De nieuwe groepsvrijstelling verticale overeenkomsten: de contractspraktijk op de schop?
-
1. Het belang van het kartelverbod voor de contractspraktijk
1.1 Het kartelverbod
Het kartelverbod, neergelegd in artikel 101 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 6 lid 1 Mededingingswet (Mw), verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de markt (merkbaar) beperkt. Bij het Europees kartelverbod geldt nog als aanvullende voorwaarde dat de handel tussen lidstaten dient te zijn beïnvloed. Het uitgangspunt is dat een onderneming zelfstandig haar beleid dient te bepalen, zonder daarin afhankelijk te zijn of te worden van het gedrag van andere ondernemingen. Onder de brede definitie van het kartelverbod vallen zowel verticale overeenkomsten als horizontale overeenkomsten. In het kader van deze bijdrage betreffende de Groepsvrijstelling worden alleen verticale overeenkomsten besproken. Het kartelverbod is niet beperkt tot de evidente gevallen zoals prijsafspraken en marktverdeling, maar ook van toepassing op bijvoorbeeld een concurrentiebeding of een exclusieve afnameverplichting.
1.2 Overtreding kartelverbod
Mededingingsautoriteiten kunnen zelf of naar aanleiding van een klacht of tip van een afnemer of concurrent een onderzoek starten naar een mogelijke overtreding van het kartelverbod. Overtredingen van het kartelverbod kunnen tot hoge boetes leiden, met een maximum van 10% van de jaaromzet. In Nederland kunnen ook persoonlijke boetes worden opgelegd aan feitelijk leidinggevenden.4xEen feitelijk leidinggevende is een leidinggevende functionaris van een onderneming, dit kan een bestuurder , manager, commissaris of andere persoon met een leidinggevende functie zijn. Recentelijk heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) voor het eerst boetes opgelegd aan feitelijk leidinggevenden voor het niet-naleven van voorschriften voor de overname van VNU door Wegener. Zie: sanctiebesluiten NMa, 14 juli 2010, nr. 1528 (Wegener). Een overeenkomst gesloten in strijd met het kartelverbod is bovendien nietig. Daarnaast doen partijen steeds vaker een beroep op het mededingingsrecht om achteraf onder reeds gemaakte commerciële afspraken uit te komen. Ook civiele rechters lijken steeds vaker te toetsen aan het mededingingsrecht, mits partijen hier uitdrukkelijk een beroep op doen.5xBijvoorbeeld Rb. Amsterdam 3 december 2009, LJN BK6496 (KIA Motors), waarbij eiser probeerde toegang te krijgen tot het distributiestelsel van KIA door een beroep te doen op strijd met het mededingingsrecht. In Gerechtshof Arnhem 18 december 2007, LJN BC5311 (Eastborn) stelde een distributeur dat de opzegging van de overeenkomst door Eastborn onrechtmatig was. Hierbij wordt deze opzegging beoordeeld aan de hand van het mededingingsrecht. Indien een civiele rechter bepalingen uit een overeenkomst nietig verklaart, is er met betrekking tot dat onderwerp niets meer tussen partijen geregeld, met alle gevolgen van dien. In het verleden zag je vaak dat concurrentie- of exclusieve afnamebedingen voor een te lange periode werden afgesloten. In veel van deze overeenkomsten was dan een clausule opgenomen dat in geval van nietigheid van een bepaling partijen overeenstemming dienden te bereiken over een vervangende bepaling met hetzelfde effect, althans een effect dat zo mogelijk de oorspronkelijke afspraak benaderde. Recentelijk heeft de Hoge Raad bepaald dat ondernemingen in het geval van nietigheid van clausules in een overeenkomst geen beroep kunnen doen op conversie. Dit omzetten van een strijdige bepaling in een toelaatbare bepaling in een overeenkomst gaat in tegen het preventieve karakter van het mededingingsrecht.6xHR 18 december 2009, LJN BJ9439. De Hoge Raad oordeelde dat de prikkel die uit moet gaan van het mededingingsrecht voor een belangrijk deel wordt weggenomen als conversie wordt toegestaan. In dat geval zouden partijen bij een overeenkomst namelijk hooguit het risico lopen dat een niet geoorloofde bepaling moet worden omgezet in een bepaling die (nog net) binnen de grenzen van het mededingingsrecht valt. Eerder had een lagere rechter al geoordeeld dat wanneer een concurrentiebeding voor een periode van vijf jaar overeen is gekomen en deze duur langer dan strikt noodzakelijk wordt geacht, dit beding niet kan worden omgezet naar een concurrentiebeding voor een periode van twee jaar.7xRb. Den Bosch 28 maart 2007, LJN BA2126 (Heijmans/Nederveen). Het is dus noodzakelijk vooraf te toetsen of een commerciële afspraak mededingingsrechtelijk is toegestaan. Gokken op conversie achteraf is niet verstandig, gelet op het hiervoor beschreven oordeel.
1.3 De groepsvrijstelling
Een uitzondering op het kartelverbod is neergelegd in artikel 101 lid 3 VWEU en artikel 6 lid 3 Mw. Indien aan vier voorwaarden is voldaan, wordt een afspraak uitgezonderd van het kartelverbod, omdat kort gezegd de positieve effecten groter zijn dan de (mededingingsrechtelijke) negatieve effecten.8xDe volgende vier voorwaarden zijn in art. 6 lid 3 Mw en art. 101 lid 3 VWEU neergelegd: (1) de afspraak moet bijdragen tot verbetering van de productie of de distributie, dan wel tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, (2) een billijk aandeel van de voordelen die uit de afspraak voortvloeien moet ten goede komen aan de afnemers, (3) de afspraak moet noodzakelijk zijn, hetzelfde doel moet niet met minder restrictieve middelen kunnen worden bereikt, en (4) de mededinging mag de concurrentie niet voor een wezenlijk deel uitschakelen, er dient voldoende restconcurrentie te zijn. Een onderneming kan individueel een beroep doen op deze voorwaarden, waarbij ze zelf moet onderzoeken of de afspraak hieraan voldoet.9xSinds Verordening 1/2003 is het niet meer mogelijk een ontheffingsverzoek bij de Commissie in te dienen. Ondernemingen dienen nu zelf af te wegen of hun afspraak voldoet aan de voorwaarden gesteld in art. 6 lid 3 Mw of art. 101 lid 3 VWEU. Dit brengt enige onzekerheid voor ondernemingen met zich mee, omdat nu pas achteraf wordt beoordeeld of een afspraak is toegestaan. Daarnaast bestaan algemene uitzonderingen, ook wel groepsvrijstellingen genoemd. Indien een afspraak aan de voorwaarden van een groepsvrijstelling voldoet,10xArt. 12 en 13 Mw bepalen dat art. 6 Mw niet geldt voor overeenkomsten waarvoor krachtens een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen art. 101 VWEU buiten toepassing is verklaard. Art. 6 Mw en art. 101 VWEU zijn materieel gelijkluidend, behalve dat in art. 6 Mw beïnvloeding van handel tussen de lidstaten als criterium ontbreekt. Voorgaande betekent dat in de gevallen dat een groepsvrijstelling van toepassing is, voor de beantwoording van de vraag of art. 6 Mw geschonden is eerst getoetst moet worden aan de Groepsvrijstelling. De Groepsvrijstelling werkt dus door bij de toepassing van Mw. is de afspraak automatisch vrijgesteld van het kartelverbod en is een beroep op een individuele uitzondering niet meer nodig. De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft een groepsvrijstelling specifiek voor verticale overeenkomsten vastgesteld. Ter uitleg van deze Groepsvrijstelling heeft de Commissie ook Richtsnoeren opgesteld. In de Richtsnoeren worden de meeste begrippen uit de Groepsvrijstelling uitgelegd en veelal toegelicht door middel van een voorbeeld. Verticale overeenkomsten die binnen de Groepsvrijstelling vallen, zijn automatisch vrijgesteld van het kartelverbod. Hierbij wordt het marktaandeel van de betrokken ondernemingen bekeken en mogen de overeenkomsten geen hardekernbepalingen bevatten. Dit zijn bepalingen die naar hun aard mededingingsbeperkend zijn en ook bij een gering marktaandeel niet van het kartelverbod zijn vrijgesteld. Voorbeelden van dergelijke bepalingen zijn verticale prijsbinding en absolute gebiedsbeschermingsbepalingen. Ondernemingen plegen in de regel hun contracten dan ook af te stemmen op de Groepsvrijstelling, zodat zij geen risico lopen op schending van het kartelverbod. Het is om deze reden voor ondernemingen dan ook belangrijk de wijzigingen in de Groepsvrijstelling goed te begrijpen om nieuwe en bestaande overeenkomsten in lijn met de nieuwe Groepsvrijstelling te brengen.
-
2. Achtergrond
2.1 Redenen
De oude groepsvrijstelling, die sedert 1 januari 2000 in werking was, verliep op 31 mei 2010. Deze verordening werd in 1999 vastgesteld om te zorgen voor een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten van ondernemingen.11xPersbericht Antitrust: de Commissie lanceert een openbare raadpleging over de herziening van de mededingingsregels voor de distributiesector, http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/1197&format=HTML&aged=0&language=NL&guiLanguage=en. De Commissie heeft op basis van de ervaring van de afgelopen jaren een conceptverordening en bijbehorende richtsnoeren opgesteld.12xOntwerpverordening van de Commissie, C (2009) 5365/2. Ontwerpbekendmaking van de Commissie, richtsnoeren inzake verticale beperkingen. Hierna heeft zij een uitgebreide publieke consultatieronde gehouden, waarbij belanghebbenden hun opmerkingen over het concept konden indienen.13xOp de website van de Commissie zijn de reacties van belanghebbenden op deze concepten te raadplegen. <http://ec.europa.eu/competition/consultations/2009_vertical_agreements/index.html>. Mede naar aanleiding van deze reacties heeft de Commissie haar concept aangepast en zijn de nieuwe Groepsvrijstelling en Richtsnoeren vastgesteld. Op een aantal punten heeft de Commissie voor de contractspraktijk belangrijke wijzigingen doorgevoerd en een aantal, in de oude groepsvrijstelling onduidelijke, overwegingen zijn verduidelijkt. Hele ingrijpende wijzigingen zijn achterwege gebleven. De Commissie heeft aangegeven dat de belangrijkste wijzigingen zijn ingegeven door recente marktontwikkelingen, zoals een versterkte marktmacht van grote distributeurs, meer in het bijzonder retailketens en supermarkten, en de groei van internetverkoop.14xPersbericht Antitrust: de Commissie lanceert een openbare raadpleging over de herziening van de mededingingsregels voor de distributiesector. Met name over de verkoop via internet en de regelgeving die hierover in de nieuwe Groepsvrijstelling zou worden opgenomen, is een brede lobby geweest. Zowel voor- als tegenstanders van strikte regelgeving met betrekking tot het toestaan van beperkingen op de verkoop via internet hebben geprobeerd de procedure om tot nieuwe regelgeving te komen te beïnvloeden. Zoals hierna zal blijken lijkt de Commissie voor de gulden middenweg te hebben gekozen. De wijzigingen in de Groepsvrijstelling hebben ook praktische gevolgen voor het opstellen en beoordelen van contracten. In de Groepsvrijstelling is een overgangsperiode van één jaar opgenomen. Dit betekent dat bestaande overeenkomsten binnen de periode van één jaar in lijn met de Groepsvrijstelling dienen te worden gebracht. Bij het afsluiten van nieuwe overeenkomsten dienen direct de regels uit de nieuwe Groepsvrijstelling te worden gehanteerd.
Hierna zullen de voor de contractspraktijk belangrijkste wijzigingen worden beschreven en de praktische implicaties worden weergegeven.2.2 Dubbele marktaandeeltoets
De oude groepsvrijstelling was van toepassing op overeenkomsten indien (1) het marktaandeel van de leverancier op de relevante markt minder dan 30% bedroeg15xDe relevante markt bestaat uit de relevante productmarkt en de relevante geografische markt. De relevante productmarkt omvat alle producten die door de afnemer als uitwisselbaar en substitueerbaar beschouwd worden op grond van de kenmerken van het product, de prijzen en het beoogde gebruik. De relevante geografische markt is het gebied waar de betrokken ondernemingen, goederen of diensten werkzaam zijn als vrager of aanbieder en waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en kunnen worden onderscheiden van naburige gebieden omdat de concurrentievoorwaarden daar in aanmerkelijke mate verschillen. en (2) die overeenkomsten geen hardekernbepalingen bevatten. Hier is in de nieuwe Groepsvrijstelling een marktaandeeldrempel aan toegevoegd. Naast het maximale marktaandeel van de leverancier van 30% mag de afnemer deze grens ook niet overschrijden wil de Groepsvrijstelling van toepassing zijn. Daarbij moet bij de afnemer worden gekeken naar zijn marktaandeel op de markt waar de producten worden ingekocht. Bij de leverancier wordt, net als onder de oude groepsvrijstelling, de verkoopmarkt als relevant beschouwd.16xArt. 3 lid 1 Groepsvrijstelling. In het geval van een overeenkomst waarbij drie partijen betrokken zijn die ieder op een ander handelsniveau werkzaam zijn, is deze toets nog iets gecompliceerder. Indien dit bijvoorbeeld een overeenkomst betreft tussen een leverancier, distributeur en detailhandelaar, mogen de volgende marktaandelen niet hoger dan 30% zijn: het marktaandeel op de verkoopmarkt van de leverancier en van de distributeur, en het marktaandeel op de inkoopmarkt van de distributeur en de detailhandelaar. Voorts is er een nieuw art. 3 lid 2 Groepsvrijstelling ingevoerd. Een uitleg is te vinden in randnummer 90 Richtsnoeren. Indien het marktaandeel hoger is dan 30%, wil dat overigens nog niet zeggen dat de afspraak verboden is, maar is een individuele beoordeling noodzakelijk.17xDe Richtsnoeren bieden aanknopingspunten voor deze beoordeling indien beroep op de Groepsvrijstelling niet mogelijk is.
Bij het afsluiten van contracten dienen voortaan in theorie dus beide partijen na te gaan wat hun marktaandeel op de relevante markt is. In de praktijk zal de leverancier meestal een inschatting maken van het marktaandeel van de afnemer en hiervoor eventueel instemming van de afnemer vragen. In veruit de meeste gevallen zal het marktaandeel van de afnemer onder de 30% blijven en blijft de Groepsvrijstelling onverminderd van toepassing. Met name bij overeenkomsten betreffende consumentenproducten, waar naast kleine partijen ook enkele grote afnemers zoals retailketens en supermarkten actief zijn, verdient het echter aanbeveling hier nauwkeurig naar te kijken.2.3 Internet
Een van de belangrijkste wijzigingen van het nieuwe regime vormt de toelichting in de Richtsnoeren betreffende restricties op het gebruik van internet.18xRandnummers 52-54 Richtsnoeren. Ten tijde van de invoering van de oude richtsnoeren, zo’n tien jaar geleden, was het gebruik van internet als verkoopmiddel vele malen beperkter dan in de huidige handelspraktijk. De afgelopen jaren ondervinden producenten echter steeds meer hinder van internetverkopers. Deze internetondernemingen verkopen de producten vaak tegen lagere prijzen dan fysieke verkooppunten en door de verkoop via internet wordt in sommige gevallen afbreuk gedaan aan het imago van een merk.19xDoor bijvoorbeeld parfum via internet te verkopen kun je het product niet ruiken. Producenten zijn van mening dat deze ervaring evident is voor een goede positionering van hun producten in de markt. Zie ook de reactie van LVMH op de conceptgroepsvrijstelling (<http://ec.europa.eu/competition/consultations/2009_vertical_agreements/lvmh_en.pdf> ). Hierin wordt betoogd dat om luxe producten te kunnen behouden het noodzakelijk is dat er regels kunnen worden gesteld aan het gebruik van internet door bijvoorbeeld kwaliteitseisen te kunnen stellen aan een website. De internetverkopers zijn echter van mening dat deze ontwikkeling consumenten juist ten goede komt. Verkoop via internet heeft immers veelal lagere prijzen tot gevolg.
Een ander probleem dat met de komst van internet is ontwikkeld is het free rider-probleem. Dit betreft het probleem dat consumenten voor advies en informatie fysieke verkooppunten bezoeken, maar de producten via internet kopen. Internetwinkels hoeven op deze manier geen kosten te maken voor het verstrekken van informatie en advies over producten. Doordat zij deze kosten niet hoeven te maken, kunnen ze producten derhalve goedkoper aanbieden, waarbij ze dezelfde of een zelfs hogere marge dan fysieke verkooppunten behalen. Het fysieke verkooppunt lijdt dubbel verlies; er zijn extra kosten gemaakt en geen producten verkocht.
Fysieke verkooppunten zijn dan ook veelal gebaat bij het kunnen beperken van verkoop via internet. Hierbij is van belang dat fysieke verkooppunten vaak alleen de pure internetspelers buiten de deur willen houden, maar wel zelf de mogelijkheid willen hebben naast de fysieke winkel ook een webshop te kunnen openen. Daarnaast willen producenten vaak ook zelf aan verkoop via internet doen, via een eigen website. Dit zie je met name bij consumentenproducten. De discussie rond verkoop via internet wordt door de Commissie op de voet gevolgd. Zij is een voorstander van één Europese vrije markt en ziet internet hierbij als een belangrijke bijdrage. Aan de andere kant stimuleert ze ontwikkeling en technologische vooruitgang, die door prijserosie onder druk kunnen komen te staan.
De Commissie heeft in de nieuwe Richtsnoeren een uitgebreide omschrijving van restricties op het gebruik van internet voor de verkoop van producten of diensten opgenomen.20xRandnummers 52-54 Richtsnoeren. Deze beschrijving is met name van belang in het kader van selectieve en exclusieve distributie. De Commissie stelt in haar Richtsnoeren dat internet een machtig instrument is om een groter aantal en een grotere verscheidenheid aan klanten te bereiken. In principe moet elke distributeur dan ook het recht hebben internet te gebruiken om producten te verkopen. Internet wordt, net als onder de oude richtsnoeren, gezien als een vorm van passieve verkoop.21xRandnummer 52 Richtsnoeren. Passieve verkoop houdt in dat klanten op spontaan verzoek de distributeur benaderen; deze vorm van verkoop mag alleen onder zeer uitzonderlijke gevallen worden beperkt.22xHet voert in het kader van deze bijdrage te ver om in te gaan op de exacte verschillen tussen actieve en passieve verkoop en omstandigheden waaronder passieve verkoop mag worden beperkt. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar randnummer 51 Richtsnoeren.2.4 Bepalingen betreffende internet in de Richtsnoeren
De volgende bepalingen met betrekking tot onlineverkoop zijn in de Richtsnoeren opgenomen:23xRandnummers 52-54 Richtsnoeren.
1. Een leverancier mag zijn afnemers er contractueel toe verplichten in ieder geval via één fysiek verkooppunt zijn producten te verkopen. Het is hierbij toegestaan om absolute hoeveelheden af te spreken; deze kunnen zowel in waarde als in volume worden overeengekomen. Het is de leverancier niet toegestaan een distributeur de verplichting op te leggen zijn percentage verkopen via internet te beperken.
Onder de oude groepsvrijstelling bestond discussie of het was toegestaan om de verplichting van een fysiek verkooppunt aan afnemers op te leggen. Veel leveranciers zien het als toegevoegde waarde indien afnemers een fysiek verkooppunt hebben voor de distributie van producten. De aanwezigheid van vakkundig personeel en de presentatie van het product spelen hierbij een belangrijke rol. In de nieuwe Richtsnoeren is aan de discussie over het wel of niet mogen opleggen van de verplichting een fysiek verkooppunt te hebben een einde gekomen ten nadele van pure internetwinkels. Met name in het kader van een selectief distributiesysteem kan deze bepaling van belang zijn. De leverancier kan als eis om toegelaten te worden tot zijn systeem stellen dat een afnemer een fysiek verkooppunt heeft. Dit kan er in de praktijk dus toe leiden dat pure internetspelers geen toegang (meer) hebben tot het distributienetwerk.2. Er mogen kwaliteitseisen worden gesteld aan internetsites, zoals die ook zijn toegestaan voor fysieke verkooppunten of reclame-uitingen. De criteria voor verkoop via internet en fysieke verkooppunten mogen verschillen, voor zover dat verband houdt met de aard van de distributievorm. Voorts mogen deze niet tot doel hebben de internetverkoop te beperken.
Ook in de oude groepsvrijstelling was opgenomen dat er kwaliteitseisen voor internetsites mochten worden opgesteld. Het leek evident dat deze mochten verschillen van fysieke verkooppunten, omdat er andere kwaliteitseisen van belang zijn. Of dit verschil echter was toegestaan, was uit de richtsnoeren niet op te maken. Aan de volgende kwaliteitseisen voor internetsites kan worden gedacht: het logo van de leverancier duidelijk kenbaar afbeelden, uitgebreide omschrijving van het product, afbeelding van het product en/of adresgegevens en handelsregisternummer van de aanbieder duidelijk weergeven. Een leverancier kan dus twee sets met criteria opstellen, één voor de fysieke winkels en één voor de verkopen via internet. Deze kwaliteitseisen kunnen als bijlage aan de distributieovereenkomst worden gehecht. Op deze manier is het voor de leverancier eenvoudig om de kwaliteitseisen aan te passen, al dan niet per product, zonder een compleet nieuwe overeenkomst af te sluiten. In dat geval hoeft alleen de bijlage te worden aangepast. In de praktijk wordt in de regel wel een redelijke termijn aan de distributeur gegeven om zich aan te passen aan de nieuwe eisen.3. Er mogen geen hogere prijzen in rekening worden gebracht voor producten bedoeld voor onlineverkoop dan voor producten bestemd voor offlineverkoop (dus fysiek verkooppunt). Wel mag een leverancier een tegemoetkoming geven voor kosten van online- of offlineverkooppunten.
In het verleden hanteerden leveranciers in sommige gevallen twee aparte prijslijsten, waarbij de producten die verkocht werden via internet veelal duurder werden aangeboden dan de producten die offline werden gekocht. Leveranciers probeerden op deze manier prijserosie tegen te gaan. Internetspelers kunnen vaak met een kleinere marge verkopen omdat zij doorgaans minder kosten maken (geen personeel, winkelhuur enzovoort); hierdoor zijn producten aangeboden via internet vaak goedkoper dan producten aangeboden via fysieke verkooppunten. Leveranciers probeerden dit tegen te gaan door producten die via internet werden verkocht duurder aan te bieden, zodat uiteindelijk de (verkoop)prijs min of meer gelijk kwam te liggen met producten in een fysiek verkooppunt. Onder de nieuwe Richtsnoeren heeft de Commissie bepaald dat het niet is toegestaan verschillende prijslijsten te hanteren. Het is echter wel toegestaan een distributeur te vergoeden voor kosten die hij maakt ten behoeve van zijn verkooppunten. Hierbij kan worden gedacht aan kosten voor het positioneren van producten in de winkel, de aanwezigheid van kundig personeel, enzovoort. Wanneer in het contract een vergoeding van kosten voor een verkooppunt wordt toegekend, is het verstandig in de overeenkomst te specificeren waaruit deze kosten bestaan.4. Er mogen geen beperkingen worden opgelegd aan een distributeur ten aanzien van het gebruik van meerdere talen.
Ook onder de oude richtsnoeren werd gemeld dat de taal van een website geen indicatie is dat er sprake is van actieve verkoop. In het verleden werd een internetverkoper nog weleens verplicht alleen in de eigen taal te adverteren. In de nieuwe Richtsnoeren heeft de Commissie verduidelijkt dat ook het gebruik van meerdere talen op een website een vorm van passieve verkoop is en niet mag worden beperkt. De distributeur moet dus vrij zijn in het voeren van meerdere talen op zijn website.5. Een leverancier mag zijn (exclusieve) afnemers niet verplichten consumenten automatisch door te sturen naar de website van een andere (exclusieve) distributeur en/of de leverancier zelf. Het is ook niet toegestaan een (exclusieve) distributeur te verplichten verkopen te blokkeren voor consumenten uit andere exclusieve gebieden. Links naar andere websites op de website van de distributeur zijn wel toegestaan.
6. Er mag niet worden geëist dat transacties van klanten met creditcardgegevens uit een ander (exclusief) gebied worden afgebroken.
Zowel de bepalingen onder 5 als die onder 6 zijn door de Commissie opgenomen om te voorkomen dat leveranciers de regels met betrekking tot passieve verkoop in een (exclusief) distributiestelsel proberen te omzeilen. Deze bepalingen behelzen gedrag waarbij de leverancier de klanten van zijn distributeurs kan onderverdelen. Hiermee wordt de werking van de vrije markt tegengegaan. Dit kan met het volgende voorbeeld worden verduidelijkt. Stel een producent van schoenen levert deze door heel Europa aan verschillende distributeurs. Dezelfde schoenen zijn in Spanje duurder dan in Nederland. Een Spaanse consument komt na wat surfen op internet op de website van de Nederlandse distributeur van deze schoenen. Hij besluit zijn schoenen op deze Nederlandse website te bestellen. Het is de leverancier nu niet toegestaan om aan de Nederlandse distributeur op te leggen dat op het moment dat de Spaanse consument de website van de Nederlandse distributeur bezoekt, deze Spaanse consument automatisch naar de website van de Spaanse distributeur wordt doorgeleid. Het is ook niet toegestaan dat op het moment dat deze Spaanse consument zijn schoenen op de website van de Nederlandse distributeur wil betalen met zijn creditcard, de betaling wordt afgebroken en het voor hem alleen mogelijk is zijn schoenen te betalen met zijn creditcard op de website van de Spaanse distributeur. In beide gevallen wordt voorkomen dat de Spaanse consument zijn schoenen (voordeliger) in een ander land in de Europese Unie kan kopen. De Commissie vindt dit een beperking van de vrije markt en derhalve onwenselijk. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze regels alleen gelden indien de leverancier gebruikmaakt van derden (distributeurs) voor de distributie van zijn producten. Als de leverancier zelf zijn producten via internet aanbiedt in verschillende landen, gelden deze regels niet.
Uit de Richtsnoeren van de Commissie wordt eens temeer duidelijk dat zij het gebruik van internet stimuleert en als een belangrijke concurrentieparameter ziet. Bij het opstellen en beoordelen van contracten dienen beperkingen met betrekking tot internet dan ook nauwkeurig te worden bekeken.2.5 Selectieve distributie
In een selectief distributiestelsel worden kwalitatieve en/of kwantitatieve criteria door de leverancier aan de distributeurs opgelegd. Een distributeur moet aan bepaalde eisen voldoen om te kunnen toetreden tot het selectieve distributiestelsel van de leverancier. Het voordeel van dit stelsel is dat aan de erkende distributeurs contractueel kan worden verboden te verkopen aan niet-erkende distributeurs; zo blijft het distributienetwerk ‘gesloten’. Selectieve distributie wordt met name toegepast bij luxegoederen en technologisch hoogwaardige producten. Indien er gekozen wordt voor selectieve distributie, is het aan te raden in de considerans van het contract de reden voor het hanteren van een dergelijk systeem op te nemen. Deze reden kan bijvoorbeeld gelegen zijn in het exclusieve karakter van de producten, een technologische voorsprong en/of de hoge kwaliteit van de producten. Hieruit kan voortvloeien dat specifieke criteria voor verkoop via een fysiek verkooppunt en internet zijn vereist. Deze criteria kunnen in de bijlage van een distributieovereenkomst worden opgenomen, zodat ze eenvoudig kunnen worden aangepast. Er hoeft dan geen nieuwe overeenkomst te worden gesloten indien men de criteria wenst te wijzigen.
De Groepsvrijstelling kent naast de aanpassing betreffende internetverkoop nog een aanpassing van selectieve distributie. De kracht van een selectief distributiestelsel ligt veelal in het feit dat het de selectieve distributeurs alleen is toegestaan onderling te leveren, maar niet aan andere, niet-geselecteerde distributeurs. Deze mogelijkheid om een selectief distributiesysteem te beschermen bestond reeds onder de oude groepsvrijstelling. De Commissie heeft echter aan de nieuwe Groepsvrijstelling de volgende zinsnede toegevoegd: ‘(…) binnen het grondgebied dat door de leverancier is gereserveerd om dat systeem toe te passen’.24xArt. 4 lid b sub III Groepsvrijstelling. Het is niet geheel duidelijk wat de Commissie bedoeld met de term gereserveerd. Hieruit lijkt te volgen dat gebieden worden bedoeld waar nog geen distributiesysteem in werking is, maar de leverancier dit gebied wel heeft voorbehouden voor selectieve distributie. In de praktijk komt het vaak voor dat een producent een product in één land op de markt brengt via een selectief distributiestelsel. In de omringende landen wenst hij dit in de toekomst te doen. Uit de introductie van de term gereserveerd lijkt te volgen dat een leverancier gebieden waar hij nog geen selectieve distributeurs heeft aangewezen, voor zichzelf moet reserveren teneinde te voorkomen dat zijn huidige selectieve distributeurs alsnog in die gebieden vrij zijn om aan iedereen te verkopen. In de praktijk zie je namelijk regelmatig dat de leverancier met betrekking tot een specifiek land via een selectief distributiesysteem verkoopt en dat systeem later uitrolt naar andere landen. Indien de producent die andere landen niet heeft gereserveerd, zou die distributiestrategie op voorhand kunnen worden ondergraven. Het is daarom aan te raden bij de introductie van een selectief distributiesysteem, waarbij de intentie bestaat dat systeem later uit te rollen naar omringende landen, te reserveren voor toekomstige uitbreiding van het selectieve stelsel en dit in de overeenkomst vast te leggen. Wordt het product al in die landen vrij op de markt verkocht via niet-selectieve kanalen en/of distributeurs, dan is het vaak lastig om achteraf alsnog met succes een selectief distributiesysteem in te voeren.2.6 Exclusieve distributie
Naast specifieke bepalingen over selectieve distributie kent de Groepsvrijstelling ook regelingen voor exclusieve distributie. Bij exclusieve distributie kent de leverancier het exclusieve recht op de verkoop van zijn producten in een bepaald gebied of aan een bepaalde klantenkring toe aan één distributeur. De hardekernbepalingen van de Groepsvrijstelling zijn in beginsel ook op exclusieve distributie van toepassing. Er bestaat echter een uitzondering op de hardekernbepalingen voor exclusieve distributie. Een leverancier mag de actieve verkoop in een exclusief gebied of aan een exclusieve klantenkring door andere distributeurs beperken.25xArt. 4 lid b sub I Groepsvrijstelling. Indien een leverancier bijvoorbeeld het gebied Duitsland exclusief aan een distributeur heeft toegekend, mag hij andere distributeurs beperken in Duitsland te leveren. Van belang hierbij is dat het gaat om het beperken van de actieve verkoop; passieve verkoop moet vrij worden gelaten.
Bij een exclusieve overeenkomst kan een leverancier ervoor kiezen ook zelf, naast de distributeur, in het exclusieve gebied of aan een bepaalde klantenkring te verkopen. De activiteiten van de leverancier tellen niet mee bij de bepaling of er sprake is van exclusiviteit. Aan de Richtsnoeren is expliciet toegevoegd dat er sprake is van exclusiviteit indien de leverancier een gebied of klantenkring aan één distributeur toekent, ongeacht de verkopen van de leverancier zelf.26xRandnummer 51 Richtsnoeren. Voor de contractspraktijk is deze toevoeging een welkome verduidelijking, omdat een leverancier zich in veel gevallen niet de beperking wil opleggen om in een bepaald gebied niet te mogen verkopen als hij een exclusieve distributeur heeft gecontracteerd. In commerciële onderhandelingen zal het natuurlijk wel de vraag blijven of een exclusieve distributeur ermee akkoord gaat dat de leverancier zelf nog rechtstreeks in het gebied mag verkopen. Immers, dit kan natuurlijk zijn eigen omzet beperken. In de praktijk is het dus van belang dat de leverancier en afnemer afspraken maken over de mogelijkheid van de leverancier om zelf in het exclusieve gebied te leveren. Het is aan te raden deze afspraken in de overeenkomst op te nemen en hierbij bijvoorbeeld ook te bepalen of de distributeur commissie ontvangt over de verkopen van de leverancier in zijn exclusieve gebied en of bepaalde klanten gereserveerd zijn voor de afnemer dan wel de leverancier.2.7 Beperken plaats van wederverkoop
Zoals hiervoor besproken, is het niet toegestaan beperkingen op te leggen betreffende het gebied waarin de afnemer de producten verkoopt, behoudens het verbod van actieve distributie in geval van een exclusieve distributieovereenkomst of beperkingen in het kader van een selectief distributiesysteem. Evenmin is het toegestaan beperkingen op te leggen met betrekking tot de klanten aan wie de afnemer de producten verkoopt. Deze afspraken waren reeds onder de oude groepsvrijstelling verboden. In de nieuwe Groepsvrijstelling is echter toegevoegd dat een beperking ten aanzien van de vestigingsplaats wel is toegestaan.27xArt. 4 sub b Groepsvrijstelling. Men kan derhalve voortaan in een overeenkomst opnemen dat een afnemer zijn producten en/of diensten alleen vanuit een bepaalde vestiging of vanuit een bepaald gebied mag verkopen. Ten overvloede dient men zich bij het opstellen van een overeenkomst te realiseren dat het gaat om een beperking van waaruit de afnemer mag verkopen, niet waarin.
2.8 Verticale prijsbinding
Net als onder de oude groepsvrijstelling is verticale prijsbinding ook onder de nieuwe Groepsvrijstelling een hardekernbepaling en dus verboden.28xArt. 4 sub a Groepsvrijstelling. Bij verticale prijsbinding legt de leverancier een wederverkoopprijs op aan zijn afnemer. De Commissie acht dit gedrag zeer schadelijk voor de concurrentie, omdat een afnemer vrij moet zijn in zijn prijsbeleid. De Commissie heeft ervoor gekozen de oude lijn te handhaven en zich niet aan te sluiten bij de praktijk in Amerika, waar sinds de Leegin-uitspraak29xSupreme Court, Leegin Creative Leather Products, Inc. vs. PSKS, In., 28 juni 2007. verticale prijsbinding niet langer als hardekernbepaling wordt gezien, maar aan de hand van de rule of reason dient te worden beoordeeld.30xDe rule of reason houdt in dat aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval moet worden gekeken of verticale prijsbinding is toegestaan. Voor een uitgebreide beschrijving van deze theorie zie: Paul Lugard & Dorien Noordeloos, Verticale prijsbinding: heden, verleden en toekomst, in: Ontwikkelingen mededingingsrecht 2007, p. 89-111.
De Commissie benadrukt de mededingingsbeperkende effecten van verticale prijsbinding met zeven(!) bezwaren in de richtsnoeren.31xZie randnummer 224 Richtsnoeren. Er is echter een drietal situaties beschreven waarbij mogelijk sprake kan zijn van efficiëntieverbeteringen.32xEfficiëntieverbeteringen kunnen zich voordoen (1) bij de introductie van een nieuw product, (2) in een franchisesysteem of vergelijkbaar distributiestelsel bij kortlopende prijsverlagingsacties (meestal twee tot zes weken), en (3) bij het oplossen van meeliftproblemen (free rider-probleem) op distributieniveau, waarbij duidelijk moet zijn dat de presalesservice globaal ten goede moet komen aan de klanten en aan alle voorwaarden van art. 101 lid 3 TFEU is voldaan. Zie randnummer 225 Richtsnoeren. In deze drie situaties kan in uitzonderlijke gevallen toch een vrijstelling worden verleend voor verticale prijsbinding, mits aan alle voorwaarden van artikel 101 lid 3 VWEU wordt voldaan. Zoals reeds eerder gezegd, is het niet eenvoudig aan de criteria van artikel 101 lid 3 VWEU te voldoen. Voor de contractspraktijk kan men dan ook uitgaan van de regel dat verticale prijsbinding verboden is, indien men geen risico wil lopen. Bij het opstellen van contracten blijft het belangrijk dat de afnemer vrij moet zijn in het bepalen van zijn wederverkoopprijs. Clausules waarin een adviesprijs of maximumprijs wordt gegeven, zijn toegestaan. Het is echter wel van belang dat er vervolgens op geen enkele wijze door de leverancier wordt geprobeerd om de afnemer dit ‘advies’ te laten volgen. Dit gedrag kan variëren van het niet toekennen van of voorwaarden stellen aan kortingen of te laat leveren van producten. Ook minder voor de hand liggende voorbeelden, zoals kortingen niet mee laten tellen voor bonussen, vallen hieronder. Het geven van adviesprijzen is toegestaan, mits deze op geen enkele manier bindend zijn.33xArt. 4 sub a Groepsvrijstelling. In contracten zie je vaak dat een leverancier adviesprijzen mag geven, maar dat deze slechts indicatief en niet bindend zijn.2.9 Vooraf te betalen toegangsvergoedingen en categoriemanagementovereenkomsten
Onder de nieuwe Richtsnoeren zijn twee nieuwe categorieën van overeenkomsten beschreven, namelijk overeenkomsten op grond waarvan vooraf een toegangsvergoeding moet worden betaald en categoriemanagementovereenkomsten.34xRandnummers 203-213 Richtsnoeren. Met vooraf te betalen toegangsvergoedingen wordt in dit kader gedoeld op vaste bedragen die leveranciers aan distributeurs (moeten) betalen om toegang tot hun distributienetwerk te krijgen en als vergoeding voor de diensten die detailhandelaren voor hen verrichten. Te denken valt aan het vrijmaken van schapruimte bij een detailhandelaar of het recht om in de schappen te blijven. Daarnaast kan worden gedacht aan het recht om toegelaten te worden tot een promotiecampagne van een distributeur. Overeenkomsten waarbij vooraf toegangsvergoedingen worden betaald vallen onder de Groepsvrijstelling, mits aan de vereisten van de Groepsvrijstelling is voldaan, en zijn derhalve vrijgesteld van het kartelverbod.
Categoriemanagementovereenkomsten zijn overeenkomsten waarbij de leverancier wordt belast met de marketing van een categorie producten in opdracht van de distributeur. Meestal gaat het hier niet alleen om de marketing van zijn eigen producten, maar ook om die van concurrenten. De distributeur kan invloed uitoefenen op de plaatsing van de producten, de promotie en selectie. Categoriemanagementovereenkomsten vallen onder de Groepsvrijstelling, mits aan de vereisten van de Groepsvrijstelling is voldaan, en zijn derhalve vrijgesteld van het kartelverbod.2.10 Agentuur
Agentuurovereenkomsten vallen in beginsel35xBedingen die betrekking hebben op de relatie agent – principaal kunnen in strijd zijn met art. 101 lid 1 TFEU, maar kunnen in dat geval wel gerechtvaardigd zijn onder de Groepsvrijstelling. buiten het toepassingsgebied van het kartelverbod indien de agent geen of minieme commerciële en financiële risico’s loopt. Een agent wordt gezien als een verlengstuk van een onderneming en de principaal mag de activiteiten van de agent afbakenen. In de richtsnoeren is een aantal voorwaarden gegeven waaraan de agent moet voldoen wil de agentuurovereenkomst buiten het kartelverbod vallen.36xRandnummers 13-16 Richtsnoeren. Deze regels zijn onder de nieuwe Richtsnoeren enigszins aangepast. Zo heeft de Commissie in de Richtsnoeren vastgelegd dat een onderneming op dezelfde productmarkt niet zowel agent als onafhankelijk distributeur mag zijn voor dezelfde leverancier.37xRandnummer 14 Richtsnoeren. Een onderneming mag dus niet voor dezelfde leverancier bruine schoenen als agent en zwarte schoenen voor eigen risico als distributeur verkopen. De ratio achter dit verbod is dat een leverancier anders het kartelverbod vrij eenvoudig zou kunnen omzeilen door zijn distributeur selectief als agent te laten optreden, indien de leverancier bijvoorbeeld de wederverkoopprijs van bepaalde producten wil voorschrijven binnen dezelfde productmarkt. Belangrijk hier op te merken is dat het niet van belang is welke naam door partijen aan een overeenkomst wordt gegeven. De inhoud van de overeenkomst moet voldoen aan de criteria van de Richtsnoeren. In de praktijk zie je vaak dat een overeenkomst een agentuurovereenkomst wordt genoemd, terwijl deze overeenkomst volgens de criteria van de Groepsvrijstelling geen agentuurovereenkomst is. In veel van deze gevallen loopt de ‘agent’ toch commerciële of financiële risico’s en kan hij in het kader van het mededingingsrecht niet als agent worden gekwalificeerd. Het is dan ook aan te raden bij het afsluiten van een overeenkomst goed na te gaan of aan de voorwaarden van de Richtsnoeren is voldaan.
-
3. Conclusie
Is de contractspraktijk op de schop genomen met de komst van de Groepsvrijstelling en bijbehorende Richtsnoeren? Nee, hele ingrijpende wijzigingen zijn achterwege gebleven. De meest relevante wijzigingen betreffen het invoeren van een dubbele marktaandeeltoets en de voorwaarden die mogen worden gesteld aan het gebruik van internet. Voorts heeft de Commissie een aantal punten uit de jurisprudentie gecodificeerd en onduidelijke vraagstukken opgehelderd. Voor de contractspraktijk is hierdoor wel een aantal praktische veranderingen doorgevoerd. Het verdient aanbeveling bestaande overeenkomsten nauwkeurig te controleren en bij het afsluiten van nieuwe overeenkomsten deze documenten bij de hand te nemen. Met een overgangsperiode van slechts een jaar lijkt het geen overbodig advies om hier op tijd mee te beginnen.
Ondernemingen zetten hun producten vaak af via een netwerk van verticale overeenkomsten, bijvoorbeeld via distributie, franchise en agentuurovereenkomsten. Het opstellen en onderhandelen van dergelijke overeenkomsten is voor veel juristen, inkopers en verkopers een dagelijkse bezigheid. De commerciële vrijheid van partijen wordt echter ingeperkt door het mededingingsrecht. Op 1 juni jl. is er voor verticale overeenkomsten een nieuwe groepsvrijstelling in werking getreden (hierna: de Groepsvrijstelling).1xVerordening (EG) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van art. 101 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De Groepsvrijstelling en de daarbij behorende richtsnoeren2xRichtsnoeren inzake verticale beperkingen, Europese Commissie, 2010/C 130/01. (hierna: de Richtsnoeren) bieden belangrijke handvatten voor het opstellen en beoordelen van verticale overeenkomsten. Voor de contractspraktijk biedt deze Groepsvrijstelling het grote voordeel dat indien overeenkomsten aan de voorwaarden van de Groepsvrijstelling voldoen, de overeenkomsten van het kartelverbod zijn uitgezonderd.3xDe nieuwe Groepsvrijstelling werd voorafgegaan door een eerdere groepsvrijstelling, Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999; deze verordening is op 31 mei 2010 verlopen. In dit artikel zal eerst beknopt de inhoud van het kartelverbod uiteen worden gezet. Dit zal worden gevolgd door een toelichting op de voor de praktijk meest belangrijke veranderingen die de komst van de nieuwe Groepsvrijstelling met zich meebrengt.
Noten
-
1 Verordening (EG) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van art. 101 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
-
2 Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, Europese Commissie, 2010/C 130/01.
-
3 De nieuwe Groepsvrijstelling werd voorafgegaan door een eerdere groepsvrijstelling, Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999; deze verordening is op 31 mei 2010 verlopen.
-
4 Een feitelijk leidinggevende is een leidinggevende functionaris van een onderneming, dit kan een bestuurder , manager, commissaris of andere persoon met een leidinggevende functie zijn. Recentelijk heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) voor het eerst boetes opgelegd aan feitelijk leidinggevenden voor het niet-naleven van voorschriften voor de overname van VNU door Wegener. Zie: sanctiebesluiten NMa, 14 juli 2010, nr. 1528 (Wegener).
-
5 Bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 3 december 2009, LJN BK6496 (KIA Motors), waarbij eiser probeerde toegang te krijgen tot het distributiestelsel van KIA door een beroep te doen op strijd met het mededingingsrecht. In Gerechtshof Arnhem 18 december 2007, LJN BC5311 (Eastborn) stelde een distributeur dat de opzegging van de overeenkomst door Eastborn onrechtmatig was. Hierbij wordt deze opzegging beoordeeld aan de hand van het mededingingsrecht.
-
6 HR 18 december 2009, LJN BJ9439. De Hoge Raad oordeelde dat de prikkel die uit moet gaan van het mededingingsrecht voor een belangrijk deel wordt weggenomen als conversie wordt toegestaan. In dat geval zouden partijen bij een overeenkomst namelijk hooguit het risico lopen dat een niet geoorloofde bepaling moet worden omgezet in een bepaling die (nog net) binnen de grenzen van het mededingingsrecht valt.
-
7 Rb. Den Bosch 28 maart 2007, LJN BA2126 (Heijmans/Nederveen).
-
8 De volgende vier voorwaarden zijn in art. 6 lid 3 Mw en art. 101 lid 3 VWEU neergelegd: (1) de afspraak moet bijdragen tot verbetering van de productie of de distributie, dan wel tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, (2) een billijk aandeel van de voordelen die uit de afspraak voortvloeien moet ten goede komen aan de afnemers, (3) de afspraak moet noodzakelijk zijn, hetzelfde doel moet niet met minder restrictieve middelen kunnen worden bereikt, en (4) de mededinging mag de concurrentie niet voor een wezenlijk deel uitschakelen, er dient voldoende restconcurrentie te zijn.
-
9 Sinds Verordening 1/2003 is het niet meer mogelijk een ontheffingsverzoek bij de Commissie in te dienen. Ondernemingen dienen nu zelf af te wegen of hun afspraak voldoet aan de voorwaarden gesteld in art. 6 lid 3 Mw of art. 101 lid 3 VWEU. Dit brengt enige onzekerheid voor ondernemingen met zich mee, omdat nu pas achteraf wordt beoordeeld of een afspraak is toegestaan.
-
10 Art. 12 en 13 Mw bepalen dat art. 6 Mw niet geldt voor overeenkomsten waarvoor krachtens een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen art. 101 VWEU buiten toepassing is verklaard. Art. 6 Mw en art. 101 VWEU zijn materieel gelijkluidend, behalve dat in art. 6 Mw beïnvloeding van handel tussen de lidstaten als criterium ontbreekt. Voorgaande betekent dat in de gevallen dat een groepsvrijstelling van toepassing is, voor de beantwoording van de vraag of art. 6 Mw geschonden is eerst getoetst moet worden aan de Groepsvrijstelling. De Groepsvrijstelling werkt dus door bij de toepassing van Mw.
-
11 Persbericht Antitrust: de Commissie lanceert een openbare raadpleging over de herziening van de mededingingsregels voor de distributiesector, http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/1197&format=HTML&aged=0&language=NL&guiLanguage=en.
-
12 Ontwerpverordening van de Commissie, C (2009) 5365/2. Ontwerpbekendmaking van de Commissie, richtsnoeren inzake verticale beperkingen.
-
13 Op de website van de Commissie zijn de reacties van belanghebbenden op deze concepten te raadplegen. <http://ec.europa.eu/competition/consultations/2009_vertical_agreements/index.html>.
-
14 Persbericht Antitrust: de Commissie lanceert een openbare raadpleging over de herziening van de mededingingsregels voor de distributiesector.
-
15 De relevante markt bestaat uit de relevante productmarkt en de relevante geografische markt. De relevante productmarkt omvat alle producten die door de afnemer als uitwisselbaar en substitueerbaar beschouwd worden op grond van de kenmerken van het product, de prijzen en het beoogde gebruik. De relevante geografische markt is het gebied waar de betrokken ondernemingen, goederen of diensten werkzaam zijn als vrager of aanbieder en waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en kunnen worden onderscheiden van naburige gebieden omdat de concurrentievoorwaarden daar in aanmerkelijke mate verschillen.
-
16 Art. 3 lid 1 Groepsvrijstelling. In het geval van een overeenkomst waarbij drie partijen betrokken zijn die ieder op een ander handelsniveau werkzaam zijn, is deze toets nog iets gecompliceerder. Indien dit bijvoorbeeld een overeenkomst betreft tussen een leverancier, distributeur en detailhandelaar, mogen de volgende marktaandelen niet hoger dan 30% zijn: het marktaandeel op de verkoopmarkt van de leverancier en van de distributeur, en het marktaandeel op de inkoopmarkt van de distributeur en de detailhandelaar. Voorts is er een nieuw art. 3 lid 2 Groepsvrijstelling ingevoerd. Een uitleg is te vinden in randnummer 90 Richtsnoeren.
-
17 De Richtsnoeren bieden aanknopingspunten voor deze beoordeling indien beroep op de Groepsvrijstelling niet mogelijk is.
-
18 Randnummers 52-54 Richtsnoeren.
-
19 Door bijvoorbeeld parfum via internet te verkopen kun je het product niet ruiken. Producenten zijn van mening dat deze ervaring evident is voor een goede positionering van hun producten in de markt. Zie ook de reactie van LVMH op de conceptgroepsvrijstelling (<http://ec.europa.eu/competition/consultations/2009_vertical_agreements/lvmh_en.pdf> ). Hierin wordt betoogd dat om luxe producten te kunnen behouden het noodzakelijk is dat er regels kunnen worden gesteld aan het gebruik van internet door bijvoorbeeld kwaliteitseisen te kunnen stellen aan een website.
-
20 Randnummers 52-54 Richtsnoeren.
-
21 Randnummer 52 Richtsnoeren.
-
22 Het voert in het kader van deze bijdrage te ver om in te gaan op de exacte verschillen tussen actieve en passieve verkoop en omstandigheden waaronder passieve verkoop mag worden beperkt. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar randnummer 51 Richtsnoeren.
-
23 Randnummers 52-54 Richtsnoeren.
-
24 Art. 4 lid b sub III Groepsvrijstelling.
-
25 Art. 4 lid b sub I Groepsvrijstelling.
-
26 Randnummer 51 Richtsnoeren.
-
27 Art. 4 sub b Groepsvrijstelling.
-
28 Art. 4 sub a Groepsvrijstelling.
-
29 Supreme Court, Leegin Creative Leather Products, Inc. vs. PSKS, In., 28 juni 2007.
-
30 De rule of reason houdt in dat aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval moet worden gekeken of verticale prijsbinding is toegestaan. Voor een uitgebreide beschrijving van deze theorie zie: Paul Lugard & Dorien Noordeloos, Verticale prijsbinding: heden, verleden en toekomst, in: Ontwikkelingen mededingingsrecht 2007, p. 89-111.
-
31 Zie randnummer 224 Richtsnoeren.
-
32 Efficiëntieverbeteringen kunnen zich voordoen (1) bij de introductie van een nieuw product, (2) in een franchisesysteem of vergelijkbaar distributiestelsel bij kortlopende prijsverlagingsacties (meestal twee tot zes weken), en (3) bij het oplossen van meeliftproblemen (free rider-probleem) op distributieniveau, waarbij duidelijk moet zijn dat de presalesservice globaal ten goede moet komen aan de klanten en aan alle voorwaarden van art. 101 lid 3 TFEU is voldaan. Zie randnummer 225 Richtsnoeren.
-
33 Art. 4 sub a Groepsvrijstelling.
-
34 Randnummers 203-213 Richtsnoeren.
-
35 Bedingen die betrekking hebben op de relatie agent – principaal kunnen in strijd zijn met art. 101 lid 1 TFEU, maar kunnen in dat geval wel gerechtvaardigd zijn onder de Groepsvrijstelling.
-
36 Randnummers 13-16 Richtsnoeren.
-
37 Randnummer 14 Richtsnoeren.