikel 7:15 lid 1 BW buiten werking te zetten. Dat artikel 7:15 lid 2 BW zich evenmin op die wijze buitenspel laat zetten, spreekt voor zich. Dit artikel, dat bepaalt dat de verkoper instaat voor de afwezigheid van lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving in de openbare registers, maar die ten tijde van de inschrijving niet waren ingeschreven, geeft zelf al aan (‘ongeacht enig andersluidend beding’), dat het van dwingend recht is, met als gevolg dat hierover geen andersluidende afspraken kunnen worden gemaakt.7x Vgl. Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 277-280, m.n. het in nr. 280 genoemde standpunt van Kleijn. Vgl. voorts W.G. Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken, Deventer: Kluwer 2012, p. 43-49.
De vraag of artikel 7:17 BW zich laat wegcontracteren is een belangrijke, met name omdat het bepaalde in artikel 7:23 lid 1 BW en daarmee – in het verlengde daarvan – artikel 7:23 lid 2 BW daar nauw mee samenhangt. Het bepaalde in artikel 7:23 BW ziet namelijk op de tijdige melding van gebreken (in het kader van art. 7:17 BW) en de verjaringstermijn daarvan.
A-G Huydecoper, in zijn conclusie voor HR 12 oktober 2007, LJN BA7630, lijkt aan te nemen dat artikel 7:17 BW kan worden weggecontracteerd. Hij merkt op: ‘De regels die de wet in artikel 7:17 BW geeft, zijn grotendeels van aanvullend recht. Bepalend voor de toepassing daarvan is daarom wat partijen – eventueel in aanvulling of afwijking van het in dat wetsartikel bepaalde – zijn overeengekomen.’ Dammingh betoogt in zijn noot onder HR 25 februari 20058x HR 25 februari 2005, JOR 2005/168 (Fabels/Meenderink). dat artikel 7:17 BW geheel van regelend recht is, omdat partijen de omvang en inhoud van de non-conformiteit kunnen regelen. Wij delen de conclusie van Dammingh dat partijen de omvang en inhoud van de non-conformiteit kunnen regelen, bijvoorbeeld door de verwachtingen van de koper te temperen. Artikel 7:17 BW is ons inziens derhalve ‘invulbaar’. Wij vragen ons evenwel af of het partijen vrijstaat het leerstuk van de non-conformiteit in zijn geheel weg te contracteren. Wij breken de lans voor de stelling dat artikel 7:17 BW wel invulbaar of inkleurbaar is, maar dat de bepaling als systeembepaling moet worden beschouwd die niet kan worden weggemaakt als normenkader waarbinnen een toetsing plaatsvindt. Want als dat wel zo zou zijn, dan zou daarmee ook artikel 7:23 BW buitenspel gezet kunnen worden, hetgeen ons in het bijzonder ten aanzien van artikel 7:23 lid 2 BW zou bevreemden. In de literatuur en rechtspraak wordt aangenomen dat de klachtplicht kan worden afgebakend en ingevuld, bijvoorbeeld door het opnemen van een klachttermijn.9x O.a. conclusie A-G Wissink voor HR 17 december 2010, LJN BO2873, JOR 2011/173 m.nt. De Haan (Krämer/Krämer); M. Brink, Due diligence, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 185-186; W.W. de Nijs Bik, Invloed due diligence onderzoek op garanties, in: B. Wessels & S.Y.Th. Meijer (red.), Bedrijfsovername, Deventer: Kluwer 2009, p. 119; Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 553; C.E. Drion, NJB 2008, p. 375; J.W. Bitter, Contracteren 2008, p. 38. Hijma koppelt hieraan dat artikel 7:23 lid 1 BW in beginsel van regelend recht is.10x Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 553. Wij zijn het in zoverre met Hijma eens dat de lengte van de klachttermijn kan worden ingevuld. Het niet voldoen aan de klachtplicht leidt tot verval van rechtsvordering. De vraag die voorligt is of de gehele klachtplicht met een algemene clausule zoals door ons hiervoor genoemd, kan worden weggecontracteerd of dat dit zou leiden tot een ontoelaatbare uitholling van de rechten van de koper wanneer deze niet door een contractuele regeling zou worden vervangen, of wanneer niet wordt geëxpliciteerd dat de koper daarmee afstand doet van zijn rechtsvorderingen. Het gaat te ver om die vraag in het kader van deze Ad Rem te beantwoorden, maar wij menen voorshands dat een algemene clausule waarmee titel 7.1 BW wordt uitgesloten, niet die strekking heeft.11x Hierbij dient zich onmiddellijk de vraag aan of art. 6:89 BW dan niet plaatsvervangend in beeld komt.
Maar het venijn zit hem wellicht in de staart. Artikel 7:23 lid 2 BW bepaalt dat na het uiten van de klacht (in het kader van art. 7:23 lid 1 BW) een verjaringstermijn van twee jaar gaat lopen. Deze verjaringstermijn is naar onze mening van openbare orde en leent zich niet voor afwijking.12x Wellicht kunnen partijen in onderling overleg afspreken de verjaringstermijn te verlengen. Wij menen dat de verjaring niet kan worden verkort naar nihil of anderszins kan worden weggecontracteerd. Op grond van artikel 3:322 lid 3 BW kan namelijk geen afstand van verjaring worden gedaan voordat de verjaringstermijn is verstreken. Ingewikkeld is derhalve de vraag of deze norm kan worden omzeild door het wegcontracteren van artikel 7:17 BW, nu dit artikel de bron vormt voor het gebrek dat conform artikel 7:23 BW tijdig moet worden gemeld en in verband waarmee de verjaringstermijn gaat lopen. Wij menen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Noten
-
1 HR 8 juli 2011, LJN BQ5068 (IJsseloevers notarissen).
-
2 HR 23 december 2011, LJN BT8457 (Levob).
-
3 HR 27 april 2012, LJN BV1301, RCR 2012/51 (De Beeldbrigade/Hulskamp).
-
4 Wij besteden evenmin aandacht aan het bepaalde van art. 7:25 BW en art. 7:40 BW.
-
5 Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 25-26.
-
6 Vgl. M.H. Wissink, Vertrouwen op tekstuele uitleg, ORP 2012/5, p. 26-33.
-
7 Vgl. Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 277-280, m.n. het in nr. 280 genoemde standpunt van Kleijn. Vgl. voorts W.G. Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken, Deventer: Kluwer 2012, p. 43-49.
-
8 HR 25 februari 2005, JOR 2005/168 (Fabels/Meenderink).
-
9 O.a. conclusie A-G Wissink voor HR 17 december 2010, LJN BO2873, JOR 2011/173 m.nt. De Haan (Krämer/Krämer); M. Brink, Due diligence, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 185-186; W.W. de Nijs Bik, Invloed due diligence onderzoek op garanties, in: B. Wessels & S.Y.Th. Meijer (red.), Bedrijfsovername, Deventer: Kluwer 2009, p. 119; Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 553; C.E. Drion, NJB 2008, p. 375; J.W. Bitter, Contracteren 2008, p. 38.
-
10 Asser-Hijma 5-I (2007), nr. 553.
-
11 Hierbij dient zich onmiddellijk de vraag aan of art. 6:89 BW dan niet plaatsvervangend in beeld komt.
-
12 Wellicht kunnen partijen in onderling overleg afspreken de verjaringstermijn te verlengen. Wij menen dat de verjaring niet kan worden verkort naar nihil of anderszins kan worden weggecontracteerd.