Aanpassing en uitleg van de overeenkomst bij onvoorziene omstandigheden

Artikel

Aanpassing en uitleg van de overeenkomst bij onvoorziene omstandigheden

Trefwoorden onvoorziene omstandigheden, aanpassing overeenkomst, uitleg, Haviltex
Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Prof. mr. F.W. Grosheide

    Prof. mr. F.W. Grosheide is emeritus hoogleraar privaatrecht en hoogleraar intellectueel eigendomsrecht aan de Universiteit Utrecht en tevens advocaat bij Van Doorne.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Prof. mr. F.W. Grosheide, 'Aanpassing en uitleg van de overeenkomst bij onvoorziene omstandigheden', Contracteren 2011-4, p. 127-129

    Download RIS Download BibTex

    • 1. Thema

      Bij mijn bespreking van het thema beperk ik mij tot één aspect daarvan: de verbinding van wijziging en uitleg bij onvoorziene omstandigheden, neerkomend op concentratie op één specifiek aspect van de regeling van onvoorziene omstandigheden in artikel 6:258 van afdeling 4 (Rechtsgevolgen van overeenkomsten) Burgerlijk Wetboek (BW).
      Over de uitlegproblematiek denken Jan van Dunné en ik overigens nogal verschillend, hoewel het verschil in opvatting tussen ons beiden ook weer niet moet worden overdreven. Immers, ik ben het met een aantal van de door Van Dunné aangeboden stellingen zonder meer eens. Dat maakt het voor mij gelukkig mogelijk om verscheidene stellingen (nrs. 1, 9-10, 12 en 19-20 ) onbesproken te laten.
      Tot de door Van Dunné en mij gedeelde opvatting behoort – als ik het goed zie – dat wat Van Dunné tot de kern van de regeling met betrekking tot onvoorziene omstandigheden rekent. Om dit te onderstrepen recapituleer ik kort, en ter voorkoming van misverstanden met het oog op wat ons verdeeld houdt, hoe ik – in overeenstemming met de heersende leer – het leerstuk onvoorziene omstandigheden zie.
      Artikel 6:258 BW maakt het mogelijk dat de rechter op verzoek van een der partijen op grond van onvoorziene omstandigheden ingrijpt in de rechtsgevolgen van een overeenkomst, onder meer door die rechtsgevolgen te wijzigen. Vereist is dat de onvoorziene, dat wil zeggen: niet verdisconteerde, omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Daarvan is geen sprake indien de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
      Wat door partijen is verdisconteerd en welke risico’s zij hebben aanvaard, moet door uitleg van de overeenkomst worden vastgesteld. Uitleg houdt in dat feitelijk en rechtens wordt bepaald wat partijen met hun overeenkomst hebben beoogd. Die vaststelling en bepaling vinden plaats aan de hand van de wilsvertrouwensleer (art. 3:33 en 3:35 BW). Echter, op welke manier de wilsvertrouwensleer moet worden toegepast, is wettelijk ongeregeld gelaten. Bij gebreke van wettelijke uitlegregels voorziet de rechtspraak van de Hoge Raad de rechtspraktijk van gezichtspunten die bij de uitleg moeten worden betrokken. Het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) – afstand nemend van een zuiver taalkundige uitleg en refererend aan wederzijdse redelijke verwachtingen – is daarvoor nog steeds de jurisprudentiële alfa, maar is het ook de omega?

    • 2. Uitleg

      Met deze laatste constatering kom ik in medias res en komt een einde aan de eenstemmigheid tussen Van Dunné en mijzelf. Om dit te laten zien bespreek ik, aan de hand van telkens een citaat, enkele van Van Dunnés stellingen over uitleg in juridicis.

      • Stelling 2: De omgang van juristen met taal wordt gekenmerkt door overspannen verwachtingen c.q. een naïeve instelling ten aanzien van de betekenis van woorden die zou vaststaan en voor eenieder duidelijk zou zijn (…).

      Het is te zeggen. Ik wijs om te beginnen op het naar mijn mening onverantwoorde algemene gebruik van de kwalificatie juristen. Er is alle reden om op het punt van de omgang met taal onderscheid te maken tussen de juristen over wie het in een bepaald geval gaat. Een onderscheid bijvoorbeeld tussen categorieën juristen, zoals die kan worden gemaakt tussen wetgevingsjuristen en praktijkjuristen. Het schrijven en interpreteren van een wetstekst is niet hetzelfde als het schrijven en interpreteren van een contract. Een redelijke wetsuitleg valt niet onder de toets van de redelijkheid en billijkheid zoals deze onder meer voor rechtshandelingen is gedefinieerd in artikel 3:12 BW. Aangenomen bovendien dat de verwijzing naar het redelijkerwijze toekennen en het redelijkerwijze van elkaar verwachten uit het Haviltex-arrest betrekking heeft op deze definitie van wat redelijkheid en billijkheid eisen. Dit voorts nog daargelaten dat onder – om mij daartoe te beperken – contractsjuristen in het algemeen geen andere verwachtingen leven of instellingen bestaan met betrekking tot de door hen gebruikte taal dan onder – om mij opnieuw daartoe te beperken – gewone Nederlanders die ABN spreken.
      Maar zelfs binnen een en dezelfde categorie juristen is de kwalificering te algemeen. Zo weet iedere praktijkjurist die te maken heeft met het redigeren van contracten dat het nauwkeurige gebruik van terminologie en formulering het ABC is voor iedere contractenmaker. Het Angelsaksische contractenrecht is op dit punt het grote voorbeeld: schriftelijke contracten van enige omvang plegen aan het begin een uitgebreide inventarisatie van in het contract gebruikte termen op te nemen. Niet voor niets geldt voor de schrijvers van contracten in het Angelsaksische recht het adagium: ‘Take the utmost care when drafting contracts since someday someone will read what you have written in order to find something wrong with it.’ Voor de goede orde wijs ik erop dat dit advies geheel spoort met de voor het Engelse contractenrecht leidende uitspraak van het House of Lords in het arrest Investors Compensation Scheme/West Bromwich Building Society ((1998) 1 WLR 896), voorschrijvend dat bij de uitleg van overeenkomsten the express terms het uitgangspunt vormen, maar dat dit not necessarily (is) the dictionary meaning of the word, but that which is generally understood. Ik kies dan ook voor prudente en zorgvuldige keuze van de contractstaal en idem de contractsredactie. Dit laat onverlet dat – zoals iedere contractsjurist uit ervaring weet – het niet altijd mogelijk of uit het perspectief van een van de partijen wenselijk is om het contract en détail te regelen. Noodgedwongen of welbewust ongeregeld gelaten onderwerpen vragen om een andere uitlegmethodiek dan aan de orde bij de uitleg van wat partijen expressis verbis hebben opgeschreven. Eenzelfde kanttekening is op haar plaats waar het betreft contracten die complexe en dynamische relaties regelen, zoals de franchising. Dergelijke zogeheten groeicontracten zijn naar hun aard incompleet en vereisen uit dien hoofde een eigen wijze van uitleg
      Ter zijde: is stelling 2 wel in overeenstemming met stelling 19, luidende dat (een) goed contractsjurist aan het leerstuk van de imprévision (niet hoeft) toe te komen door middel van het opnemen van aanpassings- of heronderhandelingsclausules (...)?

      • Stelling 2 (vervolg): Geen tekst zonder context; de letterlijke of grammaticale betekenis van woorden heeft geen betekenis voor uitleg (…).

      Akkoord: geen tekst zonder context, maar de stelling dat de woordenboekbetekenis van een woord voor de juridische uitleg ervan zonder belang zou zijn, is zelfs met het Haviltex-arrest niet te verenigen. Ik houd het op de Drion/Van Wechem-koers in hun NJB-evaluatie van rechtspraak van de Hoge Raad in 2008. ‘De Hoge Raad’, schrijven de auteurs, ‘blijft de zogenoemde Haviltex-norm (…) centraal stellen, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Primair tekstuele uitleg (objectieve uitleg, ofwel CAO-norm) is aangewezen in die gevallen waarin (1) de contractspartijen geen bemoeienis hebben gehad bij de opstelling van de tussen hen geldende afspraken of (2) de contractstekst relevant is voor de rechtspositie van derden. Binnen de Haviltex-norm kan eveneens primair tekstueel worden uitgelegd ingeval de aard van de transactie dit meebrengt en indien het gaat om professionele partijen die met deskundige bijstand een gedetailleerde schriftelijke overeenkomst hebben gesloten met een zogenoemde entire agreement clause erin.’
      De auteurs signaleren terecht een glijdende schaal tussen de Haviltex-norm en de cao- norm, spreken uit dat dit een heldere koers lijkt, maar stellen vervolgens – mijns inziens eveneens terecht – vast dat de schijn hier bedriegt en dat het beeld in feite caleidoscopisch is. Dat was zo in 2008, en dat is naar mijn indruk nog steeds zo. Met dien verstande dat ik voorstel de term caleidoscopisch te vervangen door de term genuanceerd. Immers, wat de rechtspraak van de Hoge Raad volgens mij in de nog jaarlijks wassende stroom aan uitleguitspraken laat zien, is een, onder het bewijzen van lippendienst aan de Haviltex-norm, steeds verder gaande nuancering. Ter onderbouwing van die indruk verwijs ik naar een viertal recente uitlegarresten van de Hoge Raad:

      1. HR 19 november 2010, Rechtspraak Contractenrecht 2011/8 (Skare/Flexmen): uitleg detacheringsovereenkomst. De uitleg en het oordeel van het Hof dat partijen nooit aan heffing van Deense loonbelasting hebben gedacht (geen leemte in de overeenkomst) en dat zulke heffingen dus ook niet binnen de overeenkomst konden vallen, is conform de (juiste) Haviltex-maatstaf genomen; het standpunt dat het hof, gezien de voor de hand liggende taalkundige uitleg van artikel 12, de bewijslast ten aanzien van het uitsluiten van Deense belastingheffing op Flexmen had moeten leggen, kan geen ingang vinden. Ergo: 1-0 voor de redelijke verwachtingen.

      2. HR 18 februari 2011, Rechtspraak van de Week 2011, 282 (S/X): uitleg testament. De uitleg van een testament valt onder artikel 4:46 (1) BW (letten op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt). Ergo: speciale wettelijke uitlegregels zijn van toepassing op testamenten waarbij blijkens de literatuur de Hoge Raad sinds HR 17 november 2000, NJ 2001, 349 een meer grammaticale uitlegmethode (b)lijkt te volgen.

      3. HR 25 maart 2011, LJN BP8991, 09/02340 (Ploumen/Smeets II): uitleg exoneratiebeding transportakte. Wat de exoneratie betreft, heeft het hof overwogen dat de uitleg van het beding dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf, maar dat bij gebreke van stellingen van partijen op dit punt vooral naar de taalkundige betekenis van het beding moet worden gekeken; dusdoende is het Hof aan de hand van de juiste maatstaf tot de conclusie gekomen dat een exoneratiebeding als door eiseres bedoeld daarin niet valt te lezen. Ergo: 1-0 voor de taalkundige benadering.

      4. HR 15 april 2011, NJ 2011, 181 (Pensioenfonds/Van der Tas): uitleg cao. Bij de uitleg van de werkingssfeerbepalingen van een algemeen verbindend verklaarde cao komt het aan op hun tekst, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen en de kennelijke strekking van de regeling waartoe de desbetreffende bepaling behoort; het Hof heeft die maatstaf miskend.
        Ergo: 1-0 voor de taalkundige benadering.

      • Stelling 8: Uitleg van de overeenkomst is aldus gebaseerd op het beginsel van de goede trouw, alias: de redelijkheid en billijkheid.

      Akkoord: de verwijzing naar de redelijkheid en billijkheid staat met zoveel woorden in het eerste lid van het besproken artikel 6:258 BW. Niet akkoord echter voor zover de uitleg wordt beperkt – en daar lijkt het op – tot uitsluitend een kwestie van R&B-getover. Dat doet denken aan de volgende verzuchting van Ph.A.N.H. Houwing in zijn noot onder het Rederij Koppe-arrest (HR 20 mei 1949, NJ 1950, 72): ‘Het is in ieder geval onder juristen reeds lang van algemene bekendheid dat de rechter in een overeenkomst, die naar zijn oordeel onredelijk is, mag veranderen zoveel hij wil, zonder dat zijn beslissing deswege in cassatie vernietigd zal worden, als hij zijn wijzigen maar niet wijzigen noemt, maar uitleggen.’ Dit mag dan onder juristen (!) algemeen bekend zijn, daarmee is het nog niet juist of aanbevelenswaardig.

      • Stelling 11: De aard van de overeenkomst als uitlegfactor heeft betrekking op een aantal karakteristieken van die rechtsfiguur (genoemd worden: tijdsfactor, debiteurenprestatie, kanskarakter, branchekarakter).

      Akkoord: dat de genoemde karakteristieken een rol kunnen spelen bij de bepaling van de aard van de overeenkomst, onderschrijf ik. Maar mij verbaast wel dat een bij de uitleg van overeenkomsten voor de hand liggend onderscheid, dat tussen commerciële contracten en niet-commerciële contracten, niet als een dergelijke karakteristiek wordt genoemd. Bij de bespreking van de contractstaal kwam reeds ter sprake dat in het bijzonder bij de uitleg van commerciële contracten in de rechtspraak van de Hoge Raad veel waarde wordt toegekend aan de contractsgeschiedenis en in dat verband aan de wijze waarop contracten zijn geformuleerd en geredigeerd.

    • 3. Slot

      Is aanpassing van de overeenkomst bij onvoorziene omstandigheden een kwestie van uitleg? Jazeker, zeg ik Van Dunné na. Maar dan wel op basis van uitleg volgens het in het voorafgaande, bijgestelde Van Dunné-uitlegscenario.

      Literatuursuggesties

      • Wijziging van omstandigheden:

        • M.W. Hesselink, Contractenrecht in perspectief, met name hoofdstuk 6, ‘Onvoorziene omstandigheden – een sociologisch perspectief’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, p. 153.

        • E. Hondius & H.C. Grigoleit, Unexpected Circumstances in European Contract Law, met name hoofdstuk 1, ‘Introduction: An approach to the issues and doctrines relating to unexpected circumstances’, Cambridge: Cambridge University Press 2011, p. 3.

      • Uitleg:

        • F.W. Grosheide, ‘Normatieve uitleg van rechtshandelingen: stof en donder’, in: A.T.D. – opstellen aangeboden aan P. van Schilfgaarde, Deventer: Kluwer 2000, p. 113.

        • C.E. Drion & E. van Wechem, ‘Kroniek van het vermogensrecht’, NJB 2008/16, p. 933 (Contractenrecht-Uitleg) en C.E. Drion, ‘Uitleg van uitleg’, NJB 2010/5, p. 279.

Reageer

Tekst